Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.De zaak in het kort
2.2 Procesverloop in hoger beroep
- het beroepschrift met producties ingekomen ter griffie op 26 april 2024, waarmee [verzoekster] in beroep is gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag, (hierna de kantonrechter) van 26 januari 2024 (hierna de beschikking of de bestreden beschikking);
- een e-mail van [verzoekster] , bij het hof ingekomen op 15 juli 2025, met producties 5 en 6.
3.3 Feitelijke achtergrond
3.1 Arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd van 1 augustus 2021 tot en met 31 juli 2022 en eindigt op voornoemde datum van rechtswege, dus zonder dat voorafgaande opzegging vereist is. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan ten behoeve van werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard, te weten voorziening in tijdelijke vacature. De oorspronkelijke datum in dienst is 1 augustus 2020”.
Hierbij delen wij jou mee, dat wij de arbeidsovereenkomst met jou graag willen voortzetten. Jouw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt per 1 augustus 2022 verlengd voor de duur van 1 jaar en eindigt van rechtswege op 31 juli 2023.” Wederom hebben beide partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd getekend. In artikel 1 van die arbeidsovereenkomst is vermeld: “
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2023 en eindigt op voornoemde datum van rechtswege, dus zonder dat voorafgaande opzegging vereist is. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan ten behoeve van werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard, te weten voorziening in een tijdelijke vacature. De oorspronkelijke datum in dienst is 1 augustus 2020 .”
(…) Hierbij delen wij jou mee, dat jouw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wordt verlengd. De reden daarvoor is op 23 mei 2023 met jou besproken. Het dienstverband eindigt van rechtswege op 1 augustus 2023. (…) Tevens ontvang je een transitievergoeding.”
4.Procedure bij de kantonrechter
5.Beoordeling in hoger beroep
terugbetaling van ‘het aan haar in de periode vanaf 1 augustus 2023 t/m 26 februari 2026 [bedoeld zal zijn 26 februari 2024 – hof] ten onrechte uitbetaalde ter zake salaris, eindejaarsuitkering, pensioenpremies, wettelijke verhoging, wettelijke rente, vakantiedagen, vakantiegeld, transitievergoeding en billijke vergoeding.’ Daartoe voert zij zes grieven aan die in de kern het volgende inhouden.
- [verzoekster] heeft een eerste arbeidsovereenkomst met vermelding ‘voorziening in een tijdelijke vacature’ nooit gezien en dus ook niet getekend.
- Voor het antwoord op de vraag of [verzoekster] is aangesteld voor het verrichten van kennelijk tijdelijke werkzaamheden is de werkelijke aard van de werkzaamheden leidend. De PO Raad, de sectorvereniging voor het primair onderwijs, onderschrijft dat standpunt. De functie van leerkracht is een structurele functie terwijl [verzoekster] ook nog stagecoördinator en lid van de rekencommissie was en [directeur] wilde dat zij lid werd van de medezeggenschapsraad. De vermelding ‘voorziening in een tijdelijke vacature’ vermeld in de door [verzoekster] ondertekende verlengingsovereenkomsten is onvoldoende om de intrinsieke aard van de werkzaamheden vanaf 1 augustus 2020 als kennelijk tijdelijk te kwalificeren.
- Dat de functie van leraar is aangeboden betekent niet dat sprake was van een structurele functie.
- [verzoekster] vervulde geen vacature binnen de reguliere formatie maar een tijdelijke vacature. Er was ook geen reguliere vacature. De beschikbaarheid van tijdelijke vacatures kan gedurende een periode van drie jaar fluctueren. De door [verzoekster] vervulde vacatures werden gefinancierd uit tijdelijk ter beschikking gestelde middelen.
- Niet bestreden is dat [verzoekster] de eerste arbeidsovereenkomst die betrekking zou hebben op de periode van 1 augustus 2020 tot 1 augustus 2021 (met dagtekening 18 oktober 2021) niet onder ogen heeft gehad en niet heeft getekend, terwijl uit de datum van ondertekening van de tweede overeenkomst (maart 2022) ook niet blijkt dat [verzoekster] vóór 1 augustus 2020 , of 1 augustus 2021 , kennis had van het kennelijk tijdelijke karakter van haar aanstelling;
beidenhebben gedwaald (artikel 6:228 lid 1 sub c BW). [verzoekster] heeft de vermeende wederzijdse dwaling echter niet verder uitgewerkt, zodat voor het hof (en Yunus Emre) niet inzichtelijk is welke feiten zij hieraan ten grondslag legt. Het beroep op artikel 6:228 lid 1 sub c BW strandt om deze reden.
in verband daarmeeminder wilde werken en Yunus Emre betwist dat gemotiveerd.
6.Beslissing
- laat Yunus Emre toe tot het leveren van tegenbewijs zoals bedoeld onder 5.15 van deze beschikking;
- bepaalt dat, indien partijen getuigen willen doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te Den Haag, voor de hierbij benoemde raadsheer-commissaris mr. M.T. Nijhuis, op woensdag 14 januari 2026 om 13.30 uur;
- bepaalt dat, indien één van de partijen verhinderd is op de genoemde datum, de raadsheer-commissaris (in beginsel eenmalig) een nieuw tijdstip voor de getuigenverhoren zal doen vaststellen, op voorwaarde dat de verhinderde partij binnen veertien dagen na deze uitspraak bij de griffie van het hof melding maakt van zijn verhindering en daarbij de verhinderdata van beide partijen in de maanden februari tot en met mei 2026 opgeeft;
- deelt mee dat het hof al beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en hoger beroep, inclusief producties, zodat het niet nodig is deze voor het getuigenverhoor over te leggen;
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2025 in aanwezigheid van de griffier.