ECLI:NL:GHDHA:2025:2119

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
200.357.755/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om wraking van leden van de wrakingskamer in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag. De wrakingskamer heeft het verzoek om wraking op 12 augustus 2025 niet-ontvankelijk verklaard. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van een wrakingsverzoek op 31 juli 2025, dat was ingediend door verzoeker tegen de rechters die de hoofdzaak behandelden. De hoofdzaak betreft een belastingkwestie waarbij verzoeker de inspecteur van de Belastingdienst aanvoert. Verzoeker heeft eerder verzocht om omkering van de bewijslast en het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, maar deze verzoeken zijn door het hof afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om wraking te verzoeken van rechters die al een eindbeslissing hebben genomen. Bovendien werd bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker met betrekking tot de hoofdzaak en beslissingen van de wrakingskamer niet in behandeling zullen worden genomen, gezien de aard en inhoud van de eerdere verzoeken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Nummer wrakingszaak : 200.357.755/01
Nummer hoofdzaak : BK-24/852
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 12 augustus 2025
inzake het schriftelijke verzoek om wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de wrakingszaak met nummer 200.357.171/01, gedaan door:

[X] ,

wonende te [Z] ,
hierna te noemen: verzoeker.

Het geding

1. De procedure waarin verzoeker een eerste verzoek om wraking heeft gedaan (de hoofdzaak) betreft een zaak van verzoeker tegen de inspecteur van de Belastingdienst (de Inspecteur). In deze procedure was de mondelinge behandeling door de meervoudige belastingkamer van het hof bepaald op 24 juli 2025 ten overstaan van H.A.J. Kroon, M.J.M. van der Weijden en R.M. Hermans.
2. Bij bericht van 19 mei 2025 heeft verzoeker het hof verzocht om tot omkering van de bewijslast over te gaan, alsmede prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. In verband met het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft verzoeker verzocht om de zitting uit te stellen. Hierop heeft het hof bij bericht van 21 mei 2025 verzoeker meegedeeld dat het hof geen reden ziet om de zitting uit te stellen.
3. Op 16 juli 2025 heeft verzoeker verzocht om de hoofdzaak over te dragen aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Verzoeker geeft – zakelijk weergegeven – aan dat de onafhankelijke bestuursrechtspraak door het hof niet langer is gewaarborgd, omdat het hof heeft geweigerd prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad, heeft geweigerd over te gaan tot omkering van de bewijslast, alsmede ten onrechte beroepsbelangen van de Beroepsgroep Letselschade Advocaten heeft meegewogen. Hierop heeft het hof bij bericht van 21 juli 2025 verzoeker meegedeeld dat de zaak niet zal worden verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en dat de zaak op de zitting van 24 juli 2025 zal worden behandeld.
4. Op 21 juli 2025 heeft verzoeker een verzoek om wraking gedaan van de raadsheren H.A.J. Kroon, M.J.M. van der Weijden en R.M. Hermans. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (de wrakingskamer), bestaande uit de raadsheren M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.W. van den Hurk en A.E. Sutorius-van Hees, heeft dit wrakingsverzoek bij beslissing van 31 juli 2025 afgewezen.
5. Naar aanleiding van de afwijzing van het wrakingsverzoek van 31 juli 2025 heeft verzoeker bij e-mailbericht van 31 juli 2025 de volgende e-mail aan de coördinator van de wrakingskamer toegestuurd:

“Wraking WRAKINGSKAMERECLI-NL-HR-2022-444 / ECLI-NL-HR-2017-18

Conformerend op Melding Letselschade op 2 april 2002 aan het Nederlandse Centrum voor
Beroepsziekte [Letselschade ]
Onder Ede Bevestigd door MAETIS arboarts D r [naam] . Leidend recht boven uw Algemeen wet Bestuursrecht Belastingen.
Schend uw Wrakingskamer het Arrest van de Hoge Raad Der Nederlanden . ECLl:NL:HR:2022:444. van toepassing op Appellant [verzoeker] terugwerkende kracht 23-04-2001. Uit voorraad opeisbaar op verweerder Belastingdienst .
U w onrechtmatige uitspraak valt onder Schending Gedragscode Rechterlijke macht . alsmede onder het WODC rapport .
Schijn partijdigheid Rechters op uw Wrakingskamer van toepassing op uw Weledelgestrenge Wrakingskamer.
Conformerend op de Nederlandse Grondwet eerste lid. Gelijkheid Beginsel alsmede Conformerend op de Europese rechten van de Mens artikel 6.1EVRM. is er spraken van Recht verstrengeling Wraking kamer Den Haag. [ behandeling door wrakingskamer Amsterdam van toepassing ] Gelijk Orde van Advocaten in Nederland . Rechter beslist over een Rechter bij voorbaat al geen spraken van onafhankelijke Wraking rechtspraak in Nederland. [ bewijs 99,99 % onrechtmatig afgewezen ] ten nadele van de rechtzoekende Staatsburgers in Nederland.
Appellant [verzoeker] Volhard Recht op vrij stelling inkomsten belasting op grond opgelopen Letsel werkgever […] . 23-04-2001. Nihil Inkomen uit werk en woning verdiend .vrij gesteld van Box drie vanaf april 2001. .
Rechtens gevolgen Beslagn /scheiding /dood door schuld door de Overheid Belastingdenst toegebracht gelijk WRT rapport niets geleerd ambtenaren Overheden. waaronder uw Wrakingskamer .leden. ook Ambtenaar Overheid.”

Beoordeling van de ontvankelijkheid

6. Het huidige wrakingsverzoek is gericht tegen de leden van de wrakingskamer die de beslissing van 31 juli 2025 hebben genomen. Verzoeker heeft dit verzoek ingediend nadat de wrakingsbeslissing al was genomen.
7. De wet voorziet niet voorziet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van een (wrakings)zaak is geëindigd door het nemen van een eindbeslissing, wraking te verzoeken van de rechters die deze beslissing hebben genomen. Daarom is het verzoek niet-ontvankelijk.
8. Artikel 4, lid 2, aanhef en onder e, van het Wrakingsprotocol gerechtshof Den Haag bepaalt dat de wrakingskamer de mogelijkheid heeft een verzoek om wraking zonder behandeling ter zitting niet-ontvankelijk te verklaren indien het verzoek is ingediend na het tijdstip waarop in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan. Gelet op deze bepaling heeft de wrakingskamer in deze wrakingszaak geen mondelinge behandeling gelast.

Toekomstige verzoeken om wraking

9. Gelet op de aard, de opeenvolging en de inhoud van de wrakingsverzoeken die zijn gedaan, ziet de wrakingskamer aanleiding om te bepalen dat een (volgend) wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak en met betrekking tot de beslissingen van de wrakingskamer met toepassing van het bepaalde in artikel 8:18, lid 4, Awb niet in behandeling zal worden genomen.

Beslissing

De wrakingskamer:
  • verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk,
  • bepaalt dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de hoofdzaak en de beslissingen van de wrakingskamer, niet in behandeling wordt genomen, en
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, aan
de hiervoor genoemde leden van de wrakingskamer en aan de Inspecteur.
Deze uitspraak is gegeven door I. Reijngoud, H.C. Wiersinga en C.A. Joustra, in tegenwoordigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.
De griffier, de voorzitter,
L. van den Bogerd I. Reijngoud