In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 21 november 2023. De zaak betreft een geschil over de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2021 vastgesteld op € 751.000 en de bijbehorende aanslag opgelegd. Na een ongegrond verklaard bezwaar en beroep bij de Rechtbank, heeft [Y] hoger beroep ingesteld. Echter, het Hof constateerde dat de overgelegde machtiging niet op naam van de belanghebbende was gesteld, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Ondanks een verzoek van het Hof om een geldige machtiging over te leggen, heeft [Y] hieraan geen gehoor gegeven. Het Hof heeft daarom geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen bewijs is dat [Y] gemachtigd was om namens de belanghebbende op te treden. De overige gronden van [Y] behoefden geen verdere behandeling, en het Hof heeft geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.