In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag. De wrakingskamer heeft het verzoek om wraking op 12 augustus 2025 niet-ontvankelijk verklaard. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van een wrakingsverzoek op 31 juli 2025, dat was ingediend door verzoeker tegen de rechters die de hoofdzaak behandelden. De hoofdzaak betreft een belastingkwestie waarbij verzoeker de inspecteur van de Belastingdienst aanvoert. Verzoeker heeft eerder verzocht om omkering van de bewijslast en het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, maar deze verzoeken zijn door het hof afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om wraking te verzoeken van rechters die al een eindbeslissing hebben genomen. Bovendien werd bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker met betrekking tot de hoofdzaak en beslissingen van de wrakingskamer niet in behandeling zullen worden genomen, gezien de aard en inhoud van de eerdere verzoeken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.