In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, wegens dierenmishandeling. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren, door zijn diensthond, een Mechelse herder, op de grond te gooien en meermalen tegen de snuit te slaan. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar waren en als bewijs konden dienen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte zou worden vrijgesproken, maar het hof oordeelde anders. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte pijn en letsel had veroorzaakt bij de hond en dat het welzijn van het dier was benadeeld. De verdachte had ter zitting verklaard dat hij de hond corrigeerde, maar het hof vond zijn verklaring ongeloofwaardig in het licht van de getuigenverklaringen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 en 10 dagen hechtenis, waarbij rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.