Rolnummer: 22-001210-24
Parketnummer: 10-965110-21
Datum uitspraak: 17 februari 2025
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van voorarrest alsmede een geldboete ter hoogte van
€ 20.000,00, te vervangen door 135 dagen hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, als weergegeven in het vonnis waarvan beroep. Het bevel tot voorlopige hechtenis is bij vonnis (opnieuw) geschorst.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Zowel namens de verdachte als door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte intrekking hoger beroep van 19 september 2024 heeft de officier van justitie het hoger beroep tegen het vonnis ingetrokken.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is namens de verdachte beperkt ingesteld. Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen tot vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 5 tenlastegelegde. Het hoger beroep richt zich enkel en uitsluitend tegen de bewezenverklaarde feiten 4 en 6.
Het voorgaande brengt mee, dat het hof - nu in eerste aanleg ter zake van de onder 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering alsnog een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde zal bepalen.
Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aan de verdachte is – voor zover thans inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
4.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Rijswijk, althans in Nederland één of meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 25.410, heeft verworven en/of voorhanden gehad terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat
ditdeze voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
6.
hij in of omstreeks 2 juni 2021 t/m 5 juni 2021 te Den Haag, althans in Nederland en/of te Polen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straffen en dat het hof, opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van het onder 4 en 6 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete van € 20.000,00, te vervangen door 135 dagen hechtenis. Voorts heeft zij ertoe geconcludeerd dat de straf voor het door de rechtbank in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde zal worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een (enigszins) andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4.
hij op
of omstreeks7 juni 2021 te Rijswijk
, althans in Nederland één of meerdere voorwerpen, te weteneen geldbedrag
van (ongeveer) 25.410, heeft verworven en/ofvoorhanden
heeftgehad terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoedendat
ditdezevoorwerp
engeheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa
srenuit enig misdrijf;
6.
hij in
de periode vanof omstreeks2 juni 2021 t/m 5 juni 2021 te Den Haag, althans in Nederland en/of te Polen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal,opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
, althans opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 9 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van de onder 2, 3, 4 en 6 bewezenverklaarde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde bepalen.
Gelet op de aard en ernst van de door de rechtbank bewezen- en strafbaar verklaarde feiten onder 2 en 3, zal het hof ten aanzien van die feiten de op te leggen straf bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
De onderhavige strafzaak maakt onderdeel uit van het onderzoek “26Koeban”. Tijdens de procedure in hoger beroep is gebleken dat de verdediging en het Openbaar-Ministerie mogelijkheden zagen om procesafspraken in de onderhavige zaak te maken.
Bij brief van 3 februari 2025 heeft de advocaat-generaal het hof in kennis gesteld van de inhoud van de tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken. Deze brief is ondertekend door de advocaat-generaal, door de raadsman van de verdachte en door de verdachte. Het hof heeft voorts een door de verdachte, zijn raadsman en advocaat-generaal getekende Intentieverklaring “Versnelde Procedure” van gelijke datum ontvangen.
De procesafspraken luiden als volgt:
-
In deze zaak kan een bewezenverklaring volgen van de ten laste gelegde feiten conform het vonnis, zijnde het aanwezig hebben van 16,6 kilogram cocaïne base (feit 2), het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot het bewerken en/of verwerken van cocaïne (feit 3), witwassen van € 25.410,00 (feit 4) en het medeplegen van buiten het grondgebied van Nederland brengen van 9 kilogram cocaïne (feit 6).
-
Het Openbaar Ministerie eist voor de tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden.
-
Daarnaast eist het Openbaar Ministerie een geldboete zoals opgelegd door de rechtbank, te weten € 20.000,00, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 135 dagen hechtenis.
-
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis zullen beide partijen zich op het standpunt stellen dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
-
Afhandeling van het beslag overeenkomstig het vonnis, zijnde verbeurdverklaring als bijkomende straf voor feit 4 van het geldbedrag van € 25.410,00 en teruggave aan verdachte van de Yamaha motorfiets, de Renault bestelauto en de Volvo personenauto.
-
De verdediging doet afstand van reeds ingediende onderzoekswensen en zal geen nadere en/of nieuwe onderzoekswensen indienen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal conform de procesafspraken gerekwireerd, waar de raadsman zich – bij wijze van pleidooi – bij de vordering heeft aangesloten.
Het toetsingskader van de Hoge Raad: waarborging van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM
De Hoge Raad heeft in het arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, overwogen dat de rechter alleen acht kan slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. Het hof overweegt hieromtrent in de onderhavige zaak als volgt.
De verdachte was samen met zijn raadsman aanwezig op de terechtzitting in hoger beroep. Vervolgens zijn op die terechtzitting de procesafspraken besproken met de verdachte en diens raadsman. Op basis van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het acht kan slaan op de voorliggende procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.
Concreet: de strafmotivering in de onderhavige zaak
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van 9 kilogram cocaïne naar Polen. Zoals algemeen bekend is, vormt het gebruik van dit verdovende middel een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in het merendeel van de gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van dit middel of soortgelijke middelen. De verspreiding van dit middel dient derhalve tegengegaan te worden.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Bovendien bevordert het handelen van de verdachte het plegen van delicten omdat zonder het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst aan criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 3 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het hof constateert voorts – met de rechtbank – dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM. In eerste aanleg is er bijna 1 jaar verstreken tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte en het eindvonnis. De redelijke termijn is overschreden met 287 dagen. Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg voldoende is verdisconteerd in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Het hof is, alles afwegende en in samenhang bezien, in lijn met de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging, van oordeel dat ter zake van het onder 4 en 6 bewezenverklaarde een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van in totaal 18 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete van € 20.000,00, subsidiair 135 dagen hechtenis een passende en geboden reactie vormen. Het hof zal wat betreft de door de rechtbank onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf bepalen voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 25.410 zal - zoals gevorderd door de advocaat-generaal - worden verbeurd verklaard, nu dit een voorwerp betreft met behulp van welke het onder 4 bewezenverklaarde feit is begaan of voorbereid. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Teruggave aan de verdachte
Onder de verdachte zijn blijkens de beslaglijst in beslag genomen:
- een motorfiets van het merk Yamaha, type [type 1], voorzien van het kenteken [kenteken 1];
- de bestelauto van het merk Renault, type [type 2], voorzien van het kenteken [kenteken 2], en
- de personenauto van het merk Volvo, type [type 3], voorzien van het kenteken [kenteken 3].
Ten aanzien van deze inbeslaggenomen voorwerpen zal - eveneens overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis.
Bepaaltde door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde op:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 25.410,00.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een motorfiets van het merk Yamaha, type [type 1], voorzien van het kenteken [kenteken 1];
- de bestelauto van het merk Renault, type [type 2], voorzien van het kenteken [kenteken 2], en
- de personenauto van het merk Volvo, type [type 3], voorzien van het kenteken [kenteken 3].