ECLI:NL:GHDHA:2025:27

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.333.329/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in kartelschadezaken met Braziliaanse vennootschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vorderingen van Stichting Claim GP tegen Raízen S.A. en andere vennootschappen. Stichting Claim GP vorderde dat de Nederlandse rechter zou verklaren dat Raízen c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens een concurrent door inbreuk te maken op het Braziliaanse mededingingsrecht. De centrale vraag was of de Nederlandse rechter bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen tegen Raízen, die in Brazilië is gevestigd. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 7 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelde dat de vorderingen tegen Raízen onvoldoende samenhangen met de vorderingen tegen de andere gedaagden, Shell Brazil en Shell plc, die wel in Nederland gevestigd zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Stichting Claim GP misbruik van procesrecht had gemaakt door Shell Brazil en Shell plc in de procedure te betrekken om zo de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te creëren ten aanzien van Raízen. Het hof bekrachtigde dit oordeel en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling van de hoofdzaak, waarbij Stichting Claim GP werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.333.329/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/632778 / HA ZA 22-633
Arrest van 21 januari 2025
in de zaak van
Stichting Claim Gran Petro,
gevestigd in Den Haag,
appellante,
advocaat: mr. M.H.J. van Maanen, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen

1.Raízen S.A.,

gevestigd in Rio de Janeiro, Brazilië,
2.
Shell Brazil Holding B.V.,
gevestigd in Den Haag,
3.
Shell plc,
gevestigd in Londen, Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.M. Luycks, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof noemt partijen hierna Stichting Claim GP, Raízen, Shell Brazil en Shell plc, appellanten tezamen Raízen c.s.

1.De zaak in het kort

1.1
Stichting Claim GP vordert kort gezegd dat de Nederlandse rechter voor recht verklaart dat Raízen c.s. wegens een inbreuk op het Braziliaanse mededingingsrecht onrechtmatig heeft gehandeld jegens een concurrent en hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die deze als gevolg van die inbreuk heeft geleden. Aan de orde is de vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tegen Raízen. Het hof komt tot de conclusie dat dat niet het geval is omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 7 lid 1 Rv.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 16 augustus 2023 waarmee Stichting Claim GP in hoger beroep is gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 mei 2023 [1] ;
  • de memorie van grieven van Stichting Claim GP, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van Raízen c.s., met bijlagen;
  • de bijlagen GP49 en GP50 die Stichting Claim GP ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
  • de bijlagen R15 tot en met R17 die Raízen c.s. ter gelegenheid van dezelfde mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 1 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten, in het geval van Raízen c.s. mr. T. Drenth, kantoorgenoot van mr. Luycks, hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Achtergrond

Feiten

3.1
De rechtbank heeft in rov. 2.1 tot en met 2.13 een aantal feiten vastgesteld. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3.2
Raízen en de Braziliaanse onderneming Gran Petro Distribuidora de Combustíveis Ltda (hierna: Gran Petro) distribueren beiden luchtvaartkerosine op Braziliaanse luchthavens.
3.3
Stichting Claim GP heeft (onder meer) als statutair doel om in eigen naam, doch voor rekening van Gran Petro, gerechtelijke procedures met betrekking tot schadeclaims te voeren.
3.4
Shell plc is de tophoudstervennootschap van het wereldwijde Shell-concern en houdt alle aandelen in Shell Brazil. Shell Brazil heeft op haar beurt sinds de oprichting van Raízen in 2011 tot aan het einde van de door Stichting Claim GP gestelde inbreukperiode minimaal 50% van de aandelen in die vennootschap gehouden.
3.5
Bij besluit van 9 november 2022 (hierna: het CADE-besluit) heeft het tribunaal van de Braziliaanse mededingingsraad (hierna: CADE) diverse vennootschappen, waaronder Raízen, schuldig bevonden aan schending van het Braziliaanse mededingingsrecht en in verband daarmee beboet wegens, kort gezegd, het op oneigenlijke gronden weigeren van toegang aan derden tot een gezamenlijke infrastructuur voor de distributie van luchtvaartkerosine op de internationale luchthaven Guarulhos van São Paolo (hierna: de mededingingsinbreuk).
Braziliaans recht
3.6
De in deze zaak ter zake doende bepalingen van Braziliaans recht worden hierna aangehaald in de in hoger beroep onbestreden vertaling naar het Engels.
3.7
Het Braziliaanse Burgerlijk Wetboek (hierna: CCB) [2] bepaalt onder andere als volgt:
“General Part
(…)
Book III Legal Facts
(…)
Title III Unlawful Acts
Article 186: A person who, by voluntary act or omission, negligence or imprudence, violates rights and causes damage to another, (…) commits a wrongful act.
(…)
Special Part
Book I Law of obligations
Title I Modalities of obligations
(…)
Chapter VI Joint obligations
(…)
Section III Passive junction
Article 275: A creditor has the right to demand and receive from one or more of the debtors, in whole or in part, the common debt; if payment is made in part, all the debtors continue to be jointly and severally obligated for the rest.
(…)
Title IX Civil liability
Chapter I Obligation to compensate
Article 927: Anyone who, through a wrongful act (arts. 186 (…)) caused damage to another is obligated to repair it. The obligation to repair the damages will exist, regardless of fault, in cases specified by law or when the activity normally carried out by the person who caused the damage entails, by its nature, risk to the rights of others.
(…)
Article 942: The property of the person responsible for an offence or violation of another’s right is liable for reparation of the damage caused, if more than one person committed the offense, all shall be jointly and severally responsible for the reparation.
(…)”
3.8
De huidige Braziliaanse mededingingswet (hierna: LBDC) [3] bepaalde bij inwerkingtreding onder andere als volgt:
“Title V – Infringements of the economic order
Chapter I – General provisions
(…)
Article 33. The companies and entities that are part of an economic group, de facto or de jure, shall be jointly and severally liable when at least one of them engages in violations of the economic order.
(…)
Chapter II – Infringements
Article 36. The acts which under any circumstance have as an objective or may have the following effects shall be considered violations of the economic order, regardless of fault, even if not achieved:I) to limit, restrain or in any way harm free competition;II) to control the relevant market for goods or services;III) to arbitrarily increase profits; andIV) to abuse a dominant position.
(…)
§ 3. The following acts, among others, to the extent to which they conform to the principles set forth at the beginning of this article and its clauses, shall characterize violations of the economic order:(I) to agree, combine, manipulate or adjust with a competitor, in any form:(a) the prices of goods or services offered individually;(b) the production or marketing of a restricted or limited quantity of goods or the provision of a restricted or limited number, volume of frequency of services;(c) the division of parts or segments of a current or potential market for goods or services, through, amongst others, the distribution of customers, suppliers, regions or periods;(d) prices, conditions, advantages or abstention in public bidding;II) to promote, obtain or influence the adoption of uniform or concerted commercial conduct between competitors;III) to limit or prevent the access of new companies to the market;IV) to create difficulties for the establishment, operation or development of a competitor company or supplier, acquirer or financier of goods or services;(…)
Chapter III – Penalties(…)
Chapter IV – Time limitation(…)
Chapter V – Right to legal action
Article 47. The aggrieved parties (...) may take legal action in defense of their (…) interests, so that (…) compensation for the losses and damages suffered be received, regardless of the investigation or administrative proceeding, which will not be suspended due to Tribunal action.”
3.9
Deze wet is gewijzigd bij wet 14.470 [4] , waarbij de volgende paragrafen 1 tot en met 4 zijn toegevoegd aan de in de vorige alinea aangehaalde tekst van artikel 47:
“§1. The aggrieved parties will be entitled to double reimbursement for the damages suffered due to infractions to the economic order provided for in items I and II of § 3º of article 36 of this Law, without prejudice to the sanctions applied in the administrative and criminal spheres.
§2. The provisions of paragraph 1 of this article do not apply to co-perpetrators of violations of the economic order who have entered into a leniency agreement or term of commitment to cease the practice whose compliance has been declared by CADE, who will only be liable for the damages caused to be suffered.
§3.The signatories of the leniency agreement and the term of commitment to cease the practice are only responsible for the damage they caused to the harmed parties, not being jointly and severally liable for the damage caused by the other perpetrators of the violation of the economic order.
§4. The transfer of overprice is not presumed in cases of violations of the economic order provided for in items I and II of article 36 of this Law, with the proof being up to the defendant who alleges it.”

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Stichting Claim GP heeft Raízen c.s. voor de rechtbank gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank, samengevat, voor recht verklaart dat Raízen c.s. naar het toepasselijk recht onrechtmatig heeft gehandeld jegens Gran Petro en hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die Gran Petro als gevolg daarvan heeft geleden, met verwijzing naar de schadestaatprocedure.
- Ten aanzien van Raízen heeft Stichting Claim GP deze vorderingen gegrond op artikel 942 CCB, waaruit voortvloeit dat Raízen de schade aan Gran Petro moet vergoeden die het gevolg is van de (door CADE vastgestelde) mededingingsinbreuk.
- Ten aanzien van Shell Brazil en Shell plc heeft zij gesteld dat deze vennootschappen op grond van artikel 33 LBDC hoofdelijk met Raízen aansprakelijk zijn voor deze zelfde schade, aangezien zij met Raízen deel uitmaken van dezelfde economische groep in de zin van die bepaling. Zij heeft ook gesteld dat kan worden vermoed dat Shell Brazil heeft deelgenomen in de besluitvorming, dan wel niets heeft gedaan om de inbreuk te voorkomen.
Stichting Claim GP stelt dat Gran Petro haar rechtsgeldig de betrokken vorderingen heeft gecedeerd.
4.2
Raízen c.s. heeft gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen tegen Raízen, onder andere op de grond dat Stichting Claim GP misbruik van procesrecht heeft gemaakt omdat zij Shell Brazil en Shell plc alleen in deze procedure heeft betrokken om op grond van artikel 7 lid 1 Rv bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van Raízen te scheppen en om Raízen – die in Brazilië is gevestigd – daarmee als gedaagde te onttrekken aan de bevoegdheid van de Braziliaanse rechter. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat ten aanzien van Raízen niet is voldaan aan de vereisten voor bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 1 Rv.
4.3
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat sprake is van misbruik van procesrecht en heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering tegen Raízen, met veroordeling van Stichting Claim GP in de kosten van het bevoegdheidsincident.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
Stichting Claim GP vordert in hoger beroep dat het hof bepaalt dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen Raízen en de zaak voor verdere behandeling terugwijst. Haar grieven tegen het bestreden vonnis hebben betrekking op de weergave van de relevante feiten, de weergave en uitleg van het toepasselijke Braziliaanse recht, de uitleg en toepassing van artikel 7 lid 1 Rv en het oordeel van de rechtbank over misbruik van recht.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

6.1
Het hof is bevoegd ten aanzien van Shell Brazil en Shell plc omdat zij ten tijde van het instellen van de vorderingen van Stichting Claim GP beide woonplaats hadden in Nederland als bedoeld in de op hen toepasselijke verordening Brussel I
bis.
6.2
Stichting Claim GP heeft erover geklaagd dat de rechtbank niet alle relevante feiten heeft weergegeven. Die grief kan op zichzelf niet leiden tot de vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof zal bij de beoordeling van de zaak voor zover nodig rekening houden met datgene wat Stichting Claim GP in dat kader heeft aangevoerd.
Artikel 7 lid 1 Rv
6.3
Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt dat, indien de Nederlandse rechter ten aanzien van één van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem deze ook toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
6.4
Omdat deze bepaling is gebaseerd op (een voorloper van) artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel I
bismoet bij de uitleg daarvan in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJ EG/EU over (de voorlopers van) die bepaling. [5] Deze bepaling luidt als volgt:
“Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan (…) worden opgeroepen:1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven;”
6.5
Met “een zodanige samenhang dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen” in artikel 7 lid 1 Rv wordt daarom hetzelfde bedoeld als met “een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven” in artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel I
bis.
6.6
Het HvJEU heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen over (de uitleg van) artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel I
bis. [6] - Artikel 4 Brussel I
bisvoorziet bij wijze van hoofdbeginsel in de bevoegdheid van de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan de verweerder zijn woonplaats heeft, en Verordening Brussel I
bisvoorziet slechts bij wijze van uitzondering daarop in bijzondere bevoegdheidsregels voor limitatief opgesomde gevallen waarin de verweerder kan of moet worden opgeroepen voor de rechter van een andere lidstaat. [7] Deze bijzondere bevoegdheidsregels, waaronder artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel I
bis, moeten daarom eng worden uitgelegd, waarbij niet verder mag worden gegaan dan de in die verordening uitdrukkelijk voorziene gevallen. [8] - Het doel van deze laatste bepaling is te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. [9] - Beslissingen kunnen niet reeds onverenigbaar worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil: daartoe is bovendien vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens. [10] - Hoofdelijke aansprakelijkheid is een voorbeeld van de in de bepaling bedoelde nauwe band tussen de vorderingen tegen de afzonderlijke gedaagden. [11] - De tegen de verschillende verweerders ingestelde vorderingen hoeven niet dezelfde rechtsgrondslag te hebben, [12] mits voor gedaagden voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar een van hen zijn woonplaats heeft. [13]
Toepassing in deze zaak
6.7
Volgens Stichting Claim GP is voldaan aan het hiervoor bedoelde vereiste van een nauwe samenhang. Zij heeft haar vorderingen tegen Raízen gegrond op een verbintenis tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad naar Braziliaans burgerlijk recht, op grond van een rechtstreeks door Raízen gepleegde inbreuk op het Braziliaans mededingingsrecht. De vorderingen tegen Shell Brazil en Shell plc hangen daar nauw mee samen. Het hof begrijpt dat Stichting Claim GP dit primair baseert op hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 33 LBDC, en subsidiair op eigen handelen en nalaten van Shell Brazil en Shell plc met betrekking tot dezelfde gestelde mededingingsinbreuk.
Artikel 33 LBDC
6.8
Volgens Stichting Claim GP voorziet artikel 33 LBDC in hoofdelijke aansprakelijkheid naar Braziliaans burgerlijk recht van Shell Brazil en Shell plc voor de schade die Raízen heeft veroorzaakt met haar deelname aan de mededingingsinbreuk. Raízen, Shell Brazil en Shell plc verkeren daarom volgens Stichting Claim GP in dezelfde situatie, feitelijk en rechtens: Stichting Claim GP houdt hen hoofdelijk aansprakelijk voor één en dezelfde schade als gevolg van één en dezelfde mededingingsinbreuk, en beoogt met de vorderingen tegen de drie entiteiten hetzelfde. Raízen c.s. betoogt daarentegen dat artikel 33 LBDC alleen betrekking heeft op bestuursrechtelijke hoofdelijke aansprakelijkheid voor inbreuken op de economische orde, en dus voor de in verband daarmee opgelegde boetes, en niet op aansprakelijkheid naar Braziliaans burgerlijk recht.
6.9
Het hof volgt Stichting Claim GP niet in haar standpunt dat haar beroep op hoofdelijkheid op grond van artikel 33 LBDC leidt tot bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 1 Rv, en licht dat toe als volgt.
6.1
De gestelde aansprakelijkheid van Raízen berust rechtstreeks op de door Stichting Claim GP gestelde inbreuk op het Braziliaanse mededingingsrecht. De gestelde aansprakelijkheid van Shell Brazil en Shell plc is daarvan slechts een afgeleide, namelijk via de band van artikel 33 LBDC. Voor zover Stichting Claim GP zich op deze bepaling beroept is dan ook duidelijk dat volgens haar Raízen degene is geweest die de gestelde inbreuk heeft gepleegd en dat Shell Brazil en Shell plc daarvoor alleen (mogelijk) aansprakelijk zijn omdat zij tot dezelfde economische groep in de zin van deze bepaling behoren, en niet omdat henzelf het verwijt kan worden gemaakt dat zij het Braziliaanse mededingingsrecht hebben geschonden.
6.11
Daarmee voert Stichting Claim GP twee afzonderlijke rechtsgrondslagen aan voor haar vorderingen. Dit hoeft op zichzelf nog niet te leiden tot de conclusie dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren ten aanzien van de vorderingen tegen Raízen: die rechter kan zich namelijk bevoegd verklaren indien het voor Raízen voorzienbaar was dat zij zou worden opgeroepen voor een Nederlands gerecht, als rechter van de woonplaats van Shell Brazil of Shell plc.
6.12
Van die vereiste voorzienbaarheid is echter geen sprake. Ten eerste hebben de gebeurtenissen waar de aansprakelijkheid van Raízen op berust zich allemaal in Brazilië afgespeeld. Ten tweede is het onzeker of artikel 33 LBDC (naast hoofdelijkheid voor de doelen van publiekrechtelijke handhaving door CADE) ook voorziet in hoofdelijke aansprakelijkheid naar Braziliaans burgerlijk recht en, zo ja, hoe het daarvoor geldende vereiste moet worden toegepast dat Raízen deel uitmaakte van dezelfde economische groep als Shell Brazil en Shell plc.
6.13
Als het gaat om de mogelijke toepassing van artikel 33 LBDC in civielrechtelijke verhoudingen staat tussen partijen vast dat een rechtssubject naar Braziliaans burgerlijk recht als hoofdregel niet aansprakelijk is voor het doen en laten van een ander, behoudens enkele hier niet ter zake doende uitzonderingen. Tussen partijen staat ook vast dat noch de wordingsgeschiedenis van artikel 33 LBDC noch Braziliaanse rechtspraak op het gebied van schade als gevolg van een inbreuk op de mededingingsregels uitsluitsel geeft over de vraag of de door Stichting Claim GP verdedigde uitleg van die bepaling de juiste is. De redenen die Stichting Claim GP aanvoert voor het ontbreken van die rechtspraak zijn hier niet relevant: waar het om gaat is dat er mede door dat ontbreken geen sprake is van voorzienbaarheid als het gaat om de toepassing van artikel 33 LBDC in een situatie als de onderhavige. Partijen hebben deskundigenverklaringen in het geding gebracht die elkaar over en weer tegenspreken over de uitleg van die bepaling, zonder dat de door Stichting Claim GP in het geding gebrachte verklaringen duidelijk overtuigender worden onderbouwd dan die van Raízen c.s. Hetzelfde geldt voor de uitleg van het in artikel 33 LBDC gestelde vereiste van het deel uitmaken van dezelfde economische groep. Tegen deze achtergrond kan het hof niet vaststellen dat het voor Raízen voorzienbaar was dat zij voor de Nederlandse rechter zou worden gedaagd in verband met haar door Stichting Claim GP gestelde inbreuk op het Braziliaanse mededingingsrecht.
6.14
Stichting Claim GP trekt een parallel met de situatie in de Europese Unie, waar rechtspersonen die deel uitmaken van één en dezelfde onderneming in de zin van de artikelen 101 en 102 VWEU civielrechtelijk hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die het gevolg is van een inbreuk op die regels waar (slechts) een of meer rechtspersonen binnen die onderneming rechtstreeks aan heeft/hebben deelgenomen. [14] Zij verwijst naar de conclusie van AG Kokott in de zaak
Athenian Brewery en Heineken/MTB, waaruit volgt dat in een dergelijke situatie kan zijn voldaan het vereiste van een nauwe band. [15]
6.15
Deze vergelijking gaat mank. Ten eerste is de hoofdelijke aansprakelijkheid van verschillende groepsvennootschappen in de intra-unitaire situatie, anders dan hier, niet gebaseerd op een afzonderlijke bepaling met eigen toepassingsvoorwaarden, maar op één en dezelfde bepaling, namelijk, rechtstreeks, op de artikelen 101 en/of 102 VWEU. Als onderdeel van één en dezelfde onderneming in de zin van die bepaling worden namelijk alle vennootschappen geacht de inbreuk te hebben gepleegd, die deel uitmaken van de economische eenheid die de met de inbreuk gemoeide economische activiteit verricht. Het HvJEU benadrukt in dat verband ook dat het bij de aansprakelijkheid van die onderneming gaat om een
persoonlijkeaansprakelijkheid. [16] Ten tweede staat de hiervoor beschreven hoofdelijke aansprakelijkheid in civielrechtelijke verhoudingen binnen de Europese Unie vast, in ieder geval sinds de in voetnoot 14 aangehaalde arresten
Skanskaen
Sumal,terwijl dat bij artikel 33 LBDC juist niet het geval is. Om deze reden ziet het hof ook geen aanleiding om de onderhavige zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van het HvJEU in de zaak
Athenian Brewery en Heineken/MTB.
Eigen handelen/nalaten van Shell Brazil en/of Shell plc
6.16
Daarnaast voert Stichting Claim GP aan dat het gedrag van Raízen Shell Brazil en Shell plc niet kan zijn ontgaan, dat Shell Brazil en Shell plc aan de besluitvorming van Raízen hebben deelgenomen, zij van de mededingingsinbreuk hebben geprofiteerd, en zij hun formele en informele macht over Raízen niet hebben aangewend om die inbreuk te voorkomen of eerder te beëindigen. Shell Brazil was direct aandeelhouder van Raízen en Shell plc direct aandeelhouder van Shell Brazil. Er was sprake van personele overlap omdat vier van de zes aandeelhoudersvertegenwoordigers binnen de achtkoppige
Board of Directorsvan Raízen een hoge functie hebben of hadden binnen Shell. Het hof vat dit op als een beroep van Stichting Claim GP op een eigen, door Shell Brazil en Shell plc jegens Gran Petro gepleegde onrechtmatige daad naar Braziliaans recht.
6.17
Het hof is van oordeel dat deze grondslag voor de aansprakelijkheid van Shell Brazil en Shell plc evenmin leidt tot bevoegdheid van de Nederlandse rechter ten aanzien van Raízen op grond van artikel 7 lid 1 Rv. Ook hier geldt namelijk dat deze grondslag een andere is dan de gestelde aansprakelijkheid van Raízen wegens inbreuk op het Braziliaanse mededingingsrecht. Waarom het voor Raízen niettemin voorzienbaar is dat zij op basis van de hiervoor bedoelde eigen onrechtmatige daad van Shell Brazil en Shell plc voor de Nederlandse rechter kon worden geroepen, heeft Stichting Claim GP onvoldoende toegelicht. Ook hier geldt dat de gebeurtenissen waar de aansprakelijkheid van Raízen op berust zich allemaal in Brazilië hebben afgespeeld. Stichting Claim GP heeft ook niet verwezen naar enige norm van Braziliaans recht op grond waarvan het door Stichting Claim GP gestelde handelen/nalaten van Shell Brazil en Shell plc onrechtmatig zou zijn jegens Gran Petro.
Tussenslotsom
6.18
Uit het voorgaande volgt al dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen, voor zover die tegen Raízen zijn gericht. Stichting Claim GP heeft daarom geen belang bij beoordeling van haar klachten tegen het oordeel van de rechtbank dat zij misbruik heeft gemaakt van procesrecht en dat de Nederlandse rechter om díe reden niet bevoegd is.
Slotsom en proceskosten
6.19
Het hoger beroep van Stichting Claim GP faalt. Het hof zal daarom het bestreden vonnis bekrachtigen, de zaak ter verdere behandeling terugverwijzen naar de rechtbank Den Haag en Stichting Claim GP als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.2
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 2428,- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.389,-.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in incident van de rechtbank Den Haag van 17 mei 2023;
  • verwijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag ter verdere behandeling van de hoofdzaak;
  • veroordeelt Stichting Claim GP in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Raízen c.s. begroot op € 3.389,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Stichting Claim GP deze niet binnen veertien dagen na vandaag heeft voldaan;
  • bepaalt dat als Stichting Claim GP niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en Raízen c.s. haar dit arrest vervolgens betekent, Stichting Claim GP Raízen c.s. de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als Stichting Claim GP deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan;
  • verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. H.M.H. Speyart van Woerden, mr. H.J.M. Burg en mr. C.A. Joustra, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.Lei No 10.406 de 10 de janeiro 2002 que istitui o Código Civil.
3.Lei No 12.529 de 30 de novembro de 2011 que estrutura o Sistema Brasileiro de Defesa da Concorrência.
4.Lei No 14.470 de 16 de novembro de 2022.
5.HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443 (
6.Daarbij geldt dat de uitleg die het Hof van Justitie EG/EU heeft gegeven aan voorloperbepalingen van artikel 8 aanhef en onder 1 Brussel I
7.Vaste rechtspraak, zie bijv. HvJEG 13 juli 2006, C103/05, ECLI:EU:C:2006:471 (
8.Vaste rechtspraak, zie bijv. het reeds aangehaalde arrest
9.Vaste rechtspraak, zie bijv. HvJEG 27 september 1988, 189/87, ECLI:EU:C:1988:459 (
10.Vaste rechtspraak, zie bijv. HvJEG 13 juli 2006, C539/03, ECLI:EU:C:2006:458 (
11.Conclusie AG Trstenjak van 12 april 2011, C-145/10, ECLI:EU:C:2011:239 (
12.Vaste rechtspraak, zie bijv. HvJEG 11 oktober 2007, C-98/06, ECLI:EU:C:2007:595 (
13.Vaste rechtspraak, zie bijv. het reeds aangehaalde arrest
14.HvJEU 14 maart 2019, C-724/17, ECLI:EU:C:2019:201 (
15.Reeds aangehaald in voetnoot 11.
16.Zie het in voetnoot 14 aangehaalde arrest