In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor het bezit van methamfetamine. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar met een hogere straf van 40 maanden. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 april 2024 in Den Haag ongeveer 36,6 kilogram methamfetamine aanwezig had in een woning. De verdachte heeft ontkend kennis te hebben van de drugs, maar het hof oordeelt dat de omstandigheden en de aangetroffen notities in de woning erop wijzen dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, rekening houdend met zijn relatief geringe betrokkenheid bij het bewezenverklaarde feit.