4.4Bij incidenteel hoger beroep verzoekt de man het hof, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair:
a. a) te bepalen dat de partneralimentatieverplichting van de man op grond van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is geëindigd met ingang van 17 mei 2022, althans met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
b) vast te stellen dat de man uit hoofde van de door de man aan de vrouw onverschuldigd c.q. teveel betaalde partneralimentatie vanaf 17 mei 2022, althans vanaf 6 maart 2023, althans vanaf een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren, een vordering heeft op de vrouw ten bedrage van € 65.890,53 bruto, zodat de vrouw dat bedrag is verschuldigd en dient te betalen aan de man, althans een bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag met ingang van de datum van de beschikking van het hof tot aan de datum van algehele voldoening, dan wel met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
c) de vrouw te veroordelen tot vergoeding aan de man van de door de man gemaakte kosten voor de inschakeling van de privédetective, begroot op € 6.579,38, althans een bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag met ingang van de datum van de beschikking van het hof tot aan de datum van algehele voldoening, dan wel met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
d) de vrouw te veroordelen in de kosten van de man van dit geding inclusief de nakosten en daarin begrepen de advocaatkosten van de man, begroot op € 4.813,03+ p.m., althans een bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag met ingang van de datum van de beschikking van het hof tot aan de datum van algehele voldoening, dan wel met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren,
subsidiair:
a) de beschikking van 22 januari 2018 van de rechtbank te wijzigen en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie te bepalen op nihil, met ingang van 1 januari 2023, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, althans met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren;
b) vast te stellen dat de man uit hoofde van de door de man aan de vrouw onverschuldigd c.q teveel betaalde partneralimentatie vanaf 1 januari 2023, althans vanaf 30 oktober 2023, althans vanaf een datum als het hof juist acht, een vordering heeft op de vrouw ten bedrage van € 50.143,89 bruto, althans € 26.883,89 zodat de vrouw dat bedrag verschuldigd is en dient te betalen aan de man, althans een bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag met ingang van de datum van de beschikking van het hof tot aan de datum van algehele voldoening, dan wel met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren,
meer subsidiair:
mocht het hof onverhoopt bepalen dat de man wel partneralimentatie moet betalen,
te bepalen dat de beschikking van 22 januari 2018 van de rechtbank wordt gewijzigd en, opnieuw rechtdoende, de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie te bepalen op een bedrag dat lager ligt dan het bedrag van € 2.470,21 bruto, met ingang van een datum als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Tot slot verzoekt de man het hof de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.