ECLI:NL:GHDHA:2025:928

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
200.343.643/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrechten en slaafse nabootsing van bloemenhulzen

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin [geïntimeerde] Mandwerk B.V. vorderde dat [appellante] Import B.V. zou stoppen met het aanbieden van een vierkante gevlochten bloemenhuls van grijs rotan, die volgens [geïntimeerde] inbreuk maakte op haar auteursrechten. De voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam had de vorderingen van [geïntimeerde] (deels) toegewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis. Het hof oordeelde dat de VdL-bloemenhuls, die door [geïntimeerde] in 2013 was ontworpen, niet kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. Het hof concludeerde dat de elementen van de bloemenhuls banaal en standaard zijn en dat er geen sprake is van een creatieve keuze in het ontwerp. Daarnaast oordeelde het hof dat er geen gevaar voor verwarring bestond tussen de producten van beide partijen, waardoor de vorderingen van [geïntimeerde] werden afgewezen. Het hof veroordeelde [geïntimeerde] in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.343.643/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/676569 / KG ZA 24-274
Arrest in kort geding van 29 april 2025
in de zaak van
[appellante] Import B.V.,
gevestigd in Maasland en kantoorhoudend in De Lier,
appellante,
advocaat: mr. A. Melsen, kantoorhoudend in Assen,
tegen
[geïntimeerde] Mandwerk B.V.,
gevestigd in Ameide,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Driessen, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna [appellante] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort

1.1
[geïntimeerde] vordert [appellante] te bevelen elke inbreuk op haar auteursrechten met betrekking tot de door haar op de markt gebrachte bloemenhuls en elk onrechtmatig handelen door deze bloemenhuls slaafs na te bootsen, te staken, met nevenvorderingen.
1.2
De rechtbank heeft het inbreukverbod en toegewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst het gevorderde af.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 2 juli 2024, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2024 en het herstelvonnis van 10 juni 2024, welke dagvaarding tevens de grieven bevat, met producties;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met producties;
  • de producties 6 tot en met 12 die [appellante] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
  • een nader proceskostenoverzicht van [geïntimeerde] , ontvangen op 12 maart 2025;
  • een proceskostenoverzicht van [appellante] , ontvangen op 13 maart 2025.
2.2
Op 14 maart 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Ter zitting is door [geïntimeerde] een bloemenhuls getoond, die is overgelegd. Door [appellante] is een mand getoond. Later is een bloemenhuls van [appellante] gedeponeerd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[geïntimeerde] is een bedrijf dat sinds 1915 rotan manden, potten, meubels en (interieur)accessoires ontwerpt en verhandelt.
3.2
Het gaat in deze zaak om bloemenhulzen. Deze hulzen hebben geen bodem en zijn bedoeld om te plaatsen over kunststof snijbloememmers of -fusten, welke emmers bestemd zijn om snijbloemen uit te stallen. [geïntimeerde] heeft de hierna afgebeelde vierkante bloemenhulzen (hierna: de VdL-bloemenhuls of -hulzen) in 2013, althans ruim voor 2023 voor het eerst openbaar gemaakt:
3.3
[appellante] is een importeur van potten, vazen, schalen en manden. [appellante] verhandelt onder meer rotan producten afkomstig uit Indonesië. In het najaar van 2023 heeft [appellante] bloemenhulzen laten maken van rotan. Onder de productnaam Kaya heeft [appellante] deze hulzen (hierna: de Kaya-hulzen) op de markt aangeboden. De Kaya-hulzen zien er uit als volgt:
3.4
Op 15 januari 2024 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [appellante] een brief gestuurd waarin zij stelt dat [appellante] met haar Kaya-hulzen inbreuk maakt op de auteursrechten van [geïntimeerde] met betrekking tot de VdL-bloemenhulzen en onrechtmatig handelt door deze slaafs na te bootsen. [geïntimeerde] heeft [appellante] onder meer gesommeerd elk gebruik van de Kaya-hulzen te staken. In reactie hierop heeft [appellante] gesteld dat [geïntimeerde] zich niet kan beroepen op enig intellectueel eigendomsrecht en dat van een inbreuk door [appellante] geen sprake is.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellante] gedagvaard en gevorderd [appellante] te bevelen iedere inbreuk op de auteursrechten van [geïntimeerde] met betrekking tot de VdL-bloemenhulzen en het onrechtmatig handelen, bestaande uit de slaafse nabootsing van de VdL-bloemenhulzen, te staken en gestaakt te houden, met nevenvorderingen. Een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van [appellante] in de (volledige) kosten van de procedure op de voet van artikel 1019h Rv, voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op auteursrecht, met nakosten.
4.2
[geïntimeerde] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [appellante] met de productie en de handel in de Kaya-hulzen inbreuk maakt op de auteursrechten van [geïntimeerde] op de VdL-bloemenhulzen en onrechtmatig handelt door de VdL-bloemenhulzen slaafs na te bootsen.
4.3
[appellante] heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [geïntimeerde] in de volledige proceskosten, met nakosten
4.4
De voorzieningenrechter heeft [appellante] bevolen elke inbreuk op de auteursrechten van [geïntimeerde] te staken en gestaakt te houden en de gehele voorraad Kaya-hulzen aan [geïntimeerde] af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Zij heeft [appellante] veroordeeld in de kosten, begroot op € 6.541,97. De overige vorderingen zijn afgewezen.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante] wil dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst Zij vordert vernietiging van het vonnis, veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties en terugbetaling van hetgeen zij op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald.
5.2
Grief 1 richt zich tegen het oordeel dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. Grief 2 heeft [appellante] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van inbreuk op de auteursrechten.

6.Beoordeling in hoger beroep

Is sprake van een auteursrechtelijk beschermd werk? (grief 1)

6.1
Volgens de rechtspraak van het HvJEU is voor het bestaan van het auteursrechtelijke begrip ‘werk’ nodig dat sprake is van een oorspronkelijk voorwerp dat een eigen intellectuele schepping van de maker ervan is.
6.2
Om een voorwerp als oorspronkelijk te kunnen beschouwen is zowel noodzakelijk als voldoende dat dit voorwerp een intellectuele schepping van de maker is die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur bij de totstandkoming ervan. Wanneer voor de vervaardiging van een voorwerp technische overwegingen, regels of andere beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid, kan dat voorwerp niet worden geacht de oorspronkelijkheid te hebben die vereist is om een werk te kunnen vormen en bijgevolg auteursrechtelijke bescherming te genieten (HvJEU 12 september 2019, ECLI:EU:2019:721 (Cofemel). De rechter moet nagaan of de auteur van het product door de keuze van de verschijningsvorm ervan zijn creatieve vermogen op originele wijze tot uitdrukking heeft gebracht door vrije en creatieve keuzen te maken en het product zodanig heeft vormgegeven dat het zijn persoonlijkheid weerspiegelt. De rechter moet rekening houden met alle relevante elementen van de zaak, zoals deze bestonden op het tijdstip waarop het voorwerp werd ontworpen, ongeacht de factoren die na de creatie van het product en los ervan zijn ontstaan. Het bestaan van andere mogelijke verschijningsvormen waarmee hetzelfde technisch resultaat kan worden bereikt wijst weliswaar erop dat er keuzemogelijkheden zijn, maar dit is niet doorslaggevend voor de beoordeling van de factoren die de keuze van de maker hebben beïnvloed (HvJEU 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:461 (Brompton). Ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Auteurswet (hierna: Aw) mits de verzameling/selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt (HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke/H3). Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarin geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen (HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra-tapes).
6.3
Ten aanzien van de beschermingsomvang van auteursrecht op gebruiksvoorwerpen (zoals in het onderhavige geval) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat beoordeeld dient te worden in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreuk makende werk en het beweerdelijk nagebootste werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van laatstbedoeld werk zijn daarbij bepalend. Onbeschermde elementen kunnen (slechts) in aanmerking worden genomen voor zover de combinatie daarvan in het beweerdelijk nagebootste werk aan de werktoets beantwoordt (o.a. HR 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1533 (Hauck/Stokke).
6.4
[geïntimeerde] stelt dat zij de auteursrechthebbende is met betrekking tot de in 2013 ontworpen en door haar voor het eerst in 2013 openbaar gemaakte (vierkante) VdL-bloemenhulzen en dat dit auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Zij stelt dat de combinatie van de volgende elementen daarvan het persoonlijk stempel van de maker draagt en getuigt van persoonlijke creatieve keuzes:
de (nagenoeg) vierkante vorm;
het materiaal: handgeweven zeer hoogwaardig rotan;
de kleur: grijs (naar het oordeel van het hof na waarneming van een VdL-bloemenhuls is de kleur veeleer taupe of bruingrijs, maar hierna aan te duiden als grijs);
twee zichtbare verticale strengen;
aan onder- en bovenzijde een uitsluitend horizontale band strengen van dikker rotan/ twee strengen rotan;
het ontbreken van een bodem.
6.5
[geïntimeerde] heeft aangegeven dat zij geen auteursrecht claimt op de genoemde afzonderlijke kenmerken, maar slechts op de combinatie van deze elementen. Zij stelt dat gekozen is voor een combinatie van de elementen a tot en met e, kort gezegd, rotan met een grijze kleur, een vierkante vorm en een bepaalde vlechtmethode, waarbij de bodem ontbreekt (element f), maar onderbouwt niet dat bij de keuze voor de elementen a tot en met e en voor de combinatie daarvan sprake is van
creatievekeuzes. Dat had wel op haar weg gelegen, voor zover zij bedoelt te stellen dat dat het geval is, omdat [appellante] onderbouwd heeft gesteld dat deze elementen op zichzelf, in verschillende combinaties en ook de combinatie van de elementen a tot en met e banaal, standaard en veel voorkomend zijn en dat ook al waren voor 2013. Ook heeft [geïntimeerde] niet onderbouwd dat het weglaten van de bodem in een banaal standaard product bestaande uit een combinatie van de elementen a tot en met e (een standaardmand) berust op een creatieve keuze. Naar het oordeel van het hof is de VdL-bloemenhuls voorshands niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermd werk. Het hof licht dit oordeel als volgt toe, waarbij het hof eerst zal ingaan op de combinatie van de elementen a tot en met e en vervolgens op het ontbreken van de bodem.
6.6
[appellante] heeft onbetwist gesteld dat de in de VdL-bloemenhuls gebruikte vlechtmethode banaal en standaard is en dat bijna alle manden, althans vele manden op deze manier worden gevlochten. Dat de door [geïntimeerde] voor de bloemenhulzen gebruikte manier van (handmatig/ traditioneel) vlechten van grijze rotan en het dikker wegvlechten aan de onder- en/of bovenkant voor het maken van (vierkante) manden standaard is, blijkt uit de door [appellante] in eerst aanleg overgelegde afbeeldingen van rotan manden en uit de door [geïntimeerde] overgelegde eigen catalogus/ assortimentslijst CAC Fair 2013 en afbeeldingen van de website van [appellante] .
6.7
Dat de elementen a tot en met e en combinaties daarvan ook al vóór 2013 banaal en standaard waren heeft [geïntimeerde] ook niet gemotiveerd betwist. Wat betreft de toegepaste vlechtmethode en het dikker wegvlechten aan de onder- en bovenkant blijkt dit uit de door [appellante] overgelegde boeken uit 1909 en 1916 over (volgens die boeken al eeuwenlang toegepaste) vlechttechnieken voor met name het vlechten van manden. Daarin is de bij de VdL-bloemenhulzen toegepaste manier van vlechten al beschreven en zijn resultaten daarvan (onder meer in vierkante vorm) afgebeeld. Tevens blijkt dit uit een aantal van de door [appellante] in hoger beroep als producties 2 en 4 overgelegde afbeeldingen, die vóór 2013 zijn gedateerd. De vierkante vorm acht het hof, ook afgezien van het bovenstaande, voor een rotan mand/huls banaal, terwijl deze vorm bij de (vierkante) VdL-bloemenhulzen bovendien wordt bepaald door de vierkante vorm van de bloemenemmer die in de huls wordt geplaatst. Dit heeft het hof zelf waargenomen bij de ter zitting getoonde VdL-bloemenhuls en de daarin geplaatste bloemenemmer en blijkt uit de hiervoor onder 3.2 opgenomen afbeeldingen van de VdL-bloemenhulzen. In zoverre was er maar één manier om de onderhavige VdL-bloemenhulzen zo praktisch mogelijk uit te voeren en is er ook om die reden geen sprake van een creatieve keuze voor deze vorm. Overigens heeft [geïntimeerde] gesteld dat zij ook ronde bloemenhulzen heeft ‘ontworpen’ en verkoopt, welke bloemenhulzen, naar het hof voorshands waarschijnlijk acht, bestemd zijn voor ronde bloemenemmers. Dat het gebruik van rotan in de kleur grijs, welke kleur ontstaat doordat de rotanstengels voor het vlechten in een (modder)bad worden gelegd, ook al vóór 2013 gebruikelijk was heeft [geïntimeerde] evenmin betwist. De directeur van [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat rotanstengels voor de verwerking in een (modder)bad (moeten) worden gelegd omdat ze anders niet of moeilijk te vlechten zijn en omdat daardoor de duurzaamheid van het te vlechten product wordt bevorderd. [appellante] heeft in hoger beroep brochures overgelegd van een Indonesische producent van Rotan producten Tanamas, die gedateerd zijn 2010 en 2011. In beide brochures zijn rotan producten in de kleur grijs afgebeeld, waaronder producten die op dezelfde wijze zijn gevlochten als de VdL-bloemenhulzen. Op grond van het bovenstaande acht het hof voorshands aannemelijk dat de elementen a tot en met e en verschillende combinaties van twee of meer van deze elementen al vóór 2013 veel voorkwamen en standaard waren en dus niet berusten op creatieve keuzes.
6.8
Het hof acht ten slotte voorshands aannemelijk dat ook voor de
combinatievan al de elementen a tot en met e geldt dat geen sprake is van een creatieve keuze. Ook die combinatie is banaal en was al vóór 2013 op de markt te vinden. Ter zitting heeft [appellante] een mand getoond van grijs rotan die op dezelfde manier is gevlochten als de VdL-bloemenhulzen. [appellante] stelt dat zij deze mand al in 2008 op de markt bracht. [geïntimeerde] heeft dit betwist met de stelling dat de mand niet van vóór 2010 kan zijn omdat [appellante] pas sinds 2010 rotan producten verkoopt. De directeur van [geïntimeerde] heeft verklaard dat [geïntimeerde] eenzelfde mand al sedert 2004 op de markt brengt en [appellante] deze ook gekopieerd heeft. In het licht van het bovenstaande acht het hof aannemelijk dat [appellante] deze mand vóór 2013 in haar assortiment had.
Voorts zijn in de brochure van Tanamas van 2010, de volgende producten afgebeeld:
Het gaat daarbij om manden die (min of meer) vierkant zijn van rotan in de kleur grijs en die gevlochten zijn op dezelfde manier als de VdL-bloemenhulzen. Het hof acht dan ook voorshands aannemelijk dat de combinatie van de elementen a tot en met e al vóór 2013 banaal en standaard was en dus niet berust op een creatieve keuze
6.9
Het element dat aan voormelde combinatie is toegevoegd (of eigenlijk weggelaten) is de ontbrekende bodem (element f). Het achterwege laten van de bodem is een idee, namelijk om een (onaantrekkelijke) bloemenemmer aan het zicht te onttrekken door er een huls zonder bodem overheen te plaatsen (hierna ook: het Idee) in plaats van deze in een (rotan) mand te plaatsen. Het hof acht voorshands aannemelijk dat de meest voor de hand liggende en meest praktische (en daardoor in feite slechts de enige) manier om dit Idee uit te voeren is het achterwege laten van de gehele bodem. Dat is de wijze waarop het Idee in de VdL-bloemenhulzen is uitgevoerd. Dat dit, gelet op de functie en de vorm van de bloemenemmers, praktisch anders zou kunnen worden uitgevoerd is niet gesteld. Dit leidt ertoe dat ook dit element niet het gevolg is van een vrije en creatieve keuze. Overigens acht het hof voorshands aannemelijk dat ook het Idee zelf uitsluitend gekenmerkt wordt door praktische overwegingen omdat het hof voorshands aannemelijk acht dat de bloemenhuls ten opzichte van een mand een aantal praktische voordelen biedt. Immers door het gebruik van een bloemenhuls hoeft een gevulde zware bloemenemmer niet opgetild te worden om in een mand te worden geplaatst; de huls kan er overheen worden geplaatst. Voorts staat een bloemenemmer in het algemeen stabieler op de grond dan in een (rotan) mand en is bij de bloemenhuls geen risico van beschadiging (krom trekken) en vervuiling van de (rotan) bodem door het lekken of verspillen van water uit de bloemenemmer. De omstandigheid dat een idee en de uitvoering daarvan nieuw en/of uniek zijn betekent nog niet dat de uitvoering van dat idee voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Daarvoor is immers nodig dat de uitvoering het gevolg is van een creatieve keuze. Nu daarvan geen sprake is komt ook aan het ontbreken van de bodem (element f) op zichzelf en aan de combinatie van de niet auteursrechtelijke beschermde combinatie van de elementen a tot en met e en de ontbrekende bodem geen auteursrechtelijke bescherming toe en is de VdL-bloemenhuls niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermd werk.
6.1
Het bovenstaande brengt mee dat grief 1 slaagt, dat grief 3 geen behandeling behoeft en en dat het hof op grond van (de positieve zijde van) de devolutieve werking moet beoordelen of sprake is van slaafse nabootsing.
Slaafse nabootsing
6.11
Het hof stelt voorop dat nabootsing van een stoffelijk product dat niet (langer) wordt beschermd door een absoluut recht van intellectuele eigendom in beginsel vrijstaat, zij het dat dit beginsel uitzondering lijdt wanneer door die nabootsing verwarring bij het publiek valt te duchten en de nabootsende concurrent tekortschiet in zijn verplichting om bij dat nabootsen alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van zijn product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van beide producten gevaar voor verwarring ontstaat. Nabootsing op een wijze die nodeloos verwarring veroorzaakt, is een vorm van oneerlijke mededinging, waartegen met een vordering uit onrechtmatige daad kan worden opgekomen. Van verwarring ten aanzien van een nagebootst product kan eerst sprake zijn indien dat product een ‘eigen gezicht’ heeft op de relevante markt, dat wil zeggen: zich in uiterlijke verschijningsvorm onderscheidt van andere, gelijksoortige producten op die markt (het ‘Umfeld’). De mate waarin dat product zich dient te onderscheiden van die gelijksoortige producten om bij het verschijnen van nabootsingen ervan een gevaar voor verwarring te kunnen doen ontstaan, hangt onder meer af van de aard en de hoeveelheid gelijksoortige producten die zich op dat moment op de desbetreffende markt bevinden. Bij de beoordeling of de consument een nabootsing zal kunnen verwarren met het nagebootste product gaat het om de invloed van de gelijkenis op diens aankoopbeslissing. Daarbij is bepalend de totaalindruk van elk product en de beschouwing daarvan door een weinig oplettend kopend publiek dat de beide producten meestal niet naast elkaar ziet. De rechter die heeft te beoordelen of in een concreet geval, gelet op de totaalindrukken van vergelijkbare producten, sprake is van een (gevaar voor) nodeloze verwarring bij het desbetreffende publiek, dient daarbij alle relevante omstandigheden van dat geval te betrekken. Daarbij behoeft hij niet als regel ervan uit te gaan dat voor de verwarringsvraag aan punten van overeenstemming meer gewicht toekomt dan aan punten van verschil. Eveneens afhankelijk van de omstandigheden van het geval is of en in hoeverre het publiek zich in het kader van een aankoopbeslissing zal laten leiden door de wijze waarop de producten na aankoop (‘post sale’) zijn of worden waargenomen, of (ook) zal letten op onderdelen die bij gebruik niet zichtbaar zijn, en op de verpakking van de diverse producten (voor het voorgaande: HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:938 (Alround/Simstars), met verdere verwijzingen.
6.12
Het hof acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen aannemelijk dat de VdL-bloemenhuls, afgezien van het ontbreken van de bodem, geen eigen gezicht op de markt had toen [appellante] haar Kaya-hulzen eind 2023 of begin 2024 aanbood. Manden met het uiterlijk van de VdL-bloemenhuls, afgezien van het ontbreken van de bodem, waren immers standaard en gebruikelijk op de markt. Het hof acht dan ook niet aannemelijk dat door een product bestaande uit een combinatie van de onder 6.4 genoemde elementen a tot en met e verwarring te duchten zal zijn. [geïntimeerde] heeft gesteld dat zij tot eind 2023/begin 2014 en thans nog steeds de enige was en is die dit soort bloemenhulzen op de markt bracht en brengt. Nu [appellante] dat niet gemotiveerd heeft betwist gaat het hof daarvan uit. Op grond daarvan acht het hof aannemelijk dat de VdL-bloemenhuls een eigen gezicht op de relevante markt (de markt van bloemenverkopers zoals bloemisten en tuincentra) had en heeft, maar dat dat uitsluitend een gevolg is van de omstandigheid dat de bodem ontbreekt in een voor het overige banale en standaard mand. Zoals hiervoor overwogen is het weglaten van de bodem gebaseerd op een (praktisch) Idee en is het Idee uitgevoerd op de meest praktische en voor de hand liggende en daarmee in feite de enige manier, namelijk door de bodem in zijn geheel (en niet slechts gedeeltelijk) weg te laten. Dat dit Idee zou kunnen worden uitgevoerd op een andere manier zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid is niet gesteld of aannemelijk. Al omdat het eigen gezicht van de VdL-bloemenhuls slechts wordt bepaald door het ontbreken van de bodem en dit element van de VdL-bloemenhuls praktisch niet anders kan worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van het product, handelt [appellante] niet onrechtmatig door het op de markt brengen van haar Kaya-hulzen.
6.13
Bovendien kan naar het voorlopig oordeel van het hof in dit geval van [appellante] redelijkerwijs niet verlangd worden dat zij afziet van het gebruik van rotan in de kleur grijs of kiest voor een andere vlechtmethode of vorm voor een bloemenhuls. Daartoe is het volgende redengevend. De vorm van de VdL-bloemenhuls volgt de vorm van de bloemenemmer en is daarom praktisch de enige vorm die kan worden toegepast. Rotan is een natuurlijk, duurzaam en flexibel product dat al eeuwen wordt gebruikt voor het vlechten van manden. De in de VdL-bloemenhulzen gebruikte vlechtmethode is, naar [appellante] onbetwist heeft gesteld, de meest gebruikte, althans een zeer veel voorkomende vlechtmethode voor manden, die bovendien voordelig is. De kleur grijs is een zeer veel gebruikte en dus kennelijk door het relevante publiek gewenste kleur voor rotan producten. Die kleur ontstaat door rotanstengels een modderbad te geven, waardoor het product makkelijker te vlechten en duurzamer wordt. Van [appellante] kan redelijkerwijs niet verlangd worden dat zij afziet van het gebruik van deze gebruikelijke en voor de hand liggende elementen of de algemene en standaardcombinatie van die elementen. Ook daarom handelt [appellante] niet onrechtmatig door het op de markt brengen van haar Kaya-bloemenhulzen. Daar komt nog bij dat de Kaya-bloemenhulzen door [appellante] werden aangeboden voorzien van een, aan de huls met touw vastgeknoopt, duidelijk zichtbaar label waarop in grote letters het teken TERIMA KASIH, twee gevouwen handen en de tekst FAIR & RESPONSIBLE CERTFIED RATTAN is vermeld, waardoor mogelijke verwarring bij de aankoopbeslissing zal worden voorkomen, althans beperkt.
6.14
Het gevorderde bevel tot staking en gestaakt houden van onrechtmatig handelen door slaafse nabootsing kan dan ook evenmin worden toegewezen,

7.Conclusie en proceskosten

7.1
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] slaagt en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog moeten worden afgewezen. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
7.2
[appellante] heeft in eerste aanleg en in hoger beroep (pas tijdens de mondelinge behandeling) aanspraak gemaakt op vergoeding van de redelijke en evenredige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv.
7.3
Het hof heeft op grond van het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2015 [1] ambtshalve te beslissen over de toewijsbaarheid van de proceskosten en de hoogte daarvan, wat betreft de redelijke en evenredige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv, voor zover deze tijdig zijn gevorderd en gespecificeerd.
7.4
In eerste aanleg heeft [appellante] tijdig aanspraak gemaakt op de redelijke en evenredige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. Dat zij dat artikel niet genoemd heeft doet daar niet aan af. Zij heeft een proceskostenoverzicht overgelegd en refereert aan het tarief voor een eenvoudige intellectuele eigendomszaak (als genoemd in de indicatietarieven in IE-zaken). [appellante] heeft de stelling van [geïntimeerde] in eerste aanleg dat 50% van de kosten (in die eerste aanleg) betrekking heeft op de auteursrechtelijke grondslag niet betwist. Het hof gaat daarvan uit. [appellante] heeft in eerste aanleg een kostenoverzicht overgelegd dat, afgezien van de nakosten, sluit op € 5.639,55. Het hof acht dit bedrag redelijk en evenredig. 50% daarvan is € 2.819,78. Dit moet worden vermeerderd met 50% van het gebruikelijke liquidatietarief voor een kort geding ten bedrage van € 553,50. Het hof zal het salaris voor de advocaat begroten op € 3.373,28.
7.5
Daarvan uitgaande zal het hof de proceskosten in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroten op:
griffierecht € 688,--
salaris advocaat € 3.373,28
Totaal € 4.061,28. …
7.6
In hoger beroep heeft [appellante] pas tijdens de mondelinge behandeling de redelijke en evenredige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd en daartoe haar eis gewijzigd, Zij heeft één dag voor de mondelinge behandeling een kostenoverzicht overgelegd. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en tegen de te late overlegging van het overzicht, voor zover dat betrekking heeft op de periode gelegen meer dan 10 dagen voor de mondelinge behandeling. [2] Zij betwist dat [appellante] aanspraak kan maken op de vergoeding van de volledige proceskosten. Het hof is van oordeel dat deze eiswijziging in strijd is met de twee-conclusie-regel en bovendien niet gedaan is bij (een tijdig ingediende) akte of conclusie. Al om die reden laat het hof deze eiswijziging buiten beschouwing. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep aan de hand van het liquidatietarief begroten op:
dagvaarding € 115,22
griffierecht € 798,--
salaris advocaat € 2.428,-- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.519,22.
Wettelijke rente over de proceskosten en uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring van de veroordelingen heeft [appellante] niet gevorderd.
7.7
De vordering tot (terug) betaling van hetgeen [appellante] op grond van het vonnis heeft betaald zal, indien en voor zover daarvan sprake is, worden toegewezen als sequeel van de vernietiging.

8.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam gewezen vonnissen van 5 juni 2024 en 10 juni 2024
en opnieuw rechtdoende,
  • wijst het gevorderde af;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 4.061,28;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [appellante] begroot op € 3.519,22;
  • bepaalt dat als [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [geïntimeerde] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--;
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot (terug)betaling aan [appellante] van hetgeen [appellante] op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, indien en voor zover daarvan sprake is.
Dit arrest is gewezen door mr. A.D. Kiers - Becking, mr. B.J. Lenselink en R.S. Le Poole en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

2.Zie artikel 87, lid 6 Rv.