ECLI:NL:GHDHA:2025:733

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
200.334.893/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van de koopprijs van aandelen en vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog en dwaling

In deze zaak gaat het om een vordering tot betaling van een deel van de koopprijs van aandelen in een vennootschap, waarbij de appellant, die de aandelen heeft gekocht, zich beroept op vernietiging van de koopovereenkomst. De appellant en geïntimeerde waren beiden voor 50% aandeelhouder van Maxroi B.V. De appellant heeft de aandelen van de geïntimeerde gekocht, maar heeft de koopprijs niet volledig voldaan. De geïntimeerde vordert nu betaling van het resterende bedrag, inclusief rente en boete. De appellant stelt dat de koopovereenkomst tot stand is gekomen onder bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling. De rechtbank heeft de vordering van de geïntimeerde toegewezen en het beroep van de appellant op vernietiging van de koopovereenkomst verworpen. In hoger beroep heeft de appellant de grieven tegen deze beslissing aangevoerd, maar het hof oordeelt dat de grieven niet slagen. Het hof bevestigt dat de appellant niet kan aantonen dat er sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden. Ook het beroep op dwaling wordt verworpen, omdat dit in de koopovereenkomst is uitgesloten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.334.893/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/658986 / HA ZA 23-505
arrest van 4 maart 2025
in de zaak van
[appellant],
wonend in [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.Z.D. Nasrullah, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in Klimmen, gemeente [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R. Gijsen, kantoorhoudend in Maastricht.
Het hof zal partijen hierna [appellant] respectievelijk [geïntimeerde] noemen.

1.De zaak in het kort

Het gaat in deze zaak om de verkoop van aandelen in een vennootschap, waarvan partijen ieder voor 50% aandeelhouder waren. [appellant] heeft, na een verschil van inzicht over de te volgen strategie, de door [geïntimeerde] gehouden aandelen gekocht en geleverd gekregen. De koopprijs is door [appellant] gedeeltelijk voldaan. [geïntimeerde] vordert in deze procedure betaling van het resterende deel van de koopprijs, met een boete en rente zoals overeengekomen in de koopovereenkomst. [appellant] beroept zich erop dat de koopovereenkomst onder bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling tot stand is gekomen en daarom vernietigbaar is. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] op vernietiging van de koopovereenkomst verworpen en de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de koopprijs van de aandelen, inclusief boete en contractuele rente, toegewezen. Het door [appellant] hiertegen ingestelde hoger beroep slaagt niet.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 november 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het vonnis in verzet van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2023;
  • de memorie van grieven van [appellant] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met producties;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] .

3.Feiten

3.1
De rechtbank is in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 van een aantal feiten uitgegaan. Deze feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten (aangevuld met feiten die evenmin in geschil zijn) tot uitgangspunt zal nemen. Het gaat in deze zaak om het volgende:
3.2
[appellant] en [geïntimeerde] waren voorheen, ieder voor 50%, aandeelhouders van Maxroi B.V. (hierna: Maxroi). Maxroi drijft een onderneming die zich bezighoudt met handel in en verhuur van onroerend goed.
3.3
Op 11 februari 2021 is er tussen (onder meer) [appellant] , Maxroi en Cervus Vastgoed N.V. (hierna: Cervus Vastgoed) een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

IN AANMERKING NEMENDE DAT:
a. Er tussen [appellant] en Cervus diverse schriftelijke overeenkomsten zijn gesloten ter zake de navolgende registergoederen:[…]
OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
1.1
In het kader van de tussen [appellant] , Maxroi en Cervus ontstane discussie omtrent de uitvoering van de gesloten overeenkomsten als omschreven in de considerans, verplicht Cervus zich ertoe om aan Maxroi - waarmee [appellant] expliciet instemt - onder de voorwaarden als omschreven in deze vaststellingsovereenkomst te voldoen een compensatievergoeding ad€ 425.000,00.
1.2
[appellant] stelt dat hij ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomsten als genoemd in de considerans handelde namens een nader te noemen meester c.q. Maxroi. Cervus stelt dat de overeenkomsten met [appellant] zijn gesloten. Middels ondertekening van onderhavige vaststellingsovereenkomst verklaart [appellant] aan Cervus dat alle uit deze vaststellingsovereenkomst voortvloeiende rechten toekomen aan Maxroi en dat Cervus bij nakoming jegens Maxroi jegens hem is gekweten. [appellant] verklaart op zijn beurt dat hij op grond van het zojuist verklaarde geen aanspraak (meer) heeft op Maxroi.
1.3
Ten aanzien van het moment waarop het compensatiebedrag als voornoemd aan Maxroi voldaan wordt, zijn partijen overeengekomen dat een uiterste datum geldt van 3 mei 2021. […] De compensatievergoeding kan enkel bevrijdend worden voldaan op rekeningnummer […] ten name van Maxroi B.V. ten titel en onder vermelding van ‘compensatievergoeding Maxroi-Cervus’.
1.4
Cervus is gehouden om binnen één week na het tot stand zijn gekomen van deze vaststellingsovereenkomst (c.q. dat aan de opschortende voorwaarde is voldaan) de tussen haar als kredietneemster en [naam 1] Holding B.V. als kredietgeefster tot stand gekomen financieringsovereenkomst schriftelijk te prolongeren onder dezelfde voorwaarden als thans het geval, tot 1 september 2021. […] Als gevolg hiervan zal Cervus ten vroegste op 1 september 2021 gehouden zijn om het in leen verkregen bedrag, vermeerderd met rente (al dan niet te vermeerderen met eventuele contractuele aanspraken) aan [naam 1] Holding B.V. te voldoen.
1.5
In het kader van voornoemde verplichting machtigt Cervus Maxroi en [appellant] onherroepelijk en zonder enige beperking om alle rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn, teneinde het in artikel 1.4 omschrevene tussen haar en [naam 1] Holding B.V. te bewerkstelligen.
1.6
Ingeval Cervus de verbintenissen als omschreven in artikel 1.1 en 1.3 niet deugdelijk is nagekomen, dan blijft daarin genoemde compensatievergoeding te allen tijde verschuldigd. […]
3.4
In door [appellant] en [geïntimeerde] ondertekende notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van Maxroi van 30 september 2021 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

4. Koop aandelen [geïntimeerde] door [appellant]
In 2020 heeft de [appellant] in privé (of nader te noemen meester) koopcontracten getekend met Cervus Vastgoed NV inzake de koop van een o.g. portefeuille. Aangezien de [appellant] de financiering voor deze aankoop niet rond kon krijgen is Maxroi BV (met haar goedkeuring) door de [appellant] aangewezen als nader te noemen meester voor deze aankoop transactie.
[…]
Uiteindelijk heeft de aankoop transactie met Cervus Vastgoed NV geleid tot een juridisch conflict met Cervus Vastgoed NV, waarbij Maxroi BV een vordering heeft ingesteld jegens Cervus Vastgoed NV. Een uitgebreid onderhandelingstraject om te komen tot een buitengerechtelijke minnelijke regeling tussen Maxroi (en koper c.q. [appellant] ) en Cervus Vastgoed NV is het gevolg geweest.
Dit traject heeft ten tijde van deze AVA geleid tot een minnelijke regeling waarbij ook (direct of indirect) een regeling met Maxroi is bereikt. De [appellant] geeft er, om voor hem moverende redenen, de voorkeur aan om de o.g. aankooptransactie, die deel is van de minnelijke regeling met Cervus Vastgoed NV, via zijn 100% deelneming Homebiz BV te laten lopen. De [geïntimeerde] geeft er de voorkeur aan om deze transactie via Maxroi te laten lopen zoals ook oorspronkelijk de afspraak was.Ter compensatie voor zijn deel van de minnelijke regeling met Maxroi BV (dat ten gunste van de [geïntimeerde] komt via zijn 50% deel in Maxroi BV) is de [appellant] voornemens de aandelen van de [geïntimeerde] over te nemen. De [appellant] en de [geïntimeerde] zijn het eens geworden over een koopprijs van € 150.000 voor de 50% aandelen van Maxroi BV van [geïntimeerde] .
In deze prijs, waarvoor [appellant] de aandelen koopt van [geïntimeerde] , is de compensatie voor de minnelijke regeling met Cervus Vastgoed NV meegewogen, alsmede de overwaarde op het reeds in het bezit zijnde pand van Maxroi BV, [adressen] te Rotterdam. De overwaarde op dit laatstgenoemde o.g. is ontstaan door de algemene prijsstijging van vastgoed te Rotterdam sinds de aankoop, alsmede door de ontstane ontwikkelingsmogelijkheden tot een appartemententoren op deze adressen.
[appellant] heeft aangegeven dat hij de overeengekomen koopprijs voor de aandelen niet bij de levering van de aandelen kan betalen. Hij dient de koopprijs van de aandelen schuldig te blijven aan [geïntimeerde] . [appellant] zal de koopprijs echter binnen uiterlijk 9 maanden na levering van de aandelen betalen aan [geïntimeerde] . Na verloop van deze periode wordt de lening opeisbaar door [geïntimeerde] .
De [geïntimeerde] is hiermee akkoord gegaan. […].
3.5
Op 30 september 2021 hebben [appellant] en [geïntimeerde] een “overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen” gesloten (hierna: de koopovereenkomst) met betrekking tot de door [geïntimeerde] gehouden aandelen in Maxroi (hierna: de aandelen). De artikelen 3.1, 3.2, 6.1, 6.2 en 8.3 van de koopovereenkomst luiden - voor zover relevant - als volgt:

3.1 De koopprijs van de Aandelen bedraagt EUR 150.000.- […], hierna te noemen:de Koopprijs. Partijen hebben uitvoerig overleg gevoerd over de totstandkoming van (de hoogte van) de Koopprijs, hetwelk zij in de Overeenkomst nader wensen toe te lichten. Partijen zijn bekend met het gegeven dat de Vennootschap en Koper verwikkeld is (zijn) in een juridisch conflict met Cervus Vastgoed N.V. (verder: Cervus), waarbij Maxroi een vordering heeft ingesteld jegens Cervus. Een uitgebreid onderhandelingstraject om te komen tot een buitengerechtelijke minnelijke regeling tussen Maxroi (en Koper) en Cervus is het gevolg geweest. Dit traject heeft ten tijde van de ondertekening van deze Overeenkomst geleid tot een minnelijke regeling tussen Cervus en (direct of indirect) Koper als gevolg waarvan ook (direct en indirect) met Maxroi een regeling is bereikt. Nu Koper en Verkoper jegens elkaar hebben verklaard om - mede ten gevolge van het geschil met Cervus - ieder hun eigen zakelijke weg te vervolgen, zijn Partijen overeengekomen de Aandelen van Verkoper aan Koper te verkopen en te leveren.
3.2
De Koopprijs wordt als volgt betaald. De Koopprijs zal uiterlijk binnen negen maanden na ondertekening van deze Overeenkomst door Koper aan Verkoper worden voldaan middels bijschrijving daarvan [...]. De betalingstermijn als voornoemd is een fatale termijn. [...].
6.1
In geval de Koper niet aan zijn verplichtingen jegens de Verkoper uit hoofde van deze Overeenkomst voldoet verbeurt Koper jegens Verkoper per inbreuk een direct opeisbare boete ter hoogte van € 75.000,00 […].
6.2
Voor zover de inbreuk ziet op het bepaalde in artikel 3 van de Overeenkomst maakt Verkoper aanspraak op (i) de boete als omschreven in artikel 6.1 (ii) betaling van een rente van 8% op jaarbasis over de Koopprijs en [...].
8.3
Koper doet hierbij afstand van zijn recht, voor zover zij dit mochten hebben, om (gedeeltelijke) ontbinding of (gedeeltelijke) vernietiging van deze Koopovereenkomst te vorderen op grond van de artikel 6:265 of 6:228 van het Burgerlijk Wetboek. [...].
3.6
Partijen hebben de koopprijs voor de aandelen op een later moment in overleg verlaagd tot een bedrag van € 125.000,-. De levering van de aandelen heeft plaatsgevonden op 3 januari 2022.
3.7
Omdat [appellant] de koopprijs niet op de afgesproken datum (30 juni 2022) aan [geïntimeerde] heeft betaald, heeft [geïntimeerde] op 18 juli 2022 conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van [appellant] . Naar aanleiding daarvan hebben [appellant] en [geïntimeerde] op 21 juli 2022 nadere afspraken gemaakt (hierna: de nadere afspraken). In de door hen voor akkoord ondertekende brief van de advocaat van [geïntimeerde] van deze datum staat, voor zover van belang:

[…]2. [appellant] voldoet uiterlijk donderdag 21 juli 2022 te l7.00 uur middels (spoed)overboeking […] het bedrag van € 50.000,00 […]3. [appellant] voldoet over de restant vordering van [geïntimeerde] een rentevergoeding van 8% per jaar vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.[…]6. Het aldus resterende gedeelte van de hoofdsom inclusief rente wordt door [appellant] uiterlijk op 1 december 2022 op het hiervoor vermelde bankrekeningnummer van [geïntimeerde] voldaan.[…]8. Indien [appellant] uiterlijk 1 december 2022 aan al zijn uit hoofde van de Overeenkomst én de onderhavige nadere afspraken heeft voldaan, is [geïntimeerde] bereid de ingevolge artikel 6.1 van de Overeenkomst verschuldigde boete van € 75.000,00 kwijt te schelden.[…]
3.8
Buiten het in de nadere afspraken onder 2. genoemde bedrag van € 50.000,- heeft [appellant] niets aan [geïntimeerde] betaald. [geïntimeerde] heeft op 8 februari 2023 conservatoir beslag gelegd op diverse onroerende zaken van [appellant] .

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 167.363,57, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% over een bedrag van € 158.465,01 vanaf 12 januari 2023, en de proceskosten (inclusief nakosten en beslagkosten), met wettelijke rente.
4.2
De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] bij verstekvonnis van 5 april 2023 (hierna: het verstekvonnis) nagenoeg volledig toegewezen. [appellant] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 165.008,39, vermeerderd met de overeengekomen rente van 8% per jaar over het bedrag van € 158.465,01 vanaf 12 januari 2023 alsmede in de proceskosten. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard
4.3
[appellant] is tegen dit vonnis in verzet gekomen. Hij heeft daarbij een reconventionele vordering ingesteld, strekkende tot vernietiging van de koopovereenkomst en de nadere afspraken op grond van bedrog en misbruik van omstandigheden (primair) en dwaling (subsidiair). Ook heeft [appellant] opheffing van de conservatoire beslagen gevorderd, een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.4
Bij vonnis in verzet van 27 september 2023 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank het verstekvonnis bekrachtigd. De reconventionele vorderingen van [appellant] zijn afgewezen. [appellant] is, zowel in conventie als in reconventie, in de proceskosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het vonnis. Hij heeft drie grieven tegen het vonnis aangevoerd. [appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis en het verstekvonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest de vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant] alsnog afwijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
5.2
[geïntimeerde] heeft een incidentele grief ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank in het vonnis dat [appellant] ontvankelijk is in zijn verzet. [geïntimeerde] verzoekt het hof [appellant] (alsnog) niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde verzet in eerste aanleg en/of in het hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen en het verstekvonnis alsmede het vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Ontvankelijkheidsverweer

6.1
[geïntimeerde] betoogt met zijn incidentele grief dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn verzet. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] tegenstrijdig verklaard over de datum waarop hij naar eigen zeggen voor het eerst heeft kennis genomen van het verstekvonnis: 27 óf 28 april 2023. Ook laat hij na helderheid te verschaffen over de vraag waarom hij in de periode tussen 19 april 2023 en 27 of 28 april 2023 niet in de gelegenheid zou zijn (geweest) om zijn brievenbus te legen. Ten tijde van de betekening van het verstekvonnis op 19 april 2023 stond [appellant] bij de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) op het betreffende adres ingeschreven en woonde hij daar volgens [geïntimeerde] feitelijk ook. Gezien deze feiten en omstandigheden moet als vaststaand worden aangenomen dat [appellant] op of in de dagen na 19 april 2023 het verstekvonnis daadwerkelijk uit zijn brievenbus heeft genomen en heeft gelezen, althans dient het voor zijn rekening en risico te blijven dat hij niet eerder feitelijk kennis heeft genomen van het verstekvonnis, aldus [geïntimeerde] .
6.2
Dit betoog slaagt niet. Redengevend hiervoor is het volgende.
6.3
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep (terecht) niet bestreden dat het enkele feit dat het verstekvonnis op 19 april 2023 is betekend aan het GBA-adres van [appellant] door achterlating in een gesloten envelop onvoldoende is om de verzettermijn te doen aanvangen. Daarvoor is immers vereist een door [appellant] in persoon gepleegde daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis aan hem bekend is (artikel 143 lid 2 Rv). [appellant] heeft verklaard dat hij op 27 april 2023 of 28 april 2023 met het verstekvonnis bekend is geworden, waarna hij een advocaat heeft ingeschakeld. [geïntimeerde] heeft dit weliswaar betwist, maar een eerdere daad van bekendheid van [appellant] is door [geïntimeerde] ook in hoger beroep niet concreet gesteld. De enkele stelling dat aangenomen moet worden dat [appellant] het verstekvonnis eerder dan op 27 april 2023 uit zijn brievenbus heeft genomen en heeft gelezen, berust op een vermoeden en kan ook niet als een daad van bekendheid in de zin van artikel 143 lid 2 Rv worden aangemerkt. Daartoe moet [appellant] zelf een handeling hebben verricht, waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens beschikt met betrekking tot de inhoud van het vonnis om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. Daarvan is niet gebleken.
6.4
Het hof gaat er, net als de rechtbank, dan ook vanuit dat [appellant] op 27 april 2023 of 28 april 2023 bekend is geworden met het verstekvonnis, en dat er op een van deze dagen een daad van bekendheid is gepleegd. Dat betekent dat de verzetdagvaarding van 25 mei 2023 op tijd is uitgebracht en dat [appellant] terecht ontvankelijk is verklaard in zijn verzet.
Eerlijk proces?
6.5
[appellant] klaagt in hoger beroep dat de zaak ter zitting bij de rechtbank is behandeld buiten zijn aanwezigheid, hoewel zijn advocaat voorafgaand aan en op de zitting een gemotiveerd aanhoudingsverzoek vanwege dringende medische redenen heeft gedaan. [appellant] stelt dat hij aldus geen gelegenheid heeft gehad om zijn standpunten te verduidelijken en/of een nadere toelichting te verstrekken, terwijl [geïntimeerde] wel door de rechtbank is gehoord. Dat het ook noodzaak was dat hij bij de zitting aanwezig was, blijkt volgens [appellant] wel uit het vonnis, waarin de rechtbank in rov. 4.9.1 overweegt dat, omdat [appellant] zelf niet bij de zitting aanwezig was, de rechtbank hem daarover geen vragen heeft kunnen stellen.
6.6
Het hof begrijpt deze klacht als een grief tegen het vonnis. Voor zover [appellant] daarin klaagt dat hij in eerste aanleg geen eerlijk proces heeft gehad omdat hij niet (in persoon) is gehoord, kan deze klacht niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep heeft [appellant] in dit hoger beroep alle omissies kunnen herstellen en (alsnog) alles naar voren kunnen brengen wat hem geraden voorkwam. Ook had [appellant] in hoger beroep de mogelijkheid om een mondelinge behandeling te verzoeken, waarin hij in persoon kon worden gehoord. Dat verzoek heeft hij echter niet gedaan. Dit laat onverlet dat [appellant] in zijn processtukken in hoger beroep zijn (in eerste aanleg ingenomen) standpunten heeft kunnen verduidelijken en nader kunnen toelichten, hetgeen hij ook heeft gedaan. Voor zover in eerste aanleg al sprake was van een verzuim, is dit dus in hoger beroep hersteld.
Is de koopovereenkomst vernietigbaar op grond van een wilsgebrek?
6.7
In de kern richt het hoger beroep van [appellant] zich tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling. Volgens [appellant] is deze vordering door de rechtbank niet juist beoordeeld voor wat betreft a) de gestelde vordering van Maxroi op Cervus Vastgoed (grief I) en b) de waardering van de aandelen van Maxroi (grief II).
6.8
Het hof stelt voorop dat het aan [appellant] is om voldoende feiten te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] hem bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft bedrogen en/of misbruik heeft gemaakt van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 en 4 BW, omdat hij zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv).
6.9
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] hem heeft misleid wat betreft de vordering van Maxroi op Cervus Vastgoed, terwijl deze vordering een essentieel onderdeel van de afspraken is die partijen met elkaar hebben gemaakt. De waardering van de aandelen Maxroi is immers grotendeels gebaseerd op de vordering van € 425.000,- op Cervus Vastgoed, maar deze vordering bestaat volgens [appellant] niet. De vaststellingsovereenkomst van 11 februari 2022, die de grondslag vormt voor het bestaan van die vordering op Cervus Vastgoed, omvat diverse bepalingen die door alle partijen nageleefd moeten worden. Het is [appellant] veel later gebleken dat [geïntimeerde] zich niet heeft gehouden aan zijn deel van de afspraken onder 1.4 van de vaststellingsovereenkomst, namelijk dat er een geldleenovereenkomst tussen Cervus Vastgoed en [naam 1] Holding B.V. tot stand zou komen waarbij [geïntimeerde] als intermediair zou optreden. Aangezien de geldleenovereenkomst niet tot stand is gekomen en dus de afspraak onder 1.4 niet is nageleefd, en deze bepaling uitdrukkelijk is geformuleerd als een ontbindende voorwaarde, heeft Maxroi geen vordering van € 425.000,- op Cervus Vastgoed, terwijl [geïntimeerde] dit wel zo aan hem heeft voorgehouden, aldus [appellant] . [appellant] stelt voorts dat de cijfers van mevrouw [naam 2] , die de rechtbank als uitgangspunt heeft genomen, zijn gebaseerd op onjuiste aannames voor wat betreft de vordering op Cervus Vastgoed. [appellant] beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling op de definitieve jaarcijfers van Maxroi en stelt dat de daarin vermelde financiële positie van Maxroi het juiste beeld vormt van de werkelijke waarde van de onderneming. De waardering van de aandelen Maxroi die tot de koopovereenkomst hebben geleid en daarmee de koopovereenkomst tussen hem en [geïntimeerde] kunnen volgens [appellant] daarom niet in stand blijven.
6.1
Het hof is van oordeel dat de door [appellant] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet de conclusie kunnen dragen dat sprake is van opzettelijke misleiding wat betreft de waardering van de aandelen of misbruik van omstandigheden door [geïntimeerde] waardoor [appellant] tot het aangaan van de koopovereenkomst voor de aandelen zou zijn bewogen. Ter toelichting dient het volgende.
6.11
Tussen partijen is niet in geschil dat de waardering van de aandelen Maxroi, die [appellant] van [geïntimeerde] heeft gekocht, is gebaseerd op de vordering van Maxroi op Cervus Vastgoed van € 425.000,- en op de overwaarde van het onroerend goed dat Maxroi in eigendom heeft. Ook is niet in geschil dat de vordering van Maxroi op Cervus Vastgoed voortvloeit uit artikel 1.1 van de vaststellingsovereenkomst (zie 3.3 hiervoor), bij welke overeenkomst [appellant] in persoon naast Maxroi en Cervus Vastgoed partij is. [appellant] stelt dat deze vordering van Maxroi niet (meer) bestaat, omdat [geïntimeerde] niet aan zijn verplichting onder 1.4. van de vaststellingsovereenkomst heeft voldaan aangezien de daarin bedoelde geldleenovereenkomst tussen Cervus Vastgoed en [naam 1] Holding B.V. niet tot stand is gekomen, waarbij [geïntimeerde] een sleutelfiguur zou zijn. Het hof volgt [appellant] niet in zijn stelling. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij enige afspraak tussen hem en Cervus Vastgoed niet is nagekomen. Een verplichting voor [geïntimeerde] (c.q. ontbindende voorwaarde), zoals door [appellant] gesteld, volgt ook niet uit artikel 1.4 van de vaststellingsovereenkomst. Daarin is bepaald dat (niet [geïntimeerde] maar)
Cervus Vastgoedgehouden is de financieringsovereenkomst tussen [naam 1] Holding B.V. als kredietgeefster en Cervus Vastgoed als kredietneemster te prolongeren (zie 3.3 hiervoor). [geïntimeerde] wijst er bovendien terecht op dat hij helemaal geen partij is bij deze overeenkomst. Daarbij merkt het hof op dat in de verhouding tussen Maxroi en Cervus Vastgoed de vaststellingsovereenkomst in beginsel dwingend bewijs oplevert van het bestaan van deze vordering (artikel 157 lid 2 Rv). Dat de vordering van Maxroi door Cervus Vastgoed wordt betwist, is niet gesteld of gebleken.
6.12
[appellant] onderbouwt verder ook niet zijn stelling dat mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is uitgegaan van onjuiste aannames, in het bijzonder niet over welke aannames het gaat en waarom die onjuist zijn. Bovendien heeft [naam 2] de vordering van Maxroi op Cervus Vastgoed – blijkens haar e-mail van 6 december 2021 aan [geïntimeerde] – helemaal niet meegenomen bij de waardering van de aandelen op € 150.000,-. [naam 2] heeft zich bij die waardering enkel gebaseerd op een verwachte waardestijging van het onroerend goed dat Maxroi in eigendom heeft (zie productie 25: “
De meerwaarde van de aandelen wordt gerealiseerd door de te verwachten verkoopwaarde van het pand [adres] en aanbehoren van € 1.040.000”). Door [appellant] is niet weersproken dat op basis van het taxatierapport van en de bieding op het onroerend goed van Maxroi en de (definitieve) jaarcijfers van Maxroi per 31 december 2021 het aannemelijk is dat het onroerend goed van Maxroi een overwaarde had op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst voor de aandelen.
6.13
Van een onjuiste voorspiegeling door [geïntimeerde] wat betreft het bestaan van de vordering van Maxroi op Cervus Vastgoed met de opzet [appellant] tot het aangaan van de koopovereenkomst voor de aandelen te bewegen is dan ook niet gebleken, althans heeft [appellant] deze stelling niet met feiten onderbouwd. Dat door [geïntimeerde] misbruik zou zijn gemaakt van omstandigheden, welke omstandigheden dat dan zijn en hoe daarvan misbruik is gemaakt, is door [appellant] in hoger beroep verder ook niet onderbouwd. In dit verband is van belang dat [appellant] zelf al aandeelhouder en bestuurder was van Maxroi op het moment van aankoop van de overige aandelen van [geïntimeerde] en in die hoedanigheid geacht moet worden op de hoogte te zijn (geweest) van de financiële situatie van Maxroi die tot de waardering van de aandelen heeft geleid. Het beroep van [appellant] op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van bedrog of misbruik van omstandigheden faalt dan ook.
6.14
Ten aanzien van het (subsidiaire) beroep van [appellant] op dwaling geldt dat niet in geschil is dat partijen dit beroep hebben uitgesloten in artikel 8.3 van de koopovereenkomst voor de aandelen (zie 3.5 hiervoor). Weliswaar kan een beroep op die contractuele bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn op grond van artikel 6:248 lid 2 BW, maar [appellant] heeft ook in hoger beroep geen concrete feiten en/of omstandigheden gesteld die – niettegenstaande de contractuele bepaling – een beroep op dwaling rechtvaardigen, terwijl hij zijn stelling dat hij heeft gedwaald evenmin heeft onderbouwd. Dit betekent dat ook het beroep op dwaling wordt verworpen.
6.15
De conclusie is dat de grieven I en II niet slagen. Grief III, die daarop voortbouwt, deelt dit lot.
Bewijsaanbiedingen
6.16
[appellant] heeft geen bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet ook geen aanleiding ambtshalve bewijs op te dragen, aangezien de door [appellant] gestelde feiten, voor zover voldoende onderbouwd, indien bewezen, niet kunnen leiden tot een andere beslissing.
Conclusie en proceskosten
6.17
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Het hof zal het vonnis daarom bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.780,- aan griffierecht en € 3.572,- aan salaris advocaat (1 punt, tarief V à € 3.572,-), in totaal € 5.352,-.
6.18
Omdat de incidentele grief van [geïntimeerde] ook niet slaagt, zal hij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellant] begroot op € 1.786,- aan salaris advocaat (1 punt, ½ tarief V à € 3.572,-).

7.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2023;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 5.352,-;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 1.786,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. de Heer, C.J. Verduyn en R.W. Polak en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.