3.7Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar”.
Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht, heeft het hof de gezichtspunten gehanteerd als verwoord in rechtsoverweging 3.5 van bovengenoemd arrest.
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet dat en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon met wie men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. De wetgever heeft in artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald dat in geval van overlijden een beperkte kring gerechtigden aanspraak mag maken op affectieschade. Dit zijn de in het vierde lid van genoemde bepaling onder a tot en met g omschreven ‘naasten’. Het betreft (onder a tot en met f) kort gezegd partners, ouders en kinderen van de overledene, alsmede gevallen waarin er sprake is van een duurzame zorgrelatie in gezinsverband. Daarnaast betreft het (onder g) een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van de betreffende bepaling als naaste wordt aangemerkt. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld.
Oordeel van het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], zus van het slachtoffer
Ten aanzien van de affectieschade
Voor zover de benadeelde partij [benadeelde partij 1] affectieschade vordert op de voet van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder e en f, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), komt die niet voor toewijzing in aanmerking. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat de benadeelde partij ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor het slachtoffer had. Andersom was daarvan evenmin sprake. Het hof is van oordeel dat wel genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van artikel 6:108, derde lid, BW als naaste wordt aangemerkt. In dit verband heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat de benadeelde partij en het slachtoffer een gedeeld traumatisch verleden hebben waarvoor zij beide in traumatherapie zijn geweest. Mede daarom waren zij elkaars steun en toeverlaat. Zij waren elkaars beste vrienden, hadden elke dag contact en brachten vaak de weekenden en vakanties samen door. Dit brengt met zich dat aan de benadeelde partij een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de schokschade
Vaststaat dat het slachtoffer op gruwelijke wijze, door vele messteken, om het leven is gebracht. De messteken waren vooral in het gezicht van het slachtoffer toegebracht waardoor hij bijna onherkenbaar was. Ook staat vast dat de benadeelde partij het slachtoffer heeft geïdentificeerd, dat zij in zijn woning, waar veel bloed lag, is geweest en die woning heeft schoongemaakt. Langs die weg is de benadeelde partij geconfronteerd met de gevolgen van de dodelijke steekpartij. Zoals hierboven al is vastgesteld, had zij een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer. Volgens de – in zoverre niet betwiste – verklaringen van de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts en van de psycholoog heeft zij als gevolg van de dood van het slachtoffer PTSS-klachten verkregen waarvoor zij bij voornoemde hulpverleners in behandeling is geweest. Er is dan ook sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast. Het hof is alles overwegend van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden voor toewijzing van schokschade. Rekening houdend met alle omstandigheden en gelet op vergelijkbare gevallen, wordt de omvang naar maatstaven van billijkheid begroot op € 25.000,00. Dit betekent dat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade
De gevorderde materiële schade betreft in de eerste plaats een bedrag van in totaal € 7.512,85 bestaande uit de volgende schadeposten:
Daarnaast is nog een schadepost betreffende reis- en verblijfkosten ten behoeve van het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep gevorderd, groot € 416,02.
Naar het oordeel van het hof kunnen de schadeposten ‘kosten lijkbezorging’, ‘kosten nalatenschap’ en ‘schade woning overledene, herstelkosten’ worden toegewezen, nu die schade voldoende is onderbouwd, niet is betwist en een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De schadepost ‘reiskosten overig’ ziet voornamelijk op het door de benadeelde partij naar de woning van het slachtoffer reizen in verband met het regelen van de allerlei zaken met betrekking tot de woning, zoals het schoonmaken en herstellen van de woning en het inpakken, ophalen en verhuizen van spullen van het slachtoffer.
Die kosten zijn voldoende gespecificeerd en onderbouwd en onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij kunnen als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sr worden toegewezen.
Voor de schadepost ‘reiskosten shockschade’ geldt hetzelfde als voor de ‘reiskosten overig’. Die kosten zien op reiskosten naar de huisarts, psycholoog/ praktijkondersteuner en psycholoog. Het betreft dus reiskosten naar de medische behandeling. Naar het oordeel van het hof zijn de kosten voldoende onderbouwd en een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Bovendien zijn die kosten onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof zal die schadepost dan ook toewijzen.
Het hof wijst af de schadeposten ‘reiskosten proces’ en ‘reis- en verblijfkosten ten behoeve van het bijwonen van de terechtzitting’. Reis- en overnachtingskosten die worden gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f Sr. Deze kosten moeten worden geschaard onder proceskosten in de zin van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering en kunnen slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover de benadeelde partij in persoon, dat wil zeggen zonder gemachtigde, procedeert. In dit geval heeft de benadeelde partij zich laten bijstaan door een gemachtigde. Om die reden zullen deze schadeposten worden afgewezen.
Ook de reiskosten voor gesprekken/afspraken met de familierechercheur, advocaat en officier van justitie zijn geen kosten die in dit verband voor vergoeding in aanmerking komen.
Naar het oordeel van het hof kan de schadepost ‘onderhoud tuin’ niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Om die reden zal de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de gevorderde materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 5.737,84. De gevorderde immateriële schade (schokschade en affectieschade) zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 42.500,00.
Oordeel van het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], vader van het slachtoffer
Ten aanzien van de affectieschade
De vordering betreffende affectieschade komt voor vergoeding in aanmerking. Een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind wordt met zoveel woorden genoemd in artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade en het gevorderde bedrag komt overeen met het in dat besluit genoemde bedrag (€ 17.500,00). Bovendien is die schade niet betwist.
Ten aanzien van de schokschade
Vaststaat dat het slachtoffer op gruwelijke wijze, door vele messteken, om het leven is gebracht. Ook staat vast dat de benadeelde partij in de woning van het slachtoffer is geweest. In de woning lag veel bloed. Het silhouet van het slachtoffer was herkenbaar. Langs die weg is de benadeelde partij geconfronteerd met de gevolgen van de dodelijke steekpartij. Dit heeft een hevige schok bij hem veroorzaakt. Uit het dossier blijkt dat tussen de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe persoonlijke relatie bestond. De benadeelde partij had iedere dag contact met het slachtoffer, het slachtoffer was om het weekend bij de benadeelde partij en zij gingen samen op vakantie. Volgens de verklaring van de huisarts is de benadeelde partij totaal ingestort. Hij kan niet over de dood van het slachtoffer praten. Volgens de huisarts heeft de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gebracht bij de benadeelde partij geleid tot psychotrauma/PTSS. De benadeelde partij is echter nog niet in staat om met behulp van een therapeut aan de verwerking van het trauma te beginnen.
Rekening houdend met alle omstandigheden en gelet op vergelijkbare gevallen, wordt de omvang van het terzake schokschade toewijsbare bedrag naar maatstaven van billijkheid begroot op € 40.000,00.
Ten aanzien van de materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 8.070,98 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Uit de toelichting op de gevorderde reiskosten maakt het hof op dat de bezoeken aan de familierecherche en het politiebureau telkens zijn gecombineerd met noodzakelijke bezoeken aan de woning van het slachtoffer, zodat daarvoor geen (noemenswaardig) extra kosten in rekening zijn gebracht. De vordering van de benadeelde partij kan derhalve tot het volledig gevorderde bedrag worden toegewezen.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de gevorderde materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 8.070,98. De gevorderde immateriële schade (schokschade en affectieschade) zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 57.500,00.
Nu de toegewezen schadeposten zich op verschillende data hebben gerealiseerd, zal het hof schattenderwijs de datum van de uitvaart van het slachtoffer, zijnde 6 januari 2023, als aanvangsdatum voor de wettelijke rente bepalen. De toegewezen bedragen tot schadevergoeding dienen te worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over die bedragen vanaf 6 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen geheel dan wel gedeeltelijk worden toegewezen, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken, eveneens vooralsnog begroot op nihil.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers
Nu vaststaat dat de verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte telkens de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag ten behoeve van het slachtoffer op de wijze als in het dictum vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.