ECLI:NL:GHDHA:2025:2390

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
200.345.702/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding van een executiegeschil in verband met prejudiciële vragen over opgaveverplichtingen bij merkinbreuk

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, is er een geschil tussen MHCS c.s. en [geïntimeerde] over de opgaveverplichting die de rechtbank aan [geïntimeerde] heeft opgelegd. Dit betreft de vraag of [geïntimeerde] heeft voldaan aan de verplichting om informatie te verstrekken over het faciliteren van merkinbreuk door derden, specifiek in de context van parallelhandel in alcoholhoudende dranken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld door deze merkinbreuk te faciliteren. In het incident vordert [geïntimeerde] aanhouding van de procedure in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die in een andere procedure aan het Hof van Justitie EU zijn gesteld. Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerde] toegewezen en de hoofdzaak ambtshalve doorgehaald in afwachting van de beantwoording van deze vragen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.345.702/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/665260 / KG ZA 24-387
Arrest in het incident van 18 november 2025
in de zaak van

1.Société Jas Hennessy & Compagnie S.A.,

gevestigd in Cognac, Frankrijk,
2.
MHCS S.A.,
gevestigd in Epernay, Frankrijk,
3.
MacDonald & Muir Limited,
gevestigd in Edinburgh, Schotland,
4.
Polmos Zyrardow Sp.Zo.O.,
gevestigd in Zyrardow, Polen,
appellanten in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. N.W. Mulder, kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
[bedrijfsnaam] Internationale Expeditie B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. T. Geerlof, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna MHCS c.s. en [geïntimeerde].

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak betreft een executiegeschil waarin partijen twisten over de vraag of [geïntimeerde] heeft voldaan aan de opgaveverplichting die de rechtbank aan haar heeft opgelegd vanwege het onrechtmatig faciliteren van merkinbreuk door derden. Het gaat daarbij om parallelhandel in alcoholhoudende dranken.
1.2
In dit incident vordert [geïntimeerde] aanhouding van de procedure in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen (onder meer over de omvang van de opgaveverplichting bij parallelhandel) in een andere procedure.
1.3
Het hof wijst de incidentele vordering toe.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 augustus 2024, waarmee MHCS c.s. in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 18 juli 2024;
  • de memorie van grieven van MHCS c.s., met bijlagen;
  • de incidentele vordering tot aanhouding ex artikelen 209 Rv jo. 392 lid 6 Rv tevens voorwaardelijk verzoek tot uitstel in de hoofdzaak van [geïntimeerde];
  • de conclusie van antwoord in incident van MHCS c.s.;
  • de bijlagen 38 en 39 die [geïntimeerde] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 17 oktober 2025 heeft een mondelinge behandeling in het incident plaatsgevonden. De advocaten hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Aanleiding voor dit incident

3.1
MHCS c.s. maken deel uit van Louis Vuitton Moët Hennessy (de LVMH-groep), een Frans beursgenoteerd bedrijf dat zich bezighoudt met de productie en verhandeling van luxeproducten. MHCS c.s. produceert alcoholhoudende dranken, waaronder waren voorzien van de merken Hennessy, Moët&Chandon, Veuve Clicquot (Ponsardin), Glenmorangie, Dom Perignon, Belvedere Vodka, Krug, Chandon en Ardbeg (hierna: de LVMH-producten). MHCS c.s. zijn merkhouder van de hiervoor genoemde merken.
3.2
[geïntimeerde] is een logistiek dienstverlener die zich bezighoudt met de inslag, opslag en uitslag van (onder andere) alcoholhoudende dranken, waaronder de LVMH-producten.
3.3
[geïntimeerde] verricht haar logistieke diensten onder meer voor de Van Caem Klerks Groep, een internationaal opererend concern dat zich onder meer bezighoudt met groothandel in en import en export van alcoholhoudende dranken voorzien van de LVMH-merken.
3.4
MHCS c.s. hebben [geïntimeerde] en verschillende tot de Van Caem Klerks Groep behorende vennootschappen (hierna: de VCK-vennootschappen) gedagvaard in een bodemprocedure.
3.5
Bij vonnis van 14 juni 2023 in die bodemprocedure heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens MHCS c.s. heeft gehandeld door het faciliteren van merkinbreuk door derden, waaronder verschillende VCK-vennootschappen.
3.6
Onder 6.159 van het vonnis heeft de rechtbank overwogen:
“De gevorderde opgave (…) is ten aanzien van [geïntimeerde] ([geïntimeerde]
,hof
) beperkt toewijsbaar, zoals in het dictum verwoord. Hennessy c.s.(MHCS c.s., hof)
heeft belang bij opgave om de omvang van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] te kunnen vaststellen in verband met de begroting van de schade, informatie over opdrachtgevers te verkrijgen en om de door [geïntimeerde] met die handelingen genoten winst te kunnen begroten. Voor opgave is alleen aanleiding als het gaat om het faciliteren van handelingen met gedecodeerde MHCS-producten voorzien van de Merken Hennessy, (Moët &) Chandon, Veuve Clicquot, Glenmorangie en Dom Perignon en met douanestatus T2/AGD, dan wel het decoderen van MHCS-producten met die status dan wel invoer waardoor dergelijke producten douanestatus T2/ AGD verkrijgen. Voor het opleggen van de verplichting tot het doen van opgave van zendingen die naar haar onderweg zijn of voorraden die bij derden worden gehouden, bestaat geen aanleiding. Voorts geldt hetgeen hiervoor in dit verband ten aanzien van de Werkmaatschappijen is overwogen met betrekking tot, onder meer, de beperking in tijd. Dit betekent dat opgave moet worden gedaan vanaf de volgende data
  • 22 november 2009 voor de Merken Hennessy en (Moët &) Chandon;
  • 16 augustus 2012 voor de Merken Glenmorangie en Dom Perignon;
  • 11 februari 2013 voor het Merk Veuve Clicquot.”
Onder 10.29 heeft de rechtbank [geïntimeerde] veroordeeld om (op straffe van een dwangsom)
“binnen zes maanden na betekening van dit vonnis aan de raadsman van Hennessy c.s. (…) een door haar, voor haar rekening opgestelde, schriftelijke opgave te doen, ter staving daarvan vergezeld van kopieën van relevante documenten (facturen, paklijsten, vrachtbrieven, (e-mail)correspondentie, orders, orderbevestigingen, voorraadadministratie, douanestukken of andere bewijsstukken), per Merk, met ingang van de in 6.159 genoemde data van
het aantal gedecodeerde inbreukmakende MHCS-producten waarvan zij de inbreuk heeft gefaciliteerd, waaronder in ieder geval begrepen het faciliteren van decoderen, opslag ter verhandeling, invoer en uitvoer op douanestatus T2/AGD dan wel waarbij de producten die douanestatus door invoer hebben verkregen, onder vermelding van volledig(e) adres(sen) en telefoonnummer(s) van de opdrachtgevers, een en ander gerangschikt per jaar, per transactie, waaronder ook begrepen de beslagen producten;
de nettowinst die [geïntimeerde] met de geleverde diensten met betrekking tot de onder a) bedoelde producten heeft behaald.”
3.7
Het vonnis is op 6 juli 2023 aan [geïntimeerde] betekend. MHCS c.s. hebben zich in verschillende brieven aan [geïntimeerde] op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] niet of niet volledig aan haar opgaveverplichting heeft voldaan en hebben aanspraak gemaakt op beweerdelijk verbeurde dwangsommen. In april 2024 hebben MHCS c.s. aangekondigd dat, als [geïntimeerde] niet overgaat tot betaling van de dwangsommen, zij executiemaatregelen zullen treffen ten behoeve van de inning van de dwangsommen.
3.8
[geïntimeerde] heeft in kort geding gevorderd - kort gezegd - MHCS c.s. te verbieden tot het (doen) treffen van executiemaatregelen. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [geïntimeerde] bij vonnis van 18 juli 2024 toegewezen. MHCS c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en in dit hoger beroep heeft [geïntimeerde] het hier te beoordelen verzoek tot aanhouding ingesteld.
3.9
MHCS c.s. hebben bij dagvaarding van 8 september 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 juni 2023 in de bodemzaak.
3.1
Dit hof heeft op 30 april 2024 een tussenarrest [1] gewezen in de procedures 200.304.147/01 en 200.304.960/01 tussen DelicaSea en Bacardi waarin het het voornemen heeft uitgesproken prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU over (onder meer) de omvang van de opgaveverplichting bij parallelhandel.
3.11
De bodemzaken van of tegen (onder meer) de VCK-vennootschappen zijn bij arrest van dit hof van 27 november 2024 [2] aangehouden en ambtshalve doorgehaald. De in rov. 3.9 genoemde bodemzaak tussen MHCS c.s. en [geïntimeerde] is (nadat partijen zich daarover mochten uitlaten en geen bezwaar hadden) eveneens ambtshalve doorgehaald in afwachting van de beantwoording van voornoemde prejudiciële vragen.
3.12
Bij arrest van 2 september 2025 heeft het hof de prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU gesteld [3] .

4.De vordering in het incident

4.1
In het incident vordert [geïntimeerde]
I. deze procedure aan te houden totdat het Hof van Justitie uitleg heeft gegeven aan de prejudiciële vragen die door het hof in de procedures tussen DelicaSea en Bacardi (bekend onder zaaknummers: 200.304.147 en 200.304.960) zijn gesteld en de appelprocedures in de bodemzaken na aanhouding worden hervat;
en/of
II. deze procedure aan te houden tot het moment dat is gebleken dat de prejudiciële vragen in de procedures tussen tussen DelicaSea en Bacardi (bekend onder zaaknummers: 200.304.147 en 200.304.960) niet naar het Hof van Justitie worden verwezen dan wel indien het Hof van Justitie overweegt de vragen niet te beantwoorden;
en/of
III. bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding van deze zaak, de zaak te verwijzen naar een roldatum die is gelegen op zes weken voor het indienen van een memorie van antwoord;
en zowel in (I) als (II) als (III),
IV. het oordeel over de proceskosten in het incident aan te houden tot het eindarrest in de procedure is gewezen.
4.2
MHCS c.s. heeft verweer gevoerd.

5.Beoordeling van de vordering in het incident

5.1
[geïntimeerde] heeft de vordering tot aanhouding gebaseerd op art. 209 Rv jo. art. 392 lid 6 Rv. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de beantwoording van de prejudiciële vragen in de procedures tussen DelicaSea en Bacardi van belang is voor de opgaveverplichting van [geïntimeerde] die de rechtbank bij vonnis van 14 juni 2023 heeft opgelegd. Door aanhouding wordt voorkomen dat beslissingen worden genomen die achteraf in strijd blijken te zijn met het antwoord op de prejudiciële vraag en dat een partijdebat ontstaat dat achteraf onnodig of onvolledig blijkt te zijn. De geschillen in de bodemzaken zijn materieel onlosmakelijk verbonden met die in deze procedure. Om redenen van proceseconomie en rechtszekerheid dient deze procedure dan ook te worden doorgehaald. [geïntimeerde] heeft een zwaarwegend belang bij aanhouding van de procedure gelet op de (desastreuze) financiële belangen die zijn gemoeid met het (eventueel ten onrechte) incasseren van dwangsommen. [geïntimeerde] heeft erop gewezen steeds bereid te zijn (geweest) om de gedane opgave te herzien teneinde te voldoen aan de door MHCS c.s. gehanteerde uitleg van het opgavebevel.
5.2
MHCS c.s. heeft aangevoerd dat het in dit kort geding enkel gaat over de vraag of [geïntimeerde] heeft voldaan aan de opgaveverplichting. Het gaat hier niet om de vraag of in de bodemzaak het opgavebevel terecht is opgelegd zodat de beantwoording van de prejudiciële vraag hier niet relevant is. Het executiegeschil mag geen verkapt rechtsmiddel zijn. Het opgavebevel ziet bovendien enkel op gedecodeerde MHCS-producten, terwijl de prejudiciële vraag ziet op niet-gedecodeerde producten. De verzochte aanhouding ontneemt aan het opgavebevel en de daaraan verbonden dwangsom haar doeltreffende en afschrikwekkende werking. MHCS c.s. heeft dan geen pressiemiddel om [geïntimeerde] te bewegen het opgavebevel na te komen.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Uit de omstandigheid dat MHCS c.s. heeft ingestemd met aanhouding van het hoger beroep in de bodemzaak volgt reeds dat de beantwoording van de prejudiciële vraag over de omvang van de opgaveverplichting van belang kan zijn voor de bodemzaak. Om complicaties van diverse aard te voorkomen ziet het hof daarin aanleiding om ook deze kort geding procedure aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen in de procedures tussen DelicaSea en Bacardi. De belangen die MHCS c.s. heeft aangevoerd ten betoge dat niet moet worden aangehouden zijn niet van zodanig gewicht dat zij tot een ander oordeel moeten leiden. Daarbij speelt een rol dat het hier niet gaat om een situatie waarbij in het geheel niet is voldaan aan de opgaverplichting, terwijl [geïntimeerde] heeft aangegeven nog steeds bereid te zijn om aanvullende informatie te geven.
5.4
De conclusie is dat de incidentele vordering van [geïntimeerde] tot aanhouding van de zaak zal worden toegewezen en dat de hoofdzaak ambtshalve zal worden doorgehaald in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen in de zaken 200.304.147/01 en 200.304.960/01. Het hof zal de beslissing over de proceskosten van dit incident aanhouden tot aan de beslissing in de hoofdzaak.

6.Beslissing

Het hof:
in het incident
  • wijst de vordering van [geïntimeerde] toe;
  • houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot de beslissing in de hoofdzaak;
  • wijst het meer of anders gevorderde af;

in de hoofdzaak

- haalt de procedure in de zaak 200.345.702/01 ambtshalve door;
- verstaat dat iedere partij kan verzoeken de zaak te hervatten zoals voorzien in artikel 8.3 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven:
* hetzij nadat het Hof van Justitie EU de prejudiciële vragen van dit hof in de zaken 200.304.147/01 en 200.304.960/01 heeft beantwoord, in dat geval onder overlegging van het betrokken arrest van dat Hof;
* hetzij als is gebleken dat het Hof van Justitie EU de door dit hof in die zaken gestelde vragen niet zal beantwoorden.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J. Ruijpers, mr. M.Y. Bonneur en mr. K.T.M. Stöpetie en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 30 april 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1422.
2.Gerechtshof Den Haag 27 november 2024; ECLI:NL:GHDHA:2024:2747.
3.Gerechtshof Den Haag 2 september 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1789.