ECLI:NL:GHDHA:2025:701

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.328.185/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening verstrekt door de erflater aan de stiefzoon

In deze zaak vorderen de executeurs van de nalatenschap van de heer [erflater] de terugbetaling van een lening van € 885.863,- die door de erflater is verstrekt aan het bedrijf van zijn stiefzoon, [geïntimeerde 2]. De lening was bedoeld om juridische procedures te financieren waarin [geïntimeerde 2] verwikkeld was. De executeurs stellen dat de lening niet rechtsgeldig is, omdat [geïntimeerde 2] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. Het hof oordeelt dat de erflater de lening uit vrije wil heeft verstrekt, omdat hij begaan was met het lot van [geïntimeerde 2]. De vorderingen van de executeurs worden afgewezen. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst van geldlening niet nietig is en dat er geen sprake is van misbruik van omstandigheden of bedrog. De executeurs worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.328.185/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/615351 / HA ZA 21-650
Arrest van 22 april 2025
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[appellant 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
beiden in hun hoedanigheid van bevoegd executeur in de nalatenschap van de heer [erflater] ,
appellanten,
advocaat: mr. S. Velthuizen, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] Beheer B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.C. Debije, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt appellanten hierna gezamenlijk [appellanten] en ieder afzonderlijk [appellant 1] en [appellant 2] . Geïntimeerden worden gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd en afzonderlijk [geïntimeerde 1] respectievelijk [geïntimeerde 2] .

1.De zaak in het kort

De executeurs in een nalatenschap (de dochter en de schoonzoon van de erflater) vorderen de terugbetaling van een bedrag van € 885.863,- dat de erflater heeft uitgeleend aan het bedrijf van de zoon van zijn levenspartner. Dit geld is geleend in verband met te voeren juridische procedures tegen een concern waarvan de zoon (indirect) bestuurder en aandeelhouder is geweest. De executeurs voeren verschillende juridische grondslagen aan, die er alle in de kern op neerkomen dat de overeenkomst van geldlening niet had mogen worden gesloten, omdat deze zoon misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. Het hof komt, net als de rechtbank, tot het oordeel dat is gebleken dat de erflater de overeenkomst uit vrije wil heeft gesloten omdat hij begaan was met het lot van de zoon. De vorderingen worden afgewezen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 maart 2023, waarmee [appellanten] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 december 2022;
  • de memorie van grieven van [appellanten] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden] , met bijlagen;
2.2
Op 7 februari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij Nicolette en [appellant 2] aanwezig waren. Namens [geïntimeerden] was aanwezig de echtgenote van [geïntimeerde 2] .

3.Feitelijke achtergrond

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1
[erflater] (hierna: [erflater] ) is op 5 februari 2020 op 92-jarige leeftijd overleden. Op 24 mei 2017 heeft [erflater] – die een aanzienlijk vermogen heeft opgebouwd door te investeren en te beleggen – voor het laatst bij testament over zijn nalatenschap beschikt. In zijn testament heeft hij zijn twee dochters en zijn kleinkinderen tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd.
3.2
[appellant 1] is één van de twee dochters van [erflater] . Samen met haar echtgenoot, [appellant 2] , is zij in het testament van [erflater] benoemd tot executeur in de nalatenschap.
3.3
[geïntimeerde 2] is de zoon van [levensgezel erflater] (hierna: [levensgezel erflater] ), de levensgezel van [erflater] vanaf 2002 tot aan diens overlijden in 2020.
3.4
[geïntimeerde 2] is directeur en enig aandeelhouder van [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 2] was sinds 2001 (en op enig moment daarna via [geïntimeerde 1] ) verbonden aan een familiebedrijf dat zich onder meer bezighield met de bouw van bruggen. Dit familiebedrijf van de heer [naam] bestond uit de beheermaatschappij [Beheer 1] B.V. (hierna: [Beheer 1] ) en enkele dochtervennootschappen.
3.5
Op enig moment is [geïntimeerde 1] statutair bestuurder geworden van [Beheer 1] . Tussen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [Beheer 1] is een managementovereenkomst tot stand gekomen. Daarnaast heeft [geïntimeerde 1] tussen 2005 en 2011 in tranches in totaal 32,8% van de aandelen in [Beheer 1] gekocht. De aankoopsom van die aandelen bedroeg in totaal € 1.585.000 en is onder meer gefinancierd met een lening van [Beheer 2] B.V.
3.6
In oktober 2016 heeft [geïntimeerde 2] zich ziek gemeld. Kort daarna is [geïntimeerde 1] ontslagen als bestuurder van [Beheer 1] en is de managementovereenkomst beëindigd. Sindsdien is [geïntimeerde 1] verwikkeld geraakt in meerdere geschillen met [Beheer 1] en haar andere aandeelhouders (hierna gezamenlijk te noemen: [aandeelhouders Beheer 1] .). Die geschillen gingen onder meer over een aanbiedingsplicht en de prijsbepaling van de aandelen van [geïntimeerde 1] in [Beheer 1] . Daarnaast was er een geschil over de vraag of [Beheer 1] gehouden is [geïntimeerde 1] een schadevergoeding te betalen vanwege de beëindiging van de managementovereenkomst. Deze onderwerpen zijn vervolgens de inzet geweest van meerdere gerechtelijke procedures tussen [geïntimeerde 1] en [aandeelhouders Beheer 1] .
3.7
[erflater] heeft [geïntimeerde 1] vanaf het begin van het geschil met [aandeelhouders Beheer 1] . geld verstrekt, onder meer om die gerechtelijke procedures te kunnen voeren. Daarnaast heeft [erflater] de lening van [Beheer 2] aan [geïntimeerde 1] in verband met de aanschaf van de aandelen in [Beheer 1] overgenomen. Dit alles gebeurde aanvankelijk op basis van mondelinge afspraken. De accountant van [erflater] heeft er bij [erflater] op enig moment op aangedrongen dat de afspraken vanwege fiscale redenen schriftelijk zouden worden vastgelegd. [geïntimeerde 2] heeft daarop een ‘overeenkomst van geldlening’ (hierna: de Overeenkomst) laten opstellen. De Overeenkomst is op 4 juni 2019 ondertekend door zowel [geïntimeerde 1] (vertegenwoordigd door [geïntimeerde 2] ) als [erflater] . Ten tijde van de ondertekening had [erflater] aan [geïntimeerde 1] op basis van de mondelinge afspraken reeds een bedrag van € 811.863,10 verstrekt.
3.8
De tekst van de Overeenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt (waarbij [erflater] als “geldgever” wordt aangeduid en [geïntimeerde 1] als “geldnemer”):

(…)
NEMEN IN AANMERKING DAT:
A.
Geldnemer sinds haar ziekmelding op 6 oktober 2016 en haar ontslag als statutair bestuurder op 21 december 2016 verwikkeld is in meerdere geschillen met [Beheer 1] B.V., [Beheer 2] B.V., [naam onderneming] B.V. en/of de heer [naam] ; (hierna tezamen genoemd: “[aandeelhouders Beheer 1] .”);
B.
Geldnemer sinds eind 2016 ook verwikkeld is geraakt in meerdere gerechtelijke procedures (hierna: “Procedures”) tegen [aandeelhouders Beheer 1] .;
C.
Geldnemer sinds 6 oktober 2016 resp. 21 december 2016 niet beschikt over de financiële middelen om haar financiële (vaste) lasten te voldoen en haar recht te halen jegens [aandeelhouders Beheer 1] . door de Procedures te initiëren, om in de Procedures tegen [aandeelhouders Beheer 1] . verweer te voeren alsmede met hen te onderhandelen over een schikking;
D.
teneinde Geldnemer haar financiële (vaste) lasten te voldoen en in de gelegenheid te stellen haar recht te halen en de Procedures tegen [aandeelhouders Beheer 1] . zoveel mogelijk finaal te beslechten al dan niet door een schikking te treffen, Geldgever vanaf 2016 bereid is (geweest) een geldlening te verstrekken aan Geldnemer, hierna te noemen: de “Lening”, onder de voorwaarden als opgenomen in deze overeenkomst, hierna te noemen: de “Overeenkomst”;
E.
Geldgever bereid is de reeds verstrekte gelden om te zetten in de Lening. De reeds verstrekte gelden blijken uit het overzicht (bijgewerkt tot 04 juni 2019) dat is aangehecht als bijlage 1 aan de Overeenkomst;
F.
Geldnemer op grond van de Overeenkomst tot zekerheid voor de nakoming van al hetgeen Geldgever uit de Overeenkomst heeft te vorderen, gehouden is aan Geldgever een pandrecht op al haar huidige en toekomstige vorderingen op [aandeelhouders Beheer 1] . te verstrekken;
G.
Geldnemer slechts gehouden is het bedrag op de Lening af te lossen dat zij ontvangt aan (schade)vergoedingen naar aanleiding van de Procedure(s) onder aftrek van toekomstige vorderingen van de Belastingdienst en het pensioenfonds op Geldnemer, waarvan de hoogte ten tijde van het opstellen van de Overeenkomst onbekend is. Geldgever is zich ervan bewust dat het risico reëel is dat Geldgever onvoldoende (schade)vergoeding ontvangt, althans onvoldoende resteert, om de Lening geheel af te lossen en is bereid dit risico te lopen, gezien de zakelijke rente die Geldnemer vergoedt over de Lening.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
1. Doel
1.1
De Lening wordt door Geldgever verstrekt teneinde de Geldnemer in de
gelegenheid te stellen:
a. de Procedures tegen [aandeelhouders Beheer 1] . te initiëren en deze voort te zetten, bijvoorbeeld, maar niet beperkt tot, door het voeren van verweer in de Procedures alsmede deze Procedures zoveel mogelijk [aandeelhouders Beheer 1] . finaal (in een hogere instantie) te laten beslechten teneinde haar recht te behalen en/of door het onderhandelen over en treffen van een schikking met [aandeelhouders Beheer 1] .;
b. één of meerdere leningen van Geldnemer aan [Beheer 2] B.V. en ABN AMRO Bank N.V. af te lossen;
c. de exploitatie van Geldnemer in stand te houden, vaste lasten te voldoen en kosten te voldoen van de advocaten, accountants en het administratiekantoor die Geldnemer opdracht heeft gegeven; en
d. belasting af te dragen aan de Belastingdienst,
sub a tot en met d worden hierna tezamen aangeduid als: de “Doelen”.

2.Aanvang, duur en einde van de Overeenkomst

2.1
De Overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd op de datum van ondertekening van de Overeenkomst. De Overeenkomst eindigt wanneer alle verplichtingen uit hoofde van of in samenhang met de Overeenkomst zijn nagekomen.
2.2
De Overeenkomst wordt gesloten onder de navolgende opschortende voorwaarden:
(a) de Overeenkomst is rechtsgeldig ondertekend; en
(b) de zekerheid als bedoeld in artikel 6 van de Overeenkomst is gesteld.

3.Terbeschikkingstelling

3.1
De Geldgever stelt aan de Geldnemer (additioneel) voldoende gelden ter beschikking teneinde Geldnemer haar Doelen te doen bereiken. Het bedrag dat Geldgever aan Geldnemer heeft verstrekt ten tijde van het opstellen van de Overeenkomst bedraagt: € 811.863,10 hierna te noemen: de “Hoofdsom”. De terbeschikkingstelling van gelden door Geldgever gebeurt steeds uiterlijk zeven (7) dagen na het eerste verzoek van Geldnemer daartoe op rekening (…).
3.2
De reeds verstrekte bedragen door Geldgever aan Geldnemer, te weten een bedrag van € 811.863,10 worden met terugwerkende kracht per datum ondertekening van de Overeenkomst omgezet in de Lening.

4.Aflossing, opeisbaarheid en rente

4.1
De Geldnemer zal eerst starten met de aflossing van de Lening op het moment dat de Procedures afgerond zijn en Geldnemer alsmede [aandeelhouders Beheer 1] . geen rechtsmiddel ter zake meer ten dienste staat (hierna: “Einde Procedures”).
4.2
Geldnemer is slechts verschuldigd de Lening af te lossen, indien en voor zover, (schade)vergoedingen, met uitzondering van een proceskostenvergoeding, aan Geldnemer worden toegewezen in de Procedure(s) en/of deze het resultaat zijn van een schikking met [aandeelhouders Beheer 1] . (hierna: “Vergoedingen”) – onder aftrek van de (toekomstige) vorderingen van de Belastingdienst en het pensioenfonds (hierna: “Vorderingen”) op Geldnemer.
4.3
De Lening is uitsluitend opeisbaar, indien er Vergoedingen zijn, en voor zover, er een geldbedrag resteert na aftrek van de Vorderingen van de Vergoedingen.
4.4
Geldnemer zal de Lening – indien, voor zover, deze opeisbaar is – ineens aflossen.
4.5
Geldnemer mag te allen tijde de Lening of een deel daarvan aflossen, zonder dat Geldgever een boeterente of andere kosten in rekening zal brengen.
4.6
Geldnemer is met ingang van de datum waarop Geldnemer de verstrekte gelden ontvangt, daarover rente verschuldigd aan Geldgever over het niet-terugbetaalde deel van de Lening, hierna te noemen: de “Rente”. Geldnemer betaalt aan Geldgever de Rente ineens, indien en voor zover, de Lening met inachtneming van artikelen 4.3 en 4.4 opeisbaar wordt.
4.7
Het rentepercentage wordt uitgedrukt als een nominaal percentage op jaarbasis dat wordt omgerekend naar een percentage dat op dagbasis geldt. Bij omrekening zal de maand op het juiste aantal dagen en het jaar op 360 dagen worden gesteld.
4.8
De hoogte van het rentepercentage is 3% per jaar.
(…)
6. Zekerheid
6.1
Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Geldgever blijkens de Overeenkomst van Geldnemer te vorderen heeft of mocht hebben, zal Geldnemer op het eerste verzoek van Geldgever vestigen, zoals overeengekomen en voor zover noodzakelijk bij voorbaat, ten behoeve van Geldgever een stil pandrecht, eerste in rang, op alle huidige en toekomstige vorderingen van Geldnemer op [Beheer 1] B.V., [Beheer 2] B.V., [naam onderneming] B.V. en de heer [naam] (hierna: “Verpande Vorderingen”).
(…)
3.9
Er is nooit verzocht om het in de Overeenkomst onder 6.1 genoemde pandrecht te vestigen, niet door [erflater] en niet door de erfgenamen.
3.1
Bij eindarrest van 23 november 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam [geïntimeerde 1] verplicht tot overdracht van alle door [geïntimeerde 1] gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van [Beheer 1] aan de andere aandeelhouders voor een koopprijs van nihil. De waardering op nihil strookte met het deskundigenbericht van de waarderingsdeskundige die door het gerechtshof Amsterdam is benoemd. Een door [geïntimeerde 1] ingeschakelde deskundige had de desbetreffende aandelen gewaardeerd op € 1.985.000. Het gerechtshof Amsterdam heeft verder de helft van de kosten van de door het gerechtshof Amsterdam benoemde deskundige ten laste van [geïntimeerde 1] gebracht. Tot slot heeft het gerechtshof Amsterdam [Beheer 1] veroordeeld tot het betalen van een bedrag van € 100.000 aan schadevergoeding wegens de beëindiging van de managementovereenkomst. Het arrest is inmiddels in gezag van gewijsde gegaan.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellanten] heeft [geïntimeerden] gedagvaard en gevorderd om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
Ia: te verklaren voor recht (i) dat er geen grondslag bestaat of heeft bestaan voor de betalingen van [erflater] aan [geïntimeerden] en (ii) dat aan de Overeenkomst geen rechtsgevolgen zijn verbonden;
Ib: te verklaren voor recht dat de Overeenkomst nietig is, althans is vernietigd of ontbonden dan wel de Overeenkomst te vernietigen, ontbinden of aan te passen dan wel voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] zich niet kunnen beroepen op bepalingen die aan de vordering onder II in de weg staan;
II hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] dan wel veroordeling van één van hen tot betaling aan [appellanten] van € 885.863,10, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met rente;
Subsidiair
III hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van schadevergoeding van € 885.863,10 te vermeerderen met rente, dan wel [geïntimeerden] te veroordelen tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat;
IV hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] dan wel veroordeling van één van hen om (tussentijds) rekening en verantwoording af te leggen over de uitgaven die zij hebben gedaan van de uitgeleende geldsom van € 885.863,10, op straffe van een dwangsom;
Primair en subsidiair:
V. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] dan wel veroordeling van één van hen tot betaling van een bedrag van € 6.204,32 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente;
Vl. hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] dan wel veroordeling van één van hen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten, en in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2
Aan haar vordering heeft [appellanten] onder meer ten grondslag gelegd dat [erflater] aanvankelijk wel bereid was om [geïntimeerde 2] in zijn juridische strijd tegen [aandeelhouders Beheer 1] . te helpen. Dat is echter op enig moment anders komen te liggen, omdat [erflater] vond dat het verstrekte bedrag inmiddels te hoog was opgelopen. [erflater] heeft zijn zorgen begin 2019 in een gesprek met [appellant 2] kenbaar gemaakt. Op dat moment bleek er al ongeveer € 700.000 aan [geïntimeerde 2] te zijn verstrekt. [erflater] voelde zich echter gedwongen om steeds meer geld te blijven verstrekken omdat hij bang was dat [geïntimeerde 2] anders failliet zou gaan, en [erflater] zijn geld dan helemaal kwijt zou zijn. Daarnaast was [erflater] bang dat zijn relatie met [levensgezel erflater] onder druk zou komen te staan als hij de afspraken zou stopzetten. [geïntimeerde 2] heeft [erflater] de Overeenkomst onder valse voorwendselen laten tekenen. [geïntimeerde 2] heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij bij [erflater] genoot. [erflater] heeft enige maanden later tegen zijn kinderen gezegd dat hij de Overeenkomst erg lang vond voor zoiets simpels, maar omdat hij [geïntimeerde 2] vertrouwde, heeft hij de Overeenkomst ondertekend, zonder deze echt te hebben gelezen. Nadat [appellanten] de bepalingen uit de Overeenkomst met [erflater] had besproken, heeft [erflater] kenbaar gemaakt zich “belazerd” te voelen, en mocht er van hem geen geld meer worden gestoken in de procedures tegen [aandeelhouders Beheer 1] .. [erflater] heeft, kort gezegd, dus (aanvankelijk) wel ingestemd met het verstrekken van geld aan [geïntimeerde 1] , maar niet onder de in de Overeenkomst genoemde – en voor [erflater] zeer nadelige – voorwaarden.
4.3
[geïntimeerden] heeft de stellingen van [appellanten] gemotiveerd betwist. Hij stelt dat [erflater] altijd een goede relatie heeft gehad met [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 2] als zijn zoon beschouwde. [erflater] wist dat [geïntimeerde 2] gemangeld dreigde te worden door [aandeelhouders Beheer 1] . en heeft [geïntimeerde 2] gezegd om zich niet te laten kisten en desnoods vechtend ten onder te gaan. Het was misschien niet de beste investering die hij ooit had gedaan, maar daar ging het hem dit keer niet om. [erflater] heeft het geld dus uitgeleend om [geïntimeerde 2] te helpen. Hij wist precies waar het om ging, aldus [geïntimeerden]
4.4
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
In hoger beroep heeft [appellanten] primair terugbetaling gevorderd van het volledige bedrag dat onder de Overeenkomst aan [geïntimeerde 1] is uitgeleend en subsidiair nakoming van de Overeenkomst door [geïntimeerde 1] , te weten betaling van het bedrag dat [Beheer 1] op basis van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam aan [geïntimeerde 1] dient te voldoen (€ 100.000).

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Zoals [appellanten] ter zitting heeft toegelicht, komt haar betoog er in de kern op neer dat de Overeenkomst volgens haar niet had mogen worden gesloten omdat zij vindt dat [geïntimeerde 2] misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden. Het betoog dat de Overeenkomst nooit had mogen worden gesloten, is ook de kern van de overige door haar aangevoerde grondslagen. Het hof zal die grondslagen een voor een bespreken. Bij die bespreking stelt het hof het volgende voorop. Namens [appellanten] is in de memorie van grieven het standpunt ingenomen dat [levensgezel erflater] niet als levensgezel van [erflater] is aan te merken. Op vragen van het hof heeft [appellant 1] ter zitting erkend dat [levensgezel erflater] wel de levenspartner van haar vader was. Ook heeft zij ter zitting op vragen van het hof bevestigd dat [geïntimeerde 2] – zoals hij zelf in de procedure naar voren heeft gebracht – als een zoon voor haar vader was en dat haar vader erg begaan was met het lot van [geïntimeerde 2] . Verder heeft zij verklaard dat [erflater] tot aan zijn dood in staat was zijn financiën zelf te beheren en dat ook deed en dat hij volledig bij zijn verstand was. In antwoord op vragen van het hof heeft [appellant 1] nog verklaard dat haar vader wat haar betreft kon en mocht doen met zijn geld wat hij wilde en dat zij er geen moeite mee had gehad als haar vader het geld aan [geïntimeerden] zou hebben geschonken. De Overeenkomst met de voor haar vader zeer ongunstige voorwaarden is haar en [appellant 2] echter in het verkeerde keelgat geschoten. De Overeenkomst vormt dus de aanleiding van de procedure. Tegen deze achtergrond moeten de vorderingen en de grondslagen van de vorderingen van [appellanten] worden beoordeeld.
Nietigheid overeenkomst
6.2
[appellanten] heeft zich om te beginnen op het standpunt gesteld dat sprake is van een nietige overeenkomst in de zin van artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij heeft dit als volgt toegelicht. [geïntimeerde 2] heeft [erflater] met het tekenen van de Overeenkomst in de positie gebracht waarbij hij – [geïntimeerde 2] – ongelimiteerd en onbeperkt aanspraak kan maken op het geld van [erflater] , zonder dat [geïntimeerde 2] [erflater] daarover volledig en deugdelijk heeft geïnformeerd. Dit is in strijd met de goede zeden en daarom is de Overeenkomst nietig. Dit is bovendien in strijd met artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (EP), aldus steeds [appellanten]
6.3
Het hof volgt [appellanten] niet in dit standpunt. Zoals het hof hiervoor heeft vastgesteld, was [erflater] bij zijn volle verstand toen hij de bedragen aan [geïntimeerde 2] verstrekte. [appellanten] heeft haar stelling dat de Overeenkomst tegen de wens van [erflater] in is getekend onvoldoende onderbouwd. Dat lag wel op haar weg, nu [geïntimeerden] die stelling gemotiveerd heeft betwist en ook voldoende heeft toegelicht dat [erflater] zelf wilde dat [geïntimeerde 1] de procedures tegen [Beheer 1] kon voeren en hij daarom een deel van zijn vermogen aan [geïntimeerde 1] ter beschikking heeft gesteld.
6.4
Zoals ook [appellanten] ter zitting heeft onderkend, mocht en kon [erflater] zelf beslissen wat hij met zijn geld deed. Hij mocht dus ook ervoor kiezen [geïntimeerde 2] zijn vennootschap financieel in staat te stellen de procedures tegen [aandeelhouders Beheer 1] . aan te gaan c.q. daarin verweer te voeren. [appellanten] heeft aanvankelijk betoogd dat [erflater] niet het vermogen had zijn financiële belangen waar te nemen, maar dit is door [geïntimeerden] weersproken en deze stelling heeft [appellanten] niet langer gehandhaafd. Integendeel, [appellanten] heeft erkend dat [erflater] financieel goed onderlegd was, tot aan zijn dood in staat was zijn financiën zelf te beheren en dat [erflater] bij zijn volle verstand was toen hij [geïntimeerde 1] geld verstrekte en de Overeenkomst tekende. [appellanten] heeft niet weersproken dat de reden om de Overeenkomst te tekenen verband hield met het advies van de accountant van [erflater] om de geldverstrekkingen schriftelijk vast te leggen.
6.5
Dat in de Overeenkomst een ruime doelomschrijving is opgenomen en dat er een grote kans bestond dat [geïntimeerde 1] [erflater] niet (volledig) zou kunnen terugbetalen maakt de Overeenkomst niet nietig. Het hof concludeert dat [erflater] hoe dan ook royaal was in de ondersteuning aan [geïntimeerden] , ongeacht wat er in de Overeenkomst stond. Ten tijde van de ondertekening van de Overeenkomst was reeds een bedrag van € 811.863,- (de hoofdmoot van de totale som van € 885.863,-) overgemaakt. De Overeenkomst bekrachtigt dus in feite wat er voorafgaand aan de ondertekening al gebeurde: als [geïntimeerde 1] kosten moest maken in verband met de geschillen die zij met [aandeelhouders Beheer 1] . had, kon zij bij [erflater] aankloppen en dat deed zij ook. Met het ondertekenen van de Overeenkomst is die praktijk niet veranderd. Dat de Overeenkomst niet zakelijk was en dat bijvoorbeeld banken geen geld zouden uitlenen volgens de in de Overeenkomst gekozen voorwaarden, maakt de Overeenkomst nog niet in strijd met de goede zeden (en dus ook niet nietig). Het is in familieverhoudingen ook niet ongebruikelijk dat een soort achtergestelde lening met een open einde wordt verstrekt. Ook het feit dat [appellanten] na het overlijden van [erflater] met de Overeenkomst werd geconfronteerd en vreesde dat de erfgenamen op basis van de Overeenkomst [geïntimeerde 1] nog meer geld moesten verstrekken, maakt de Overeenkomst nog niet nietig. Overigens – zo is in deze procedure komen vast te staan – heeft [geïntimeerde 1] na het overlijden van [erflater] geen beroep meer gedaan op de Overeenkomst, met uitzondering van de kosten van de door het gerechtshof Amsterdam benoemde deskundige van circa € 11.000, maar die heeft [appellanten] geweigerd te betalen.
6.6
[appellanten] heeft ook nog gesteld dat sprake is van strijd met artikel 1 EP (waarin het recht op het ongestoord genot van het eigendom is geregeld) en strijd met artikel 10 EVRM. [appellanten] kan zich ten opzichte van [geïntimeerden] niet op deze bepalingen beroepen, nu deze bepalingen in de eerste plaats geschreven zijn voor de verhouding tussen de staat en zijn onderdanen. Daar komt bij dat niet valt in te zien dat artikel 10 EVRM, dat het recht op vrijheid van meningsuiting regelt, hier is geschonden. [appellanten] heeft ook niet toegelicht waaruit de schending van artikel 1 EP zou bestaan.
Vernietigbaarheid op grond van misbruik van omstandigheden, bedrog en dwaling
6.7
[appellanten] heeft subsidiair gevorderd de Overeenkomst te vernietigen, omdat sprake zou zijn van bedrog en van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 1 jo. lid 3 respectievelijk lid 4. Daarnaast heeft [appellanten] gesteld dat [erflater] heeft gedwaald toen hij de Overeenkomst sloot.
6.8
Op grond van artikel 3:44 BW lid 1 is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer zij door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Op grond van het derde lid is bedrog aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen of door een andere kunstgreep. Op grond van het vierde lid van dat artikel is misbruik aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De bijzondere omstandigheden kenmerken zich doordat degene die in die omstandigheden verkeert ten opzichte van de ander een zwakke positie inneemt.
6.9
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien:
a. de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. sprake is van wederzijdse dwaling, tenzij de wederpartij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had hoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
6.1
De omstandigheden waar [appellanten] in verband met het beroep op misbruik van omstandigheden, bedrog en dwaling naar verwijst, zijn:
de hoge leeftijd van [erflater] ten tijde van het tekenen van de Overeenkomst en zijn zwakke gezondheidssituatie;
de afhankelijkheid van [erflater] van [levensgezel erflater] ;
de vertrouwensband tussen [erflater] en [levensgezel erflater] ;
het onvermogen van [erflater] om zijn financiële belangen naar behoren waar te nemen;
de vriendschapsband tussen [erflater] en [geïntimeerde 2] .
6.11
Gelet op wat het hof hiervoor heeft geoordeeld ten aanzien van de nietigheid van de Overeenkomst, valt ook niet in te zien dat [geïntimeerden] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Het feit dat de gezondheid van [erflater] achteruit was gegaan toen de Overeenkomst werd getekend is niet relevant, omdat niet gebleken is dat [erflater] niet meer wist wat hij deed. Dat [erflater] 92 jaar oud was, is in dit verband dus ook niet relevant. Ook het feit dat de zorg van [erflater] voor [geïntimeerde 2] verband hield met de vertrouwensband tussen [erflater] en [levensgezel erflater] is in dit verband van onvoldoende betekenis. Evenmin is relevant dat [erflater] in de laatste periode van zijn leven een zorgbehoefte had en dat [levensgezel erflater] – als zijn levenspartner – die rol op zich heeft genomen. Hieruit vloeit immers nog niet voort dat [geïntimeerde 2] wist of heeft moeten begrijpen dat [erflater] als gevolg van deze omstandigheid werd bewogen tot het sluiten van de Overeenkomst. Daarover heeft [appellanten] onvoldoende gesteld. Integendeel, alles wijst erop dat [erflater] graag bereid was geld te te verstrekken aan [geïntimeerde 1] ook al wist hij dat hij het risico liep dat [geïntimeerde 1] dit niet (volledig) zou kunnen terugbetalen.
6.12
[appellanten] heeft op geen enkele manier toegelicht waar het bedrog van [geïntimeerden] uit bestaat, anders dan de hiervoor vermelde omstandigheden. Die omstandigheden zijn niet als bedrog aan te merken. Het beroep op dwaling slaagt evenmin. [appellanten] heeft niet onderbouwd dat [erflater] geen juiste voorstelling van zaken had toen hij de Overeenkomst ondertekende. Zoals hiervoor geoordeeld is, is de praktijk van het verstrekken van geld door [erflater] aan [geïntimeerde 1] niet gewijzigd met het ondertekenen van de Overeenkomst.
Er is sprake van een lening en niet van een schenking
6.13
[appellanten] heeft vervolgens betoogd dat de daadwerkelijke gang van zaken als een schenking (onder opschortende voorwaarden) moet worden gezien en niet als een lening. Aan de essentialia van een lening wordt niet voldaan. De drempels zijn immers zo hoog, dat er nooit tot een aflossing zou worden gekomen, aldus [appellanten]
6.14
Het hof begrijpt de stellingen van [appellanten] zo, dat de kwalificatie van de Overeenkomst (schenking of lening) relevant is, omdat volgens [appellanten] in geval van schenking, de Overeenkomst bij misbruik van omstandigheden kan worden vernietigd en dat de bewijslast van het tegendeel op [geïntimeerde 1] rust (artikel 7:176 BW). Bovendien is volgens [appellanten] sprake van een schenking bij dode. Die schenking is volgens [appellanten] nog niet uitgevoerd ten tijde van het overlijden van [erflater] en is met het overlijden van [erflater] komen te vervallen (artikel 7:177 BW).
6.15
Het hof overweegt als volgt.
6.16
De Overeenkomst voldoet aan de definitie van geldlening uit artikel 7:129 BW. De bedragen die [erflater] aan [geïntimeerde 1] heeft verstrekt zijn immers niet zonder tegenprestatie verstrekt. Het was de bedoeling dat [geïntimeerde 1] de verstrekte geldbedragen aan [erflater] zou terugbetalen. Dat de terugbetalingsverplichting van [geïntimeerde 1] voorwaardelijk is, in de zin dat die afhankelijk is van een toekomstige onzekere gebeurtenis (namelijk de uitkomst van de juridische procedures tussen [geïntimeerde 1] en [aandeelhouders Beheer 1] .) maakt dat niet anders. Het was op het moment dat de gelden aan [geïntimeerde 1] werden geleend niet te voorzien dat hij die nooit volledig zou kunnen terugbetalen. Ook was [geïntimeerde 1] rente verschuldigd en was zij verplicht een pandrecht te vestigen als [erflater] daarom zou vragen.
6.17
Het hof komt dus net als de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een lening en niet van een schenking. Dat wat [appellanten] verder ten aanzien van de schenking heeft aangevoerd kan daarmee onbesproken blijven.
Pauliana, vernietigbaarheid wegens onredelijk bezwarende bedingen
6.18
[appellanten] heeft ook nog betoogd dat de Overeenkomst paulianeus is (artikel 3:45 BW). Het beroep op dit artikel gaat niet op, al was het maar omdat de erfgenamen van [erflater] niet als diens schuldeisers als bedoeld in artikel 3:45 BW zijn aan te merken.
6.19
Ook heeft [appellanten] een beroep gedaan op de vernietigingsgronden uit de artikelen 6:233 sub a, 6:236 en 6:237 BW (onredelijk bezwarende bedingen). Die artikelen zien op bedingen in algemene voorwaarden. Daarvan is hier geen sprake. Waarom analoge toepassing van deze artikelen hier moet leiden tot de vernietiging van de Overeenkomst heeft [appellanten] niet toegelicht en is voor het hof ook niet aanstonds duidelijk.
6.2
De slotsom is dat geen van de grondslagen van de vordering tegen [geïntimeerde 1] slaagt. Wat [appellanten] verder nog aan feiten en omstandigheden heeft aangevoerd kan ook niet tot een andere slotsom leiden.
Nakoming
6.21
[appellanten] heeft in hoger beroep gevorderd dat [geïntimeerden] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100.000, te weten het bedrag dat [Beheer 1] aan [geïntimeerde 1] dient te betalen op grond van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. [appellanten] beroept zich daarbij op artikel 4 van de Overeenkomst.
Deze vordering zal worden afgewezen. [geïntimeerden] heeft erkend dat zij op nakoming van de eventuele terugbetalingsverplichting uit de Overeenkomst kan worden aangesproken. Zij verwijst evenwel naar artikel 4.2 van de Overeenkomst, waarin is bepaald dat [geïntimeerde 1] de lening dient af te lossen indien en voor zover schadevergoedingen, met uitzondering van een proceskostenvergoeding, aan [geïntimeerde 1] zijn toegewezen, onder aftrek van de (toekomstige) vorderingen van de Belastingdienst en het pensioenfonds op [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 1] heeft er in dit verband op gewezen dat zij zal worden geconfronteerd met een toekomstige vordering van de Belastingdienst die het bedrag aan schadevergoeding van € 100.000 ruimschoots zal overstijgen. [geïntimeerde 1] is immers vennootschapsbelasting verschuldigd over de kwijtscheldingswinst met betrekking tot de lening. Het te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting over de kwijtscheldingswinst (te weten 19% voor het bedrag tot € 200.000 en 25,8% van het meerdere boven € 200.000) overstijgt het bedrag van € 100.000 dat [Beheer 1] aan [geïntimeerde 1] is verschuldigd. [appellanten] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft er wel op gewezen dat de belastingschuld volgens haar lager zou moeten zijn omdat er ook verlies op de aandelen is geleden, hetgeen tot een lagere heffing zou moeten leiden, maar zij heeft nagelaten concreet toe te lichten hoe hoog die belastingheffing dan bij benadering zou kunnen zijn. Dat betekent dat [geïntimeerde 1] dus ook geen bedrag verschuldigd is aan de erfgenamen uit hoofde van artikel 4.2 van de Overeenkomst en ook niet tekortschiet in de nakoming van de Overeenkomst door het bedrag waartoe [Beheer 1] jegens haar is veroordeeld niet aan de erfgenamen te betalen.
Ontbinding
6.22
[appellanten] heeft de ontbinding van de Overeenkomst gevorderd op grond van de tekortkoming in de nakoming van artikel 4.2 van de Overeenkomst door [geïntimeerden] Alleen al omdat [geïntimeerde 1] niet tekortgeschoten is in de nakoming van de Overeenkomst, is er geen grond voor Ontbinding.
Bestuurdersaansprakelijkheid [geïntimeerde 2]
6.23
[appellanten] heeft ook nog aangevoerd dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Zij heeft daartoe betoogd dat [geïntimeerde 2] als bestuurder van [geïntimeerde 1] [erflater] heeft bewogen tot het doen van betalingen waarvan de aflossings- of betalingsverplichting zou komen te vervallen. [geïntimeerde 2] heeft misbruik gemaakt van recht c.q. van het feit dat hij onder de vlag van [geïntimeerde 1] opereerde. Hij heeft een persoonlijke vete uitgevochten over de rug van [erflater] en dient daarom zelf in te staan voor terugbetaling. Bij winst waren hem alle voordelen ten deel gevallen en daarom dient hij ook persoonlijk voor het verlies op te draaien. Dit alles is in ieder geval onzakelijk en in strijd met de regeling om tegenstrijdig belang tegen te gaan. Daarnaast is [geïntimeerde 2] aansprakelijk voor de door [erflater] ten behoeve van de B.V. betaalde btw.
6.24
Hiervoor is geoordeeld dat de vordering van [appellanten] tot terugbetaling van de door [erflater] aan [geïntimeerde 1] betaalde som op geen enkele grondslag slaagt. Reeds om die reden valt niet in te zien dat [geïntimeerde 2] in persoon – als bestuurder van [geïntimeerde 1] –gehouden zou zijn de terugbetaling voor zijn rekening te nemen.
6.25
Bovendien heeft [geïntimeerde 2] in het belang van de vennootschap gehandeld en niet een eigen (privé)belang laten prevaleren. De lening was immers nodig voor de geschillen die
[geïntimeerde 1]met [aandeelhouders Beheer 1] . had over met name de aandelen die [geïntimeerde 1] hield in [Beheer 1] . Het staat daarnaast vast dat [erflater] op de hoogte was van de slechte financiële toestand van [geïntimeerde 1] toen de bedragen werden verstrekt/ toen de Overeenkomst werd getekend. [geïntimeerde 2] heeft met [erflater] open kaart gespeeld over het risico dat de lening niet (volledig) zou kunnen worden terugbetaald als de procedures tegen [aandeelhouders Beheer 1] . zouden worden verloren, welk risico [erflater] welbewust heeft aanvaard (zie bijv. de considerans van de Overeenkomst onder C en G).
6.26
Wat betreft de stellingen van [appellanten] ten aanzien van de btw overweegt het hof dat de bedragen aan [geïntimeerde 1] zijn geleend en dat in de Overeenkomst niet wordt gerept van betaling van btw namens [geïntimeerde 1] . Het hof verwerpt dan ook het betoog van [appellanten] ten aanzien van de btw-betalingen, net als het beroep op vereenzelviging, dat [appellanten] niet verder heeft ingekleed.
6.27
Het betoog van [appellanten] dat ziet op de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 2] als bestuurder van [geïntimeerde 1] slaagt dus niet.
Conclusie en proceskosten
6.28
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellanten] niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.29
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 5.680,-
salaris advocaat € 10.572,- (2 punten × tarief VII)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 16.430,-
Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 december 2022;
  • veroordeelt [appellanten] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] begroot op € 16.430,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellanten] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft betaald;
  • bepaalt dat als [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellanten] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellanten] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald;
  • verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S. Honée, C.A. Joustra en A.A. Bootsma en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.