ECLI:NL:GHDHA:2025:400
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en geschil over toezendplicht en motivering door de Heffingsambtenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in Den Haag. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 277.000, die door de Heffingsambtenaar was vastgesteld op 1 januari 2021. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en dat de Heffingsambtenaar niet had voldaan aan de toezendplicht door geen taxatiekaart te verstrekken. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 februari 2025 zijn beide partijen verschenen. De Heffingsambtenaar had een matrix overgelegd met vergelijkbare woningen ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De belanghebbende voerde aan dat de Heffingsambtenaar in strijd met de Awb had gehandeld door bepaalde stukken niet te verstrekken en dat de waarde van de woning niet correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had ingebracht die de beslissing van de Rechtbank in twijfel trokken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.