ECLI:NL:GHDHA:2025:731

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
200.351.569/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in belastingprocedures

In deze zaak heeft verzoeker, wonende te [Z], een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het Gerechtshof Den Haag in verband met belastingprocedures tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De wraking is gedaan naar aanleiding van een zitting op 15 januari 2025, waar verzoeker en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Belastingdienst. Tijdens deze zitting heeft verzoeker een pleitnota ingediend, maar deze werd niet in ontvangst genomen door de voorzitter, H.A.J. Kroon. Verzoeker heeft vervolgens op 25 februari 2025 een verzoek om wraking ingediend, waarin hij stelt dat de raadsheren niet onpartijdig zijn geweest en dat zijn grondrechten zijn geschonden. De Wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat het kennelijk ongegrond is. Verzoeker heeft niet voldoende feiten en omstandigheden aangedragen die wijzen op een vooringenomenheid van de raadsheren. Bovendien heeft hij het verzoek niet tijdig ingediend, aangezien de feiten al eerder bekend waren. De Wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen en bepaald dat een afschrift van de beslissing wordt toegezonden aan verzoeker en de betrokken raadsheren. De beslissing is openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 200.351.569/01
Nummers hoofdzaken : BK-24/704 tot en met BK-24/707
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 12 maart 2025.
inzake het schriftelijke verzoek om wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaken met de genoemde nummers van:

[X] ,

wonende te [Z] ,
verzoeker.

Het geding

1. De belastingprocedures waarin verzoeker het verzoek om wraking (wrakingsverzoek) heeft gedaan (de hoofdzaken) betreffen zaken van verzoeker tegen de inspecteur van de Belastingdienst (de Inspecteur). In die procedures heeft een besloten zitting plaatsgevonden voor de meervoudige belastingkamer van het hof op 15 januari 2025. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat zijn verschenen: verzoeker en zijn echtgenote, [de echtgenote] , en namens de Inspecteur: [A] en [B] . Zitting hadden de raadsheren H.A.J. Kroon (voorzitter) Chr.Th.P.M. Zandhuis en W. de Wit. Als uiterlijke uitspraakdatum is na afloop van de zitting vastgesteld 26 februari 2025.
2. Bij bericht van 17 januari 2025 via Mijn Rechtspraak (de digitale postkamer) heeft verzoeker verzocht om toezending van het door de voorzitter en de griffier ondertekende proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 15 januari 2025 en bij bericht van dezelfde datum heeft verzoeker alsnog een pleitnota ingediend.
3. Bij bericht van 20 januari 2025 heeft het hof aan verzoeker meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw op 17 januari jl. ingekomen berichten met bijlagen bericht ik u als volgt.
Het proces-verbaal van de zitting zal u tegelijkertijd met de schriftelijke uitspraak worden
toegezonden. De door u bijgevoegde pleitnota zal niet tot de gedingstukken worden gerekend omdat u deze niet ter zitting hebt voorgedragen en de Inspecteur dus ook niet daarop heeft kunnen reageren. Het Hof zal dus geen acht slaan op de door u bijgevoegde pleitnota. Wel zullen de door u ter zitting benoemde punten uit de pleitnota zakelijk weergegeven worden opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.”
4. Bij bericht van 26 februari 2025 in de digitale postkamer is het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting op 15 januari 2025 aan partijen bekendgemaakt.
5. Bij bericht van 25 februari 2025 in de digitale postkamer heeft verzoeker een verzoek om wraking gedaan van de genoemde raadsheren.
6. De raadsheren hebben bij e-mail van 27 februari 2025 aan de Wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten.
7. Verzoeker heeft op 27 februari 2025 nog diverse berichten ingediend.

Het wrakingsverzoek

8. Verzoeker heeft zijn verzoek om wraking vervat in verschillende berichten. Deze berichten vermelden onder meer:
“Onderwerp Onwettige procesgang
Geachte griffier.
Inzake onderwerpen BK-SGR 24/704 t/m 24/707 + BK-SGR 24/708 t/m 24/711, treft u aan
t.a.v. de
voorzitter mr. H.A.J.Kroon, als aan collega’s ieder afzonderlijk
mr. C.T.P.M. Zandhuis en mr. W. de Wit,
Als betwisting van autoriteit bevoegdheid van het Hof Den-Haag voor geplande uitspraak 26 februari 2025 en nietigheid dooroneigenlijke inperking van eisers haar grondwettelijke rechten op gelijke behandeling, wat de uitspraak op voorhand krachtensBoek 1, BW2 art. 14 zowel BW3 art. 39 van rechtswege nietig maakt bijgaand:
2025 02-25 Verzoek verplaatsen naar Rotterdam boek 1 zaken, subsidiair wraking.pdf
I.v.m. nog steeds ontbrekende veelvuldig al
voor
de zitting aangevraagd PV van de zitting 15 januari 2025. Zowel laatstelijk nogaangevraagd 17 januari 2025 (
zie bijlagen aanvangend met 2025 01-17
) maar niet ontvangen PV, eisers haar zitting verslag.(
zie bijlage: 2025 01-15 Zittingverslag.pdf
)
Wachtende op bevestiging van
voorzitter mr. H.A.J. Kroon, collega's mr. C.T.P.M. Zandhuis en mr. W. de Wit Hoogachtend,
[verzoeker] mede gemachtigde voor [de echtgenote] (zie procesdossier)”
“Verzoek: Uitspraak uitstellen en geding verplaatsen naar de Rechtbank Rotterdam afdeling boek 1 zaken. Plaats behandeling Rotterdam
Subsidiair Wraking van de voorzitter mr. H.AJ. Kroon op grond van geconstateerde van rechtswege nietige rechtsongelijke inperking van de rechten van [verzoeker] en mevr. [de echtgenote] .
Zowel wraking van mr. C.T.P.M. Zandhuis en mr. W. de Wit welke dit op zitting door ontbrekend voldoende ingrijpen hebben gefaciliteerd.
Dat maakt de uitspraak krachtens BW3 art. 39 op voorhand van rechtswege nietig.
(…)
“Eisers [verzoeker] en [de echtgenote] kunnen zich niet verenigen met het openbare zitting verloop
15 januari 2025 om 10:45gerechtshof Den-Haag.
(zie bijlage: 2025 01-15 Zittingverslag.pdf)
Het duid op een rechtsongelijke behandeling.
Op de zitting dd. 15 januari 2025 is door gedaagde
geenzelfstandig verweer gevoerd.
Eisers [verzoeker] en [de echtgenote] hebben nog steeds het nadrukkelijk verzochte zitting PV 15 januari 2025 niet ontvangen en kunnen dus niet oordelen of de bepaalde uitspraak is gebaseerd op zitting geconstateerde inperkingen van eisers haar grondwettelijke rechten.
Gisteren 23 februari 2025 hebben eisers, geconfronteerd met een onwillige verzekeraar die onwaarachtig stelde dat de AWB en daaruit volgende onderzoek plicht op haar niet van toepassing zou zijn, jurisprudentie op rechtspraak.nl geraadpleegd. Daaruit bleek dat in tegenstelling door de voorzitter op zitting stelde de AWB wel degelijk van toepassing is op belastingrecht. Zie rechtspraak.nl: ECLI_NL_GHLEE_2009_8I8759 + ECLI_NL_GHLEE_2004_AO2545
Nadere toelichting bestuur orgaan volgens de AWB in: ECLI_NL_RBAMS_1999_AA4272
Het staat buiten discussie dat eisers [verzoeker] en [de echtgenote] haar EP1 vermogensrechter rechten, zowel haar rechten op gelijke behandeling door het bestuur van de belastingdienst ernstig zijn geschonden.
Dat rangschikt onder boek 1 zaken in welke Den-Haag volgens inlog op rechtsspraak.nl inzake
nietautoriteit bevoegd is.”
9. Een na de zitting van 15 januari 2025 opgemaakt en door verzoeker en zijn echtgenote ondertekend verslag van die zitting vermeldt onder meer:
“De voorzitter H.A.J. Kroon heeft de door eisers in zevenvoud meegenomen pleitnota van eisers niet in ontvangst genomen. Alleen beroep door eisers op ECLl:NL:RBSGR:2008: BE9570 en AWB art. 4:82 > art. 8:42 is door de griffier overgenomen in het PV.”
(…)
Eisers kregen te horen dat de AWB in deze niet van toepassing is, dat voor belastingrecht anders wettelijke criteria gelden.
Door mr. [B] en wederom niet aangemelde [A] is
geenverweer gepleegd tegen de namens beide echtelieden dd. 4 en 5 januari 2025 geüploade samenvatting met de bestandsnamen: 2025 01-05 Samenvatting van [verzoeker] + [de echtgenote] ten bate zitting dd. 15-01-2025.pdf + 2025 01-05 […] BGK GR 24 704 Index ten bate van Samenvatti119 01-05-2025 en Pleitnota.pdf+bewijsproducties.
Waardoor de voorzitter H.A.J. Kroon feitelijk op persoonlijke gronden (is geen belanghebbende) voor mr. [B] het verweer is gaan voeren.
De voorzitter H.A.J. Kroon stelde dat hij het fictieve Box 3 ook onrechtvaardig vond, hij er zelf ook mee is geconfronteerd is geweest en het ook niet terugkrijgt. Dan heeft hij vermoedelijk niet op tijd zijn principiële bezwaren ertegen tijdig doen gelden,
De voorzitter H.A.J. Kroon verweerde voor mevr. mr. [B] en stelde (onwaarachtig) dat er eerder uitspraken zouden zijn geweest vanaf 2013 en deze zijn gepubliceerd in de Staats courant. Hij werd daar op zitting in gecorrigeerd door de vrouwelijke rechter dat het uitspraken betroffen vanaf 2015.
Van die uitspraken is eisers voorheen nooit iets bekend gemaakt. Deze horen ingeval van een afwijzing te worden meegestuurd. Is nooit aan voldaan.
(…)
De uitspraak is gepland op 26 februari 2025. Op zitting is eisers toegezegd dat zij zonder
advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden in cassatie kunnen gaan. Vanaf aanvang zitting stond de uitspraak al als negatief voor eisers gepland. De rechter beperkte haar bevoegdheid daarna met dat eisers geen pleitnota mogen inbrengen. Dat mag volgens de meest rechtse rechter (voor de voorzitter links van hem) alleen door advocaat. Dan weet je het wel.”

Beoordeling van het wrakingsverzoek

Het wettelijke systeem
10. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1331).
11. Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
12. Het verzoek om wraking moet op grond van artikel 8:16, lid 1, Awb worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Op grond van artikel 8:16, lid 3, Awb moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. In hoger beroep zijn de zojuist genoemde bepalingen van overeenkomstige toepassing op grond van artikel 8:108, lid 1, Awb.
13. De Wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek om wraking kennelijk ongegrond
is. Verzoeker maakt met wat hij heeft aangevoerd niet duidelijk waaruit de vooringenomenheid van de raadsheren blijkt. Hij heeft niet geconcretiseerd welke bijzondere feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van de (objectief gerechtvaardigde schijn van) de partijdigheid van de raadsheren.
Overwegingen ten overvloede
14. Voor zover overigens uit de door verzoeker naar voren gebrachte feiten en omstandigheden gronden voor wraking zouden zijn af te leiden, overweegt de Wrakingskamer dat deze niet tot een voor verzoeker gunstige beslissing kunnen leiden, nu deze lijken te zijn gericht tegen procedurele beslissingen van het hof en een rechterlijke beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De Wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van de procedurele beslissingen van het hof. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel is belast met de behandeling van de zaak (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
15. De Wrakingskamer overweegt verder nog als volgt. Uit het wrakingsverzoek volgt dat verschillende feiten en omstandigheden die verzoeker mede aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd zich tijdens de zitting op 15 januari 2025 en op 20 januari 2025 hebben voorgedaan. Nu verzoeker het wrakingsverzoek pas op 25 februari 2025 heeft ingediend, heeft hij dit niet gedaan zodra deze feiten en omstandigheden aan hem bekend zijn geworden. Verzoeker heeft daarmee niet voldaan aan het in artikel 8:16, lid 1, Awb neergelegde vereiste. Verzoeker heeft niet gemotiveerd waarom hij het wrakingsverzoek op deze gronden niet eerder heeft ingediend. Een te laat gedaan verzoek om wraking is niet-ontvankelijk en in zo’n geval komt de Wrakingskamer niet toe aan een inhoudelijke beoordeling ervan.
Slotsom
16. De Wrakingskamer doet dit verzoek om wraking af zonder behandeling ter zitting (zie artikel 4, lid 1, onderdeel a, van het Wrakingsprotocol gerechtshof Den Haag). Het verzoek is kennelijk ongegrond en wordt daarom afgewezen. Aan de behandeling van de verzoeken bij de berichten van 27 februari 2025 gaat de Wrakingskamer voorbij. Er is geen grond voor verwijzing van het verzoek om wraking naar de rechtbank Rotterdam. Het andere verzoek in de berichten valt buiten het bestek van deze wrakingsprocedure.

Beslissing

De Wrakingskamer:
- wijst het verzoek om wraking af, en
bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, aan de genoemde raadsheren en aan de andere partij in de hoofdzaken.
Deze beslissing is gegeven door K. Schaffels, C.M. Warnaar en J.I. de Vreese-Rood, in aanwezigheid van de griffier L. van den Bogerd. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.