In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van € 75,40 was opgelegd. Deze naheffingsaanslag bestond uit € 2,50 aan parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag afgewezen. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2025 heeft de Heffingsambtenaar ter zitting het standpunt ingenomen dat de naheffingsaanslag, gelet op het coulancebeleid, moet worden vernietigd. Het Hof heeft dit standpunt overgenomen en geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is. De bestreden uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. Het Hof heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.137,50, en heeft de Heffingsambtenaar ook gelast de griffierechten van in totaal € 193 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is op 29 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.