In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2025. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.A. Loeff, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant, vanwege een strafrechtelijke veroordeling, niet in aanmerking kwam voor de schuldsaneringsregeling. De appellant was veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens het medeplegen van witwassen, met een bijbehorende vordering van de benadeelde partij van € 66.111,40. De rechtbank stelde vast dat de afwijzingsgrond van dwingendrechtelijke aard was en dat de hardheidsclausule niet van toepassing was.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de hardheidsclausule wel degelijk toepasbaar is, omdat de appellant zijn financiële en persoonlijke situatie onder controle heeft gekregen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zijn onderneming heeft beëindigd, zich heeft aangemeld voor schuldhulpverlening en geen nieuwe schulden heeft opgebouwd. Bovendien heeft hij actief meegewerkt aan het schuldhulpverleningstraject. Het hof heeft daarom het verzoek van de appellant om hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling toegewezen en de aanvangsdatum vastgesteld op 25 november 2024. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.