ECLI:NL:GHDHA:2025:600

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
200.351.386/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende inspanningsverplichting

In deze zaak hebben appellanten, beiden wonende te Leidschendam, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende aannemelijk was dat appellanten de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, met name de inspanningsverplichting, naar behoren zouden nakomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 april 2025, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat en een tolk. Het hof heeft de grieven van appellanten beoordeeld, waarbij werd gesteld dat [appellant] volledig arbeidsongeschikt zou zijn en [appellante] door haar omstandigheden niet in staat zou zijn om te werken. Het hof concludeert echter dat er onvoldoende bewijs is dat appellanten zich daadwerkelijk inspannen om werk te vinden. Het hof benadrukt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling als doel heeft om natuurlijke personen in een uitzichtloze financiële situatie de kans te bieden om met een schone lei verder te gaan, maar dat hiervoor wel voldoende inspanning van de schuldenaar vereist is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij appellanten de mogelijkheid wordt geboden om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen, mits zij dit beter onderbouwen met bewijs van sollicitaties of actuele medische rapporten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.351.386/01
Rekestnummers rechtbank : C/09/676272 / FT RK 24/1042 en 24/1044
Arrest van 8 april 2025
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] , [appellante] , en tezamen: [appellanten] ,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij verzoekschrift (met producties 1 t/m 3) ingekomen ter griffie van het hof op 19 februari 2025, hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2025, waarbij hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoeken het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hen alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft nog kennis genomen van door [appellanten] toegestuurde producties 4 t/m 8.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 april 2025, waarbij [appellanten] zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat en A. Cherradi, tolk.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
[appellanten] hebben bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellanten] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, meer in het bijzonder de inspanningsverplichting, naar behoren zullen nakomen. De rechtbank heeft daarbij – kort gezegd – overwogen dat [appellanten] geen betaald werk hebben en niet solliciteren, terwijl daar geen gegronde reden voor is. [appellant] is volgens het enig overgelegde medische stuk (uit 2019) in het kader van zijn WIA-uitkering 35% arbeidsgeschikt bevonden. Dat zijn medische klachten nadien zijn verergerd en dat dit heeft geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid is niet gebleken, althans wordt niet ondersteund door medische stukken. [appellante] heeft, bij monde van [appellant] , verklaard dat zij vanwege het niet beheersen van de Nederlandse taal en de zorg voor hun vier kinderen, waarvan de jongste tien jaar oud is, niet in staat is om te werken. Van arbeidsongeschiktheid op grond van medische stukken is niet gebleken, terwijl [appellante] sinds haar komst naar Nederland in 2001, ook geen pogingen heeft ondernomen om de Nederlandse taal te leren om zo mede haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren.
2.2
De grieven van [appellanten] komen er kort gezegd op neer dat ten aanzien van [appellant] sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. De enige medische rapportage – op grond waarvan [appellant] gedeeltelijk arbeidsongeschikt is bevonden – dateert weliswaar uit 2019, maar de werkplannen van het UWV en het huisartsenjournaal, die van latere data zijn – de meest recente van 1 maart 2021 – geven voldoende aanleiding om te concluderen dat [appellant] onder meer vanwege een hernia in rug en nek niet in staat is om (aanvullend) te werken. De uitkerende instantie heeft hem ook niet opgeroepen voor een nieuwe medische keuring. [appellant] is in staat om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling na te komen. [appellant] heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat hij inmiddels al wel solliciteert.
Hetzelfde geldt ten aanzien van [appellante] . Zij heeft gezien haar opleiding, gebrek aan werkervaring en taalvaardigheid weliswaar een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar dit maakt niet dat zij de verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien waaronder de inspanningsverplichting, niet zou kunnen nakomen.
Bovendien zal de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling toezien op de nakoming van de verplichtingen en [appellanten] aansporen als zij daarin tekortschieten.
2.3
Het hof stelt voorop dat de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) als doelstelling heeft dat natuurlijke personen, die in een uitzichtloze financiële situatie zijn geraakt, de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat echter tegenover dat voldoende aannemelijk dient te zijn dat de schuldenaar de nodige inspanningen zal leveren om in het tijdvak waarop de schuldsaneringsregeling van toepassing is, zoveel mogelijk inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan, alsmede dat hij actieve medewerking verleent aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. De inspanningsverplichting om inkomsten te verwerven komt concreet tot uitdrukking in een sollicitatieplicht. Schuldenaren zonder betaald werk hebben een sollicitatieplicht, tenzij de rechter-commissaris daarvan een ontheffing geeft.
2.4
Het hof is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellanten] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.5
[appellant] heeft het afgelopen jaar niet gewerkt, en in 2023 hooguit een enkele keer van korte duur in de horeca, zo begrijpt het hof. Niet gebleken is dat hij heeft gesolliciteerd, ook niet nadat de rechtbank zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen, mede vanwege het niet voldoende aannemelijk worden dat hij zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Sollicitatiebewijzen zijn niet overgelegd en ook een recent rapport van het UWV of een arbeidsdeskundige over de actuele persoonlijke situatie van [appellant] op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat naleving van de sollicitatieverplichting redelijkerwijs onmogelijk is, ontbreekt. Er is slechts een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 14 maart 2019 en werkplannen van het UWV – het laatste werkplan dateert van 2 maart 2021 –, de eigen verklaring van [appellant] en een uitdraai van het medisch dossier van de huisarts. Daaruit volgt echter onvoldoende dat van hem geen (enkele) betaalde arbeidsinspanning kan worden gevergd. Evenmin volgt dat afdoende uit het gegeven dat [appellant] door het UWV niet is opgeroepen voor een nieuwe medische keuring.
[appellante] verricht evenmin betaald werk en solliciteert niet. Zij heeft een afstand tot de arbeidsmarkt als gevolg van haar opleiding, onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en de zorg voor de kinderen, maar daaruit volgt niet dat van haar geen (enkele) betaalde arbeidsinspanning kan worden gevergd en evenmin dat het onmogelijk is om de zorgtaken binnen het gezin zo in te richten dat tenminste ruimte ontstaat voor het verrichten van betaalde arbeid, te meer nu de kinderen allen schoolgaand zijn. Evenmin heeft zij stappen gezet om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen, bijvoorbeeld door het volgen van een taalcursus.
2.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden
bekrachtigd. Als [appellanten] hun verzoek beter kunnen onderbouwen met sollicitatiebewijzen en/of een actueel medisch rapport omtrent de arbeidsongeschiktheid, kunnen zij een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen. Voor zover dat op [appellanten] (dan nog) van toepassing is, dienen zij zich ook te voorzien van structurele hulp bij vertaling van correspondentie om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen (zie de “Landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” – bijlage III bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, onder 7.3.1).

3.De beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2025.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, A.J.P. Schild en M.C.M. van Dijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.