ECLI:NL:GHDHA:2025:2103

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
200.347.341/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van motoren na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak vordert [geïntimeerde] in kort geding de afgifte van drie motoren die in de garage van [appellant] staan. De partijen, beiden motorliefhebbers, hebben een affectieve relatie gehad die medio 2023 is beëindigd. Na de beëindiging van de relatie heeft [geïntimeerde] geprobeerd de motoren op te halen, maar [appellant] weigerde dit. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] recht heeft op de afgifte van twee van de drie motoren, en bevestigt daarmee het eerdere oordeel van de rechtbank. De procedure in hoger beroep is gestart door [appellant], die de vordering van [geïntimeerde] betwist. Hij stelt dat er geen spoedeisend belang is en dat de motoren gezamenlijk eigendom zijn. Het hof oordeelt echter dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij de afgifte van de motoren, gezien haar financiële investering en de vrees dat de motoren verloren gaan. Het hof bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.347.341/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/683524 / KG ZA 24-750
Arrest in kort geding van 30 september 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.H.A. de Boer, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer, kantoorhoudend in Alkmaar.
Het hof noemt partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1
[geïntimeerde] en [appellant] zijn allebei motorliefhebbers. Na het einde van hun affectieve relatie wilde [geïntimeerde] drie motoren ophalen die in de garage bij [appellant] stonden. Omdat [appellant] die motoren niet aan haar wilde afgeven, vordert [geïntimeerde] afgifte van de motoren in kort geding. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat [appellant] twee van de drie motoren aan [geïntimeerde] moet teruggeven.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 oktober 2024 met grieven en bijlagen, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 13 september 2024;
  • de memorie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel van [geïntimeerde], met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel van [appellant].

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[geïntimeerde] en [appellant] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Partijen hebben samengewoond in de woning van [geïntimeerde]. De relatie is medio 2023 beëindigd. [appellant] is in februari 2024 uit de woning van [geïntimeerde] vertrokken.
3.2
[appellant] en [geïntimeerde] hebben, op 24 maart 2024, onder meer de volgende WhatsApp-berichten gewisseld:
‘[geïntimeerde]: Wil alles gewoon in gouda hebben
[appellant]: En wat gaje met ze doen?
[geïntimeerde]: Geen idee nog Ik kijk wel zorg voor later
[appellant]: Mmm ok
[geïntimeerde]: Komt die man nog kijken voor die k5?
[appellant]: Hij heeft niks gezecht
[geïntimeerde]: Kan je anders zorgen dat die rijklaar is dan rij ik die woensdag naar gouda dan haal ik morgen dat kenteken van die rode af en zet ik die even om die is toch verzekerd enzo Ik hou er niet van dat alles daar zo staat ze hebben daar al eerder een keer moeilijk om gedaan toch
[geïntimeerde]: Wat moeten we nu met de bmw doen? Had je dat getest wat de garage zei?
[appellant]: Wat (toev. hof: in reactie op [geïntimeerde]:
Ik hou er niet van dat alles daar zo staat ze hebben daar al eerder een keer moeilijk gedaan toch)
[geïntimeerde]: Zeiden toch al een keer eerder toen dat motor er weg moest enzo Ik heb mn eigen garage dus wil t gewoon liever daar Hou niet van gezeur
[geïntimeerde]: Alleen die bmw heb werk toch dus wat heb je nodig van gouda
[appellant]: Niks Hier is genoeg gereedschaap Als iet nodig is Maar goed
[geïntimeerde]: Dan waarom zeg je dit (toev. hof: in reactie op [appellant]:
En al moet ik doen hoe kom ik daar)
[appellant]: Als alles daar bent en ala ik moet iets eroo doen Hoe kom ik daar Daarkm zeg ik Maar is goes
[geïntimeerde]: Ik wil gewoon de spullen in mn eigen box. Daarvoor huur ik een box toch
[appellant]: Jaa snao ik
[geïntimeerde]: Nou dan Ik denk niet dat mensen stelen daar maar ik vind het gewoon fijn om het bij mn loods te hebben
[appellant]: Top
[geïntimeerde]: Ben alles aan t opruimen daar Netjes maken
[appellant]: Ze staan daar omdat ok was en moet oo ze werken’
3.3
Op 9 april 2024 heeft [geïntimeerde] bij de politie aangifte gedaan van verduistering van drie motoren door [appellant]:
  • een wit-blauwe BMW S1000 RR zonder Nederlands kenteken, met chassisnummer [nummer 1];
  • een rood-zwarte Suzuki met kenteken [kenteken 1] en
  • een oranje-zwarte Suzuki met kenteken [kenteken 2].
3.4
Bij brief van 28 augustus 2024 heeft de RDW aan [geïntimeerde] een overzicht verstrekt van voertuigen die op haar naam staan. Dat zijn, onder meer, de voertuigen met kenteken [kenteken 2] (Suzuki GSX-R1000) en [kenteken 1] (Suzuki GSX-R1000).

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] in kort geding gedagvaard en gevorderd (na eiswijziging)
  • primair: [appellant] te gebieden en te bevelen om binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis drie motoren van [geïntimeerde] inclusief alle toebehorende onderdelen (waaronder de frames), te weten een blauw-witte BMW met chassisnummer [nummer 1], een rood-zwarte Suzuki met kenteken [kenteken 1] en een oranje-zwarte Suzuki met kenteken [kenteken 2], aan [geïntimeerde] af te geven c.q. aan [geïntimeerde] terug te geven, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [appellant] in strijd met deze veroordeling handelt, een en ander met een maximum aan eventuele te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-;
  • subsidiair: [appellant] te gebieden en te bevelen om binnen één week na betekening van het te wijzen vonnis de drie frames van de drie motoren van [geïntimeerde], zoals hiervoor genoemd, aan [geïntimeerde] af te geven c.q. aan [geïntimeerde] terug te geven, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [appellant] in strijd met deze veroordeling handelt, een en ander met een maximum aan eventuele te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-;
  • meer subsidiair: dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling (van de waarde van deze drie motoren) van € 20.650,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • primair en (meer) subsidiair: [appellant] te veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2
Volgens [geïntimeerde] is zij eigenaar van de drie motoren en heeft [appellant] deze drie motoren onterecht (uit haar stalling in Moordrecht) meegenomen en bij [appellant] in de stalling gezet. Partijen hebben elkaar op 26 maart 2024 ontmoet in Barendrecht, waar [appellant] op dat moment een stalling in gebruik had. Volgens [geïntimeerde] heeft zij tijdens die afspraak de drie motoren in de garage zien staan, maar weigerde [appellant] om deze aan haar mee te geven.
4.3
[appellant] heeft de vordering van [geïntimeerde] betwist.
4.4
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat sprake is van een spoedeisende zaak. Hij heeft verder de primaire vordering tot afgifte van de blauw-witte BMW en de rood-zwarte Suzuki toegewezen, met beperking en maximering van de gevorderde dwangsommen tot € 5.000,-. De vordering tot afgifte van de oranje- zwarte Suzuki is afgewezen.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
[appellant] wil dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog volledig afwijst.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van [appellant] op het volgende. Volgens [appellant] is er geen spoedeisend belang bij de vordering van [geïntimeerde]. [appellant] en [geïntimeerde] hebben samen in (motor)frames geïnvesteerd en zijn ook samen eigenaar. [geïntimeerde] had beslag kunnen leggen, als zij meent recht te hebben op de goederen (grief I). De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant] de ‘blauw-witte BMW’ moet afgeven aan [geïntimeerde], omdat zij deze al geruime tijd in bezit heeft (grief 2). Ook is ten onrechte geoordeeld dat [appellant] de ‘Suzuki GSX R 1000 kleuren rood met zwart’ inclusief onderdelen aan [geïntimeerde] moet afgeven. Er is ten onrechte van uitgegaan dat er maar één rode motor is, terwijl [geïntimeerde] bovendien heeft aangegeven dat zij de kentekens van de motoren uitruilde (grief 3). Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte [appellant] in de proceskosten veroordeeld (grief 4).
5.3
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
5.4
[geïntimeerde] eist in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep alsnog het opleggen van dwangsommen van € 500,- per dag, met een maximum van € 50.000,-. Dit beroep wordt ingesteld onder de voorwaarde dat [appellant] in zijn hoger beroep ontvankelijk is en zijn vordering (deels) door het hof wordt toegewezen.
5.5
[appellant] heeft op zijn beurt verweer gevoerd in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Principaal hoger beroep
Spoedeisend belang
6.1
Met de grieven die [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank heeft aangevoerd, ligt voor wat betreft de blauw-witte BMW en de rood-zwarte Suzuki opnieuw ter beoordeling voor of sprake is van een spoedeisend belang.
6.2
Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] geen spoedeisend belang bij haar vordering. [geïntimeerde] is geen eigenaar en zij ondervindt ook geen financiële hinder als de motoren ‘weg’ zijn. Er is geen sprake van complete motoren, partijen hebben slechts gezamenlijk geïnvesteerd in frames. Die frames heeft [geïntimeerde] zelf meegenomen, terwijl bovendien één van de frames door [appellant] is gekocht.
6.3
[geïntimeerde] betwist dat het gaat om frames, het gaat om motoren. Dat blijkt uit de overgelegde foto’s, de video en de WhatsApp-berichten. Volgens [geïntimeerde] heeft zij al haar spaargeld in deze motoren gestoken, die zij wilde verkopen nadat ze deze had opgeknapt. Dat geld heeft ze nodig. Een bodemprocedure kan niet worden afgewacht vanwege de angst dat de motoren dan niet teruggevonden konden worden.
6.4
Het hof overweegt als volgt. Nu [geïntimeerde] stelt dat zij eigenaar is van de motoren heeft zij (nog steeds) een spoedeisend belang bij afgifte daarvan, mede gelet op het financiële belang en de vrees voor het wegraken van de motoren. Dat met het leggen van een beslag hetzelfde doel kan worden bereikt, zoals [appellant] heeft gesteld, doet niet af aan de spoedeisendheid.
Afgifte
6.5
Voor de vraag of de motoren aan [geïntimeerde] moeten worden afgegeven, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of [geïntimeerde] (hoogstwaarschijnlijk) als eigenaar van de motoren kan worden aangemerkt. Vervolgens dient te worden vastgesteld dat [appellant] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [geïntimeerde]. Het hof zal deze vragen per motor beantwoorden.
De blauw-witte BMW
6.6
Volgens [appellant] is de blauw-witte BMW (hierna: de BMW) gezamenlijk eigendom van hem en [geïntimeerde] en heeft [geïntimeerde] de BMW allang onder zich. Dat laatste blijkt volgens [appellant] uit een app-gesprek tussen partijen op 18 februari 2024 waarin het over de BMW gaat. Hieruit blijkt dat de BMW zich bevindt in Gouda, en daarmee wordt bedoeld de garage van [geïntimeerde] in Moordrecht. De foto die op 1 maart 2024 is geappt betreft een andere motor, namelijk een racemotor die [appellant] al sinds 2020 (via de heer Raap) in eigendom heeft. Het (Duitse) document dat door [geïntimeerde] is overgelegd als productie 2 (bij dagvaarding in eerste aanleg) gaat over een ander chassisnummer, te weten [nummer 2].
6.7
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat zij de BMW in Duitsland heeft gekocht en vervolgens heeft geïmporteerd. Uit het door haar overgelegde (Duitse) document blijkt ook dat de BMW aan [geïntimeerde] toebehoort. Zij betwist dat partijen gezamenlijk een frame uit Duitsland hebben geïmporteerd en zij betwist ook dat de BMW allang in Gouda staat. De motor is te zien op de foto van 1 maart 2024. De motor op deze foto is niet de racemotor van [appellant].
6.8
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft niet betwist dat de BMW is geïmporteerd uit Duitsland. [geïntimeerde] heeft ook de Duitse papieren van de motor in haar bezit. Dat deze papieren betrekking hebben op een ander chassisnummer kan niet worden vastgesteld. Het nummer dat door [appellant] wordt genoemd, komt (nagenoeg) overeen met het chassisnummer in de Duitse papieren en van een ander chassisnummer is niet gebleken. Nu ook verder nergens uit blijkt dat er sprake is van gezamenlijke eigendom, moet naar het oordeel van het hof voorshands worden aangenomen dat [geïntimeerde] eigenaar is van de BMW. Dat het hierbij enkel zou gaan om een frame wordt op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Aangenomen moet dus worden dat het gaat om de BMW die door [geïntimeerde] op de foto van productie 2 bij inleidende dagvaarding is overgelegd.
6.9
[appellant] heeft zich nog op het standpunt gesteld dat de BMW op de foto die door [geïntimeerde] is overgelegd een motor is die al sinds 2020 eigendom is van [appellant], hoewel deze wel op naam staat van een derde. [appellant] heeft een foto overgelegd (productie 2 in hoger beroep) van deze motor. Het hof stelt vast dat de motor op deze foto een andere motor is dan de BMW waar het volgens [geïntimeerde] om gaat. Dit wordt ook ondersteund door de foto en het filmpje dat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft overgelegd. Anders dan door [appellant] is betoogd gaat het dus niet om ‘zijn’ racemotor, maar om de BMW van [geïntimeerde].
6.1
Uit de (door [appellant]) overgelegde WhatsApp-berichten van 18 februari 2024 zou kunnen worden afgeleid dat er toen een BMW in de garage van [geïntimeerde] stond. Uit het overgelegde WhatsApp-verkeer tussen partijen op 24 maart 2024 volgt echter dat op dát moment een BMW in bezit was van [appellant]: [geïntimeerde] vraagt aan [appellant] wat ze nu met de BMW moeten doen en of [appellant] heeft getest wat de garage zei. [geïntimeerde] zegt: ‘Alleen die bmw heb werk toch dus wat heb je nodig van gouda’, waarop [appellant] aangeeft dat hij niets (uit Gouda) nodig heeft, omdat hij zelf genoeg gereedschap heeft. [geïntimeerde] geeft ten slotte nog aan dat ze haar spullen liever in haar eigen loods wil hebben, waarop [appellant] zegt dat ze daar [het hof begrijpt: in de garage van [appellant]] staan omdat dat ok was en hij eraan moet werken. Omdat het app-gesprek op dat moment gaat over de bmw en de k5 (de rood-zwarte Suzuki) valt uit dit app-gesprek af te leiden dat op 24 maart 2024 in elk geval deze twee motoren in de garage bij [appellant] staan. Uit de foto’s die in het app-gesprek worden meegestuurd, blijkt ook dat zowel de BMW als de rood-zwarte Suzuki in de garage bij [appellant] staan. Dat het hierbij niet om motoren maar om frames zou gaan, blijkt verder nergens uit.
6.11
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voorshands aannemelijk is dat [geïntimeerde] de eigenaar is van de BMW én dat [appellant] deze in bezit heeft.
Rood-zwarte Suzuki, [kenteken 1], ook wel de ‘K5’
6.12
Volgens [appellant] is de rood-zwarte Suzuki op de foto (productie 12 eerste aanleg) niet de motor met kenteken [kenteken 1]. Er zijn meerdere rode motoren en [geïntimeerde] ruilde kentekens van motoren uit. [appellant] heeft een verklaring van [betrokkene] overgelegd waaruit volgt dat hij twee rood-zwarte Suzuki’s heeft gekocht van [betrokkene], en dat zij deze later heeft teruggekocht. Overigens is volgens [appellant] ook ten aanzien van deze ‘motor’ sprake van een frame.
6.13
Anders dan [appellant] acht het hof voorshands aannemelijk dat [geïntimeerde] eigenaar is van deze motor. Uit het overgelegde kentekenbewijs op haar naam en het door de RDW verstrekte overzicht volgt dat de Suzuki met kenteken [kenteken 1] sinds 20 december 2023 op naam staat van [geïntimeerde]. De verklaring van [betrokkene], dat zij twee rood-zwarte Suzuki motoren (van haar zoon) aan [appellant] had verkocht en vervolgens weer heeft teruggekocht, kan in het licht van het RDW-registratie niet tot een andere conclusie leiden.
6.14
[geïntimeerde] heeft niet bestreden gesteld dat [appellant] medio februari 2024 de Suzuki (met kenteken [kenteken 1]) uit de garage van [geïntimeerde] zou meenemen naar zijn garage, om iets aan die motor te veranderen. Uit de WhatsApp-berichten tussen [appellant] en [geïntimeerde] op 24 maart 2024 kan worden afgeleid dat deze motor op dat moment inderdaad bij [appellant] stond. [geïntimeerde] vraagt aan [appellant] of hij kan zorgen dat ‘die K5’ rijklaar is, zodat zij die woensdag naar Gouda kan rijden. Met de K5 wordt gedoeld op een Suzuki GSX-R 1000 K5. Dat de rood-zwarte Suzuki inderdaad bij [appellant] heeft gestaan, wordt verder bevestigd door foto’s die [appellant] via WhatsApp (onder meer van de Suzuki) aan [geïntimeerde] stuurde.
6.15
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eveneens voorshands aannemelijk is dat [geïntimeerde] de eigenaar is van de rood-zwarte Suzuki met kenteken [kenteken 1] én dat [appellant] ook deze motor in bezit heeft.
6.16
De slotsom is dat [appellant] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [geïntimeerde] en dat zij een (spoedeisend) belang heeft bij de afgifte van de motoren door [appellant] aan haar. De grieven 1 tot en met 3, die het tegendeel bepleiten, zijn vergeefs voorgesteld.
6.17
Nu [appellant] in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten. Daarmee strandt ook grief 4.
6.18
Het aanbod van [appellant] om zichzelf, [betrokkene] en de heer Ridderstap als getuige te doen horen, wordt gepasseerd, nu een kort geding procedure zich in beginsel niet leent voor bewijslevering.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
6.19
[geïntimeerde] heeft incidenteel appel ingesteld onder de voorwaarde dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep en zijn vordering (deels) toegewezen dient te worden. Aan die voorwaarde is niet voldaan, zodat niet wordt toegekomen aan het incidenteel hoger beroep.
6.2
Voor zover [geïntimeerde] bedoeld heeft hoger beroep in te willen stellen onder de voorwaarde dat wanneer iets anders wordt beslist dan in eerste aanleg, dat dan ook een hogere dwangsom moet worden opgelegd, wordt ook aan die voorwaarde niet voldaan omdat het hof niet anders beslist.
6.21
Het incidenteel hoger beroep is vergeefs voorgesteld. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten in verband met het incidenteel hoger beroep.
Conclusie en proceskosten
6.22
Nu de grieven falen zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep en [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep. Het hof begroot de proceskosten in het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] op:
griffierecht € 349,-
salaris advocaat € 1.214,- (1 punt × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.741,-
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing
.
6.23
Het hof begroot de proceskosten in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] op:
salaris advocaat € 607,- (1/2 punt × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 785,-

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 13 september 2024;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.741,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellant] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellant] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 785,-;
  • bepaalt dat als [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [geïntimeerde] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.G.C. Veneman, M.P.J. Ruijpers en R.S. Le Poole en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.