In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam inzake de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap van goederen. De man en de vrouw zijn gehuwd onder het Nederlandse recht en hebben daarnaast een islamitisch huwelijk gesloten. De vrouw heeft op 23 augustus 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 20 juni 2024 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de ontbonden gemeenschap vastgesteld. De man is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, waarbij hij onder andere de verdeling van gouden sieraden, de bruidsgave en de waarde van een auto aan de orde stelt. Het hof oordeelt dat de bruidsgave niet als een schenking kan worden gekwalificeerd, maar als een religieus verankerde verplichting. Het hof vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de bruidsgave en de auto, en wijst het verzoek van de vrouw tot betaling van de bruidsgave af. De auto wordt aan de man toegewezen, waarbij hij een bedrag van € 50,- aan de vrouw moet betalen. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.