ECLI:NL:GHDHA:2025:2439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
200.331.411-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en redelijke prijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Robouma B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Robouma, gevestigd in Ridderkerk, vordert betaling van een slotfactuur van € 105.948,36 inclusief btw voor werkzaamheden die zij heeft verricht aan de woning van de verweerder. De verweerder betwist de verschuldigdheid van deze factuur en stelt dat er geen overeenkomst van aanneming van werk op regiebasis is tot stand gekomen. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 28 januari 2025, waarin het hof al enkele beslissingen had genomen. Het hof oordeelt dat Robouma onvoldoende heeft onderbouwd welke werkzaamheden zij heeft verricht en welke materialen zij heeft gebruikt. Hierdoor kan het hof niet vaststellen of Robouma recht heeft op betaling van de slotfactuur. De vordering van Robouma wordt afgewezen. Daarnaast vordert Robouma ook een bedrag van € 2.100,00 wegens btw, maar ook deze vordering wordt afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de verweerder nog btw verschuldigd is. De verweerder heeft een tegenvordering ingesteld voor vervangende schadevergoeding, maar ook deze wordt afgewezen. Het hof compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat ieder de eigen kosten draagt. Het arrest is gewezen op 25 november 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.331.411/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/618572 / HA ZA 21-428
arrest van 25 november 2025
in de zaak van
Robouma B.V.,
gevestigd in Ridderkerk,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.F. van Leeuwen, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats],
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.W. ten Katen, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna Robouma en [verweerder].

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 28 januari 2025 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum (hierna te noemen: het tussenarrest). Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep na het tussenarrest blijkt uit de volgende stukken:
  • de akte van Robouma, met producties;
  • de antwoordakte van [verweerder].

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Bij het tussenarrest heeft het hof de volgende beslissingen genomen:
  • door partijen zijn geen grieven gericht tegen de in rov. 6.3 van het tussenarrest genoemde oordelen van de rechtbank, zodat deze oordelen vaststaan;
  • niet kan worden vastgesteld dat tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk op regiebasis en met een uurtarief van € 32,50 tot stand is gekomen (rov. 6.8 en 6.9 van het tussenarrest);
  • [verweerder] is niet geslaagd in het bewijs van de door hem gestelde vaste prijs, althans richtprijs, zodat deze niet is komen vast te staan (rov. 6.10 tot en met 6.17 van het tussenarrest);
  • [verweerder] dient een redelijke prijs te betalen aan Robouma voor de door haar uitgevoerde werkzaamheden (rov. 6.18 van het tussenarrest);
  • Het is in beginsel aan de aannemer om te stellen (en vervolgens te bewijzen) wat de exacte omvang van de werkzaamheden was en dat de gevorderde prijs redelijk was (rov. 6.20 van het tussenarrest).
2.2.
Het hof heeft Robouma vervolgens in de gelegenheid gesteld om de door haar in de procedure ingebrachte facturen en urenoverzichten gedetailleerd en onderbouwd met stukken (voor zover aanwezig) toe te lichten, aan de hand waarvan inzichtelijk wordt gemaakt welke werkzaamheden zij heeft verricht, welke materialen zij heeft gebruikt, en welke kosten zij daarvoor in rekening heeft gebracht bij [verweerder]. [verweerder] is in de gelegenheid gesteld op deze toelichting te reageren. Het is op grond van artikel 7:752 BW – en overeenkomstig de in het tussenarrest aan Robouma gegeven opdracht – aan Robouma om de facturen en door hem in de procedure gebrachte totaaloverzicht (waarop zij haar vordering tot betaling van de slotfactuur en niet betaalde btw baseert) naar behoren toe te lichten.
2.3.
Het uurtarief van € 32,50 (exclusief btw) is volgens Robouma een redelijke prijs. Met verwijzing naar haar producties A tot en met E bij haar akte (een totaaloverzicht, inkoopfacturen, onderliggende facturen die zien op de gemaakte uren, een overzicht van de bouwkundige, en stukken met betrekking tot twee andere projecten), concludeert Robouma dat zij in totaal voor een bedrag van € 32.506,35 (exclusief btw) aan materiaal heeft ingekocht en verwerkt in de woning van [verweerder], en een bedrag van € 56.011,00 (exclusief btw) heeft betaald voor de door haar ingezette manuren. Dat betekent volgens haar dat de totaalsom uitkomt op een bedrag van € 88.517,35 exclusief btw, dat wil zeggen
€ 105.948,36 inclusief btw (waarvan € 68.054,00 betaald is door [verweerder]). Dit is volgens Robouma een (meer dan) redelijke vergoeding voor de uitgebreide verbouwing.
2.4.
Naar het oordeel van het hof heeft Robouma onvoldoende onderbouwd en toegelicht om te kunnen vaststellen welke werkzaamheden zij heeft verricht als onderdeel van de door [verweerder] aan haar verstrekte opdracht. Ook heeft Robouma onvoldoende toegelicht welke van deze werkzaamheden zij al (met haar facturen met kenmerk 20301, 20331, 20534, 20535, 21082 en 21132) in rekening heeft gebracht bij [verweerder]. De volgende overwegingen zijn daarvoor redengevend.
2.5.
Robouma heeft in haar akte geen toelichting gegeven op de totstandkoming van het totaaloverzicht. Zij heeft volstaan met een opsomming van de volgens haar verrichte werkzaamheden (punt 10 van haar akte). Deze opsomming is nagenoeg gelijk aan de opsomming in productie 12 bij de conclusie van antwoord in reconventie in eerste aanleg. Zonder enige nadere toelichting verwijst Robouma naar facturen en urenstaten. Tussen de opsomming van de verrichte werkzaamheden en de gebruikte materialen en door haar genoemde urenaantallen heeft zij geen enkel verband gelegd. Uit enkel deze opsomming en verwijzingen kan het hof niet met een redelijke mate van zekerheid afleiden dat de genoemde werkzaamheden daadwerkelijk door Robouma zijn verricht met de materialen zoals vermeld op de facturen en op basis van het aantal uren zoals vermeld op de urenstaten. Het is niet aan het hof om de genoemde werkzaamheden te koppelen aan de in de procedure gebrachte facturen en urenstaten. Het is in dit geval aan de aannemer om naar behoren te stellen (en zo nodig te bewijzen) wat de werkelijke omvang van de werkzaamheden was en de door hem gevorderde prijs redelijk is. De wijze van procederen van Robouma miskent dat de eisen van een behoorlijke procesvoering meebrengen dat een partij die een beroep wil doen op bepaalde producties – in dit geval ter onderbouwing van de stelling dat een redelijke prijs in rekening wordt gebracht – dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk wordt wat hem ter beslissing wordt voorgelegd en voor de wederpartij waartegen zij zich dient te verweren.
2.6.
Nu Robouma onvoldoende heeft onderbouwd en concreet inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden zij – met welke materialen en in hoeveel uren – heeft verricht aan de woning van [verweerder], wordt aan nadere bewijslevering niet toegekomen. Bij gebreke van een voldoende gesteld uitgangspunt over de (omvang van de) door Robouma verrichte werkzaamheden, welk uitgangspunt door [verweerder] gemotiveerd wordt betwist, kan ook een deskundige immers niet bepalen wat een redelijke prijs zou zijn (geweest) voor het (wel) door Robouma uitgevoerde werk. De omvang van het door Robouma uitgevoerde werk, kan het hof – bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing – niet (schattenderwijs) bepalen.
2.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof niet kan vaststellen of Robouma recht heeft op betaling van de door haar gevorderde (onbetaald gelaten) slotfactuur als onderdeel van de (niet meer vast te stellen) redelijke prijs. Dit betekent dat de vordering van Robouma tot betaling van de slotfactuur niet toewijsbaar is.
De btw (factuur 20535)
2.8.
Robouma vordert een bedrag van € 2.100,00 wegens btw. Het gaat om btw over het bedrag van € 10.000,00 zoals vermeld in de factuur met kenmerk 20535 van 30 december 2020, met vervaldatum 22 september 2020 (zie het door Robouma opgestelde overzicht in punt 20 van de inleidende dagvaarding en productie 3, pagina 4, bij de inleidende dagvaarding).
2.9.
[verweerder] betwist dat hij nog btw verschuldigd is en het restant van deze factuur nog zou moeten betalen. Uit de stellingen van [verweerder] begrijpt het hof dat hij meent dat hij gelet op de manier waarop de contante betaling op 22 september 2020 tot stand is gekomen niet meer hoefde te verwachten dat hij alsnog btw zou moeten betalen over het contant betaalde bedrag van € 10.000,00. [verweerder] ging er namelijk van uit dat hij met voldoening van dit bedrag in contanten een korting kreeg, feitelijk ter hoogte van de btw, terwijl Robouma – zo begrijpt het hof althans uit de stellingen van Robouma – er vanuit gaat dat een contante betaling gelijk staat aan een bedrag exclusief btw.
2.10.
De factuur – waarvan Robouma thans nog een gedeeltelijke betaling vordert – is pas ruim drie maanden na de contante betaling en door haar gestelde vervaldatum (op 22 september 2020) opgemaakt. Daarbij komt dat in het bij de inleidende dagvaarding als productie 2 overgelegde financiële overzicht wel het contant betaalde bedrag van € 10.000,00 is opgenomen, maar niet een bedrag terzake van de btw over de betaalde € 10.000,00 (dat bedrag is in de in hoger beroep door Robouma overgelegde financiële overzichten opgenomen). Gelet hierop lag het op de weg van Robouma om voldoende te stellen waaruit zou kunnen volgen dat het op 22 september 2020 voor [verweerder] duidelijk was welke factuur hij met zijn contante betaling voldeed en of daarmee de gehele factuur werd voldaan of slechts een gedeelte daarvan. Robouma heeft daarover echter geen enkele stelling ingenomen en heeft slechts verwezen naar de hiervoor genoemde pas later opgemaakte factuur van 30 december 2020. Dat is in het licht van de betwisting van [verweerder] onvoldoende ter onderbouwing van haar stelling dat [verweerder] nog btw moet betalen over het contant door hem betaalde bedrag.
2.11.
Dat partijen het oneens zijn over op wiens initiatief de contante betaling tot stand is gekomen en of daarbij wel of niet gesproken is over een korting (ter hoogte van de btw), is gelet op het voorgaande niet relevant voor de vraag of de btw zoals vermeld op factuur 20535 nog door [verweerder] betaald moet worden.
2.12.
Voor zover Robouma stelt dat de verschuldigdheid van de btw op of kort na 22 september 2020 (al) zou blijken uit de door haar opgemaakte financiële overzichten, kan hij daarin niet worden gevolgd nu [verweerder] betwist deze overzichten (volledig) te hebben ontvangen.
De buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
De door Robouma gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is evenmin toewijsbaar. Niet is komen vast te staan dat deze kosten in redelijkheid voor rekening van [verweerder] kunnen worden gebracht, nu niet vast is komen te staan dat [verweerder] de slotfactuur aan Robouma verschuldigd is.
Vervangende schadevergoeding
2.14.
[verweerder] vordert een vervangende schadevergoeding (in plaats van nakoming) ter hoogte van € 33.824,58 indien sprake is van een vaste aanneemsom, of € 24.135,94 indien sprake is van een richtprijs. Dit zijn volgens hem de kosten om het werk – dat volgens hem ook de werkzaamheden omvat die zijn genoemd in de offerte van Robouma van 30 maart 2021 – af te (laten) maken.
2.15.
Het hof zal deze tegenvordering van [verweerder] afwijzen. Voor vergoeding van kosten om het werk af te (laten) maken, bestaat in dit geval geen aanleiding. Daartoe is het volgende redengevend.
2.16.
De gevorderde vervangende schadevergoeding ziet op een vergoeding van de kosten om het werk geheel af te (laten) maken, omdat Robouma in gebreke zou zijn gebleven deze werkzaamheden uit te voeren als onderdeel van de tussen partijen gemaakte afspraken. Zoals door het hof in zijn tussenarrest is beslist (rov. 6.10 tot en met 6.17) heeft [verweerder] niet bewezen dat partijen een vaste prijs of een richtprijs zijn overeengekomen voor het volledige werk, met inbegrip van de werkzaamheden die zijn genoemd in de offerte van 30 maart 2021. Bij deze stand van zaken hoeft [verweerder] alleen te betalen voor het werk dat daadwerkelijk door Robouma is uitgevoerd. Voor de tot eind maart 2021 uitgevoerde werkzaamheden heeft [verweerder] in totaal een bedrag van € 68.054,00 betaald. Meer dan dat bedrag is [verweerder] naar het oordeel van het hof niet verschuldigd, aangezien Robouma na eind maart 2021 geen werkzaamheden meer heeft verricht.
2.17.
Dit leidt tot de conclusie dat [verweerder] geen nakoming kon verlangen van de in de offerte van 30 maart 2021 vermelde werkzaamheden. Voor een omzetting van zijn nakomingsvordering in een vordering tot vervangende schadevergoeding (artikel 6:87 lid 1 BW), bestond daarom geen grondslag. Volledigheidshalve merkt het hof op dat [verweerder] ook onvoldoende heeft gesteld dat hij te veel heeft betaald voor de tot eind maart 2021 door Robouma uitgevoerde werkzaamheden. Van ondeugdelijk uitgevoerde werkzaamheden is niet gebleken, ten aanzien waarvan hij zijn eerdere eis in reconventie heeft beperkt.
Conclusie en proceskosten
2.18.
De conclusie is dat de grieven van Robouma in principaal hoger beroep (deels) slagen, namelijk voor zover zij betrekking hebben op de toewijzing van de vordering in reconventie. Daarmee is de voorwaarde voor het instellen van het incidentele hoger beroep vervuld. Uit het voorgaande blijkt verder dat de incidentele grief van [verweerder] slaagt, voor zover hij daarin betoogt dat de door Robouma in rekening gebrachte prijs van € 105.948,58 – het hof leest (zie rov. 2.3) €105.948,36 inclusief btw – geen redelijke prijs is. Daarom zal het hof het bestreden vonnis van 19 april 2023 gedeeltelijk vernietigen, te weten:
- rov. 3.1 tot en met 3.3, en opnieuw rechtdoende zal het hof een bedrag van € 5.691,08 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2021 (dat wil zeggen:
€ 2.074,74 (trap) en € 3.616,34 (containerhuur) (zie rov. 6.3 van het tussenarrest);
- rov. 3.5 tot en met 3.7, en opnieuw rechtdoende zal het hof de tegenvorderingen van [verweerder] afwijzen, met uitzondering van de kosten van vervanging van het deurslot (€ 278,30) (zie rov. 6.3 van het tussenarrest);
- voor het overige zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen (dat wil zeggen: wat betreft de door de rechtbank afgewezen vergoeding van vertragingsschade (€ 15.444,00), en de afgewezen vergoeding van de schade aan de voordeur (€ 3.194,40) (zie rov. 6.3 van het tussenarrest).
2.19.
Het hof ziet in de omstandigheid dat partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld aanleiding de proceskosten tussen partijen in beide instanties te compenseren.

3.Beslissing

Het hof:
in het principaal hoger beroep en in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
3.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2023,
en opnieuw rechtdoende:
in conventie:
- veroordeelt [verweerder] aan Robouma een bedrag van € 5.691,08 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 mei 2021;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
- veroordeelt Robouma aan [verweerder] een bedrag van € 278,30 te betalen;
- wijst af wat meer of anders is gevorderd;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen zowel in eerste aanleg in conventie en in reconventie als in principaal en incidenteel hoger beroep, in die zin dat Robouma en [verweerder] ieder de eigen kosten dragen;
3.3.
verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. R.A. van der Pol, J.I. de Vreese-Rood en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 november 2025 in aanwezigheid van de griffier.