ECLI:NL:GHDHA:2025:2113

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
200.346.352/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de gemeenschap van goederen en de bruidsgave in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam inzake de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap van goederen. De man en de vrouw zijn gehuwd onder het Nederlandse recht en hebben daarnaast een islamitisch huwelijk gesloten. De vrouw heeft op 23 augustus 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. De rechtbank heeft op 20 juni 2024 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de ontbonden gemeenschap vastgesteld. De man is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, waarbij hij onder andere de verdeling van gouden sieraden, de bruidsgave en de waarde van een auto aan de orde stelt. Het hof oordeelt dat de bruidsgave niet als een schenking kan worden gekwalificeerd, maar als een religieus verankerde verplichting. Het hof vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de bruidsgave en de auto, en wijst het verzoek van de vrouw tot betaling van de bruidsgave af. De auto wordt aan de man toegewezen, waarbij hij een bedrag van € 50,- aan de vrouw moet betalen. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.346.352/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-8075
zaaknummer rechtbank : C/10/668323
beschikking van de meervoudige kamer van 8 oktober 2025
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.K. Tosun te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. Kocabas te Zoetermeer.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking). Bij deze beschikking is ook uitspraak gedaan in de zaak C/10/664323 FA RK 23-6163. Hiertegen is geen hoger beroep tegen ingesteld.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 19 september 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 6 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 oktober 2024 met bijlagen, ingekomen op 23 oktober 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 juni 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen bijgestaan door hun advocaat.

3.De feiten en het procesverloop in eerste aanleg

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
De man en de vrouw hebben de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.
3.3
Partijen zijn gehuwd op 8 december 2021 te [plaats] voor de wet en hebben vervolgens een islamitisch religieus huwelijk gesloten.
3.4
Voor het huwelijk, op 20 augustus 2021, hebben zij de woning aan [adres] (hierna: de woning) in mede-eigendom verkregen. Partijen hebben de woning tot begin 2022 verbouwd. Zij hebben in mei 2022 hun huwelijksfeest gevierd en zijn daarna in de woning getrokken. Op 8 augustus 2023 heeft de vrouw de woning verlaten en is zij teruggegaan naar haar familie.
3.5
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opmaken.
Verloop van de procedure in eerste aanleg
3.6
De verzoekschriftprocedure tot het uitspreken van de echtscheiding met nevenvoorzieningen is op 23 augustus 2023 door de vrouw bij de rechtbank aanhangig gemaakt.
3.7
Voor de beoordeling van het thans in hoger beroep voorliggende geschil over de verdeling van de tussen partijen ontbonden gemeenschap, is het volgende van belang.
3.8
De man heeft bij verweerschrift tevens zelfstandig verzoek d.d. 6 november 2023 de rechtbank verzocht de wijze van de verdeling vast te stellen zoals opgenomen in de nrs. 18 t/m 36 van dat verweerschrift. Zijn verzoeken, voor zover in hoger beroep van belang, komen erop neer dat de gouden sieraden bij helfte dienen te worden verdeeld en de vrouw aan de man een bedrag van € 7.054,85 dient te betalen, ter vergoeding van de verbouwingskosten van de woning.
3.9
De vrouw heeft bij verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken van de man d.d. 4 december 2023 de rechtbank verzocht de verzoeken van de man af te wijzen. Aanvullend heeft de vrouw de rechtbank verzocht de man te verplichten om binnen een week na die te wijzen beschikking aan de vrouw een bedrag van € 7.500,- te voldoen, in het kader van de mihir (bruidsgave). De vrouw heeft dit verzoek op 10 mei 2024 gewijzigd in die zin dat zij de rechtbank verzoekt te bepalen dat de man in het kader van de afgesproken mihir binnen één week na de te wijzen beschikking aan de vrouw voldoet een bedrag groot drie (3) maal zijn maandsalaris en de helft van de gemeenschappelijke sieraden die de man in zijn bezit heeft afgeeft aan de vouw.
3.1
De vrouw heeft bij journaalbericht van 14 mei 2024 de rechtbank nog aanvullend verzocht te bepalen dat de auto van het merk Opel Corsa, [kenteken] aan de man wordt toebedeeld onder de voorwaarde dat de man aan de vrouw voldoet de helft van de geschatte waarde, een bedrag van € 750,-.
3.11
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, in het kader van de verdeling van de ontbonden gemeenschap tussen partijen,
- de overige verdeling als volgt vastgesteld:
a) ten aanzien van de auto van het merk Opel met [kenteken] :
o deze toegedeeld aan de man en de man veroordeeld om ter zake een bedrag van € 500,- aan de vrouw te betalen;
  • de man veroordeeld om aan de vrouw uit hoofde van de bruidsgave een bedrag van € 7.500,- te betalen;
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
  • besloten dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de gouden sieraden, de bruidsgave, de auto, de saldi op de nog onverdeelde bankrekeningen en het vergoedingsrecht ter zake de verbouwingskosten.
4.2
De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat, de bestreden beschikking op de in het beroepschrift verzochte gronden te vernietigen en opnieuw recht doende te bepalen dat:
  • de beslissing zoals opgenomen onder 4.4. van de bestreden beschikking te vernietigen en in plaats hiervan te bepalen dat de man geen bruidsgave is verschuldigd aan (het hof leest) de vrouw. Indien de man een bruidsgave dient te betalen de man te veroordelen om aan de vrouw uit hoofde van de bruidsgave een bedrag van € 1.996,33 te betalen, althans een andere beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht;
  • de man ter zake de toebedeling van de auto een bedrag van € 50,- aan de vrouw dient te betalen in plaats van het bedrag van € 500,- dat is beslist onder 4.2.b van de bestreden beschikking;
  • de spaarrekening op naam van de man door de man wordt voortgezet en dat de man aan de vrouw een bedrag van € 2.001,17 dient te betalen vanwege de verdeling van het saldo van deze spaarrekening;
  • de vrouw de helft van de saldi van haar positieve bankrekeningen aan de man dient te betalen;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man uit hoofde van de verbouwing van de woning een bedrag van € 6.085,50 te betalen, althans een ander bedrag dat het hof in goede justitie acht;
  • de (het hof begrijpt) helft van de gouden sieraden die de man op de lijst (productie 14 eerste aanleg) heeft aangegeven door de vrouw aan hem gegeven dienen te worden, althans een beslissing te nemen die het hof in goede justitie juist acht;
  • voor recht te verklaren dat de vrouw de huwelijksgoederengemeenschap heeft benadeeld;
  • kosten rechtens.
4.3
De vrouw verweert zich. Zij verzoekt het hof:
I. de verzoeken van de man in hoger beroep onder gedachtestreep 3 en 4 toe te wijzen en
de overige verzoeken af te wijzen;
II. de man in zijn verzoek onder gedachtestreep 7 niet-ontvankelijk te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Internationaal aspect. Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen moet worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. Krachtens artikel 5 lid 1 van deze verordening is de Nederlandse rechter, nu hij op grond van artikel 3 lid 1 sub a eerste streepje dan wel artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening Brussel II-ter bevoegd is om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen, eveneens bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met dat verzoek verband houden.
5.2
Nu partijen geen grief hebben gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is op de afwikkeling van het huwelijksvermogen van partijen, zal het hof bij de verdere beoordeling daarvan uitgaan. Op grond van het Nederlands recht zijn partijen in beperkte gemeenschap van goederen gehuwd.
Verdeling
Gouden sieraden
5.3
Het hof overweegt ten aanzien van de gouden sieraden als volgt. Uit de bestreden beschikking volgt dat partijen het erover eens zijn dat de gouden sieraden die zij ten tijde van hun Islamitische huwelijk hebben ontvangen, verdeeld moeten worden. Nu geen van partijen een grief hiertegen heeft gericht gaat het hof hiervan uit. Nu vaststaat dat de gouden sieraden verdeeld dienen te worden ziet het hof zich voor de vraag gesteld welke sieraden verdeeld moeten worden. Pas daarna komt het hof toe aan de vraag bij wie zich deze gouden sieraden zouden bevinden en of het verzoek tot afgifte van de te verdelen sieraden zoals door de man verzocht, kan worden toegewezen.
5.4
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting kan het hof niet vaststellen welke sieraden partijen ten tijde van het Islamitisch huwelijk hebben gekregen. De bewijslast van de stelling om welke sieraden dit gaat, rust op de man nu de man heeft verzocht om afgifte van deze sieraden. De man heeft in dit kader slechts een lijst, niet in de Nederlandse taal, met de vermeende sieraden in het geding gebracht (productie 14 eerste aanleg). Het hof kan op basis van deze lijst niet vaststellen om welke sieraden het gaat. Bovendien heeft de vrouw deze lijst betwist, en gesteld dat meerdere sieraden van de lijst reeds voor het huwelijk al door haar waren gekocht (productie 11 van de zijde van de vrouw in eerste aanleg). Nadere omschrijving van de sieraden die partijen ten tijde van het Islamitisch huwelijk hebben gekregen, is door de man niet overgelegd. Het hof kan op basis van de overgelegde stukken derhalve ook niet vaststellen welke sieraden vóór het huwelijk zijn gekocht en welke sieraden op de datum van de ontbinding nog in mede-eigendom van partijen zijn. Dit brengt met zich dat het hof de gouden sieraden niet kan verdelen. Voor zover de man een bewijsaanbod heeft gedaan ten aanzien van zijn verzoek tot afgifte van de helft van de sieraden van de lijst die hij in het geding heeft gebracht is dit bewijsaanbod naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek. Dat de man een uitgebreidere en explicietere verklaring zou kunnen geven over de sieraden die op de lijst staan vermeld is – in het licht van de betwisting van de vrouw dat zij de sieraden voor het huwelijk al in haar bezit had – onvoldoende. Het overige wat de man ter zake de gouden sieraden heeft gesteld behoeft gelet hierop geen verdere bespreking. De grief van de man treft geen doel en het hof bekrachtigt de bestreden beschikking op dit punt.
De bruidsgave
5.5
Partijen zijn voor de wet gehuwd op 8 december 2021. Vast staat dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Nederlands recht van toepassing is. De man heeft als productie 12 het bewijsschrift van het islamitisch huwelijk overgelegd, gedateerd 2 mei 2022. Dit betekent dat de bruidsgave, als die zou zijn overeengekomen, ná het wettelijk huwelijk van partijen is afgesproken. De advocaat van de man betoogd dan ook dat een bruidsgave naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Het hof heeft uit het betoog van de advocaat van de vrouw begrepen dat de bruidsgave een religieus verankerde verplichting is, waarbij moet worden gekeken naar de intentie van partijen.
5.6
Voor partijen geldt de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Als de wens van partijen was geweest dat de bruidsgave van de man een privé verplichting zou zijn ten opzichte van de vrouw hadden partijen dit staande huwelijk met elkaar dienen overeen te komen bij huwelijkse voorwaarden. Nu zij dit niet hebben gedaan staat tegenover de mogelijke vordering van de vrouw een mogelijke verplichting van de man, deze vallen dus tegen elkaar weg (zie ook ECLI:NL:GHARL:2021:4341). Gezien het debat van partijen kwalificeert het hof de mogelijke bruidsgave niet als een schenking maar als een religieus verankerde verplichting. Voorts is er naar het oordeel van het hof naar maatschappelijke normen bezien geen sprake van een verknochte vordering inzake de bruidsgave, dan wel van een verknochte schuld inzake de bruidsgave. Naar het oordeel van het hof is in deze de bruidsgave echter niet zo persoonlijk dat deze buiten de gemeenschap valt.
Het overige wat partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de bruidsgave behoeft geen verdere bespreking aangezien dit niet relevant is voor het onderhavige oordeel. De grief van de man ter zake de bruidsgave treft doel, zij het op een andere rechtsgrond. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en het inleidend verzoek alsnog afwijzen.
De auto
5.7
In geschil tussen partijen is hoogte de waarde van de auto op de peildatum. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de auto heeft vastgesteld op € 1.000,-, nu hij de auto recentelijk heeft moeten wegslepen tegen de opbrengst van slechts € 100,-. De vrouw betwist dit en stelt dat de waarde van de auto op de peildatum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap €1.000,- was.
Het hof stelt voorop dat de auto op het moment van de ontbinding van het huwelijk behoorde tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. De peildatum voor de ontbinding van de huwelijksgemeenschap is echter niet de peildatum voor de waardering van auto. De man heeft de auto nog een jaar na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap gebruikt. Zowel de man als de vrouw waren in de periode van de ontbinding van de gemeenschap bevoegd om gebruik te maken van de auto. Het is een algemeen bekend gegeven dat auto`s in waarde dalen als zij gebruikt worden. Hoewel de man in beginsel niet bevoegd was de auto te verkopen, heeft hij de auto verkocht aan een sloopbedrijf voor € 100,-. De vrouw betwist de authenticiteit van de overgelegde factuur van het sloopbedrijf, maar niet de waarde van de auto an sich. Naar het oordeel van het hof heeft de man echter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de auto heeft verkocht tegen een waarde van de auto € 100,-. Met betrekking tot de waarde van de auto gaat het hof derhalve uit van deze € 100,-. De grief van de man treft derhalve doel. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
Saldi op de nog onverdeelde bankrekeningen
5.8
De man heeft in hoger beroep naar voren gebracht abusievelijk een bankrekening te zijn vergeten. Het saldo op deze bankrekening met [rekeningnummer 1] bedroeg € 4.002,14 op de peildatum, zijnde 23 augustus 2023. De vrouw heeft eveneens haar bankrekening abusievelijk niet betrokken in de verdeling. Op de peildatum bedroeg het saldi van deze bankrekening met [rekeningnummer 2] , € 5,64.
Beide partijen zijn het erover eens dat de saldi tussen partijen gelijk moeten worden verdeeld. Nu partijen overeenstemming hebben over de verdeling van de saldi, heeft het hof geen rechtsmacht meer en kan hierover niet door het hof een beslissing worden genomen. Het hof gaat ervanuit dat partijen aan hun overeenkomst ter zake de verdeling van de saldi uitvoering zullen geven.
Vergoedingsrecht ad verbouwingskosten
5.9
De man stelt dat hij voor het huwelijk een vordering op de vrouw heeft verkregen dan wel een recht heeft op vergoeding van het door hem ingebrachte geld ter zake van de verbouwing van de gemeenschappelijke woning. Voor het huwelijk hebben partijen gezamenlijk een woning gekocht. De man stelt dat hij ten behoeve van de verbouwing van deze woning € 13.571,- van privégeld heeft geïnvesteerd. De vrouw betwist dat dit geld met privévermogen van de man betaald zou zijn. De man heeft dit volgens de vrouw ook onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft de vrouw ook meerdere malen geld overgemaakt naar de man ten behoeve van deze verbouwing.
Het hof overweegt als volgt. Anders dan door de advocaat van de man betoogt geldt dat de vermogensrechtelijke verhouding tussen partners die enkel een affectieve relatie hebben, niet wordt bepaald door de regels die in de titels 6-8 van boek 1 BW voor echtgenoten en geregistreerd partners zijn opgenomen. Derhalve dient aan de hand van het algemene verbintenissenrecht moeten worden beoordeeld of er een vergoedingsrecht geldend kan worden gemaakt (HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707).
Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld of de man voor het huwelijk een vorderingsrecht had op de vrouw. Het enkele feit dat de man in de gezamenlijke woning heeft geïnvesteerd, maakt nog niet dat hij op grond daarvan aanspraak kan maken op een vergoeding daarvan door de vrouw. De man heeft daarvoor onvoldoende gesteld en ook mede gelet op de betwisting door de vrouw niet aangetoond dat er vanuit zijn privévermogen in de gemeenschappelijke woning in geïnvesteerd. Uit de door de man overgelegde facturen kan het hof niet concluderen dat de betalingen die met deze facturen corresponderen, in privé door de man zijn betaald. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking op dit punt.
Proceskosten
5.1
Het hof zal, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof,
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de bruidsgave en de auto, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw ten aanzien van de bruidsgave af;
deelt de auto van het merk Opel met [kenteken] toe aan de man en veroordeelt de man om ter zake een bedrag van € 50,- van de vrouw te betalen;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, op de overige punten;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-Van Hees en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. M.J. Meeusen als griffier en is op 8 oktober 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.