ECLI:NL:GHDHA:2025:929

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
200.324.834/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling door gebruik van bankpas en creditcard zonder toestemming

In deze zaak heeft de appellante, die een bankrekening bij Bunq-bank heeft, een bankpas en creditcard ter beschikking gesteld aan haar (ex-)partner, [betrokkene 1]. Deze [betrokkene 1] heeft vervolgens [betrokkene 2] toegang gegeven tot deze middelen, waarmee [betrokkene 2] betalingen heeft verricht aan Seinpost Indonesia B.V. ter hoogte van € 38.500. De appellante vorderde dit bedrag terug van Seinpost op basis van onverschuldigde betaling en onrechtmatige daad, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de betalingen niet onverschuldigd waren, omdat [betrokkene 2] rechtmatig over de bankpas en creditcard beschikte, en dat Seinpost gerechtvaardigd kon vertrouwen op de bevoegdheid van [betrokkene 2] om de betalingen te verrichten. Het hof concludeerde dat de appellante onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om aan te tonen dat de betalingen zonder rechtsgrond waren gedaan. De proceskosten werden aan de appellante opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.324.834/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/624528 / HA ZA 22-116
Arrest van 25 maart 2025
in de zaak van
[appellante],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. W.L. Bouritius, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen
Seinpost Indonesia B.V.,
gevestigd in Zoetermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.P.V. den Engelsman, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna [appellante] en Seinpost.

1.De zaak in het kort

1.1
[appellante] heeft een bankpas en een creditcard van haar rekening aan [betrokkene 1] ter beschikking gesteld. Met die creditcard en bankpas heeft [betrokkene 2] betalingen gedaan aan Seinpost tot een bedrag van € 38.500,--. [appellante] vordert betaling van dit bedrag van Seinpost op grond van onverschuldigde betaling of onrechtmatige daad. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 december 2022;
  • de memorie van grieven van [appellante] (hierna: MvG);
  • de memorie van antwoord van Seinpost (hierna: MvA), met producties;
  • de akte overlegging productie 24 van Seinpost, met een productie;
  • de akte uitlaten productie 24 van [appellante] .

3.Feitelijke achtergrond

3.1
[appellante] heeft een bankrekening bij Bunq-bank. Voor deze bankrekening heeft [appellante] een sub-account aangemaakt, waarop zij een geldbedrag apart heeft gezet.
3.2
[betrokkene 1] is en/of was de (zakelijk) partner van [appellante] . [appellante] heeft [betrokkene 1] de toegang tot de sub-account van haar bankrekening gegeven (hierna worden de rekening inclusief de sub-account ook aangeduid als de Rekening of de Rekening van [appellante] ) en heeft hem daartoe een creditcard en een bankpas verstrekt, waarmee geld van de rekening kon worden afgehaald. De creditcard stond op naam van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] was van 5 mei 2020 tot 15 maart 2022 gedetineerd.
3.3
Seinpost was in 2020 een Indonesisch restaurant, dat onder meer een vestiging in Den Haag had. Enig bestuurder van Seinpost was [bestuurder] .
3.4
[bestuurder] kent [betrokkene 2] . [betrokkene 2] is tevens een kennis van [betrokkene 1] .
3.5
Op zaterdag 20 juni 2020 en zondag 21 juni 2020 heeft [betrokkene 2] met een bankpas en een creditcard op naam van [betrokkene 1] vijf (pin)betalingen gedaan bij Seinpost. Als gevolg hiervan is een bedrag van € 38.500,-- afgeschreven van de Rekening van [appellante] en bijgeschreven op de bankrekening van Seinpost.
3.6
Op zondag 21 juni 2020 heeft tussen [appellante] en [betrokkene 2] onder meer de volgende Whatsapp-conversatie plaatsgevonden
tussen 12.36 en 12.46 uur:
[betrokkene 2] : “
Yo, toch vreemd dat hij mij niet belt...”“Tegen mij wordt A gezegd en dat ik jou er buiten moet laten... en dan hoor ik dit van jou?"[appellante] : “
Ja snap je raak nu beetje geïrriteerd maar goed even Zondag nix doen is ook ok tot hij je je belt ok”[betrokkene 2] : “
Wanneer heeft hij je gesproken!”[appellante] : “
Wij zijn geen team zo ik heb al genoeg aan mijn hoofd en net pas”"“Ik praal liever strax of later met je als we mekaar zien ok”[betrokkene 2] :
”Laterzzz”“Voordat ik je spreek moet ik hem gesproken hebben... anders heeft het geen zin”[appellante] : “
Ja ik vraag JE NIX MEER DOEN TOT JE HEM HEBT GESPROKEN AUB GRAAG”“alleen dat meer niet”“Alvast bedankt (…) verder heb ik nix te melden”"“Mijn carrière is belangerijk niet deze dingen meer doen aub we gaan anders ruzie krijgen snap en dat wil ik niet niemand mag misbruik maken van mijn vertrouwen en ik hoop dat je dat snapt en begrijpt”En vervolgens op diezelfde zondag tussen
12.57 en 14.26 uur:[appellante] : “
Dus ik wil geen problemen achteraf en ben daar niet van gediend ok je gaat verder maar ik heb hem gesproken dus je moet zelf weten wat je doet ik ben geen kattenvanger en er volgt anders gewoon een aangifte bij de politie (…) succes met afboeken”“Ik dacht dat iedereen op 1 lijn zit maar je kan niet meer pinnen heb alles geblokt nu tot nader overleg sorry”“En ik snap niet waarom dit moet op deze manier gewoon zwaar niet ok ik hoop dat jullie er samen uit komen en mij voortaan overal buiten laten nogmaals”“Ik moet alles terugbetalen niet jullie als iets niet klopt dan volgen er maatregelen want alles staat op mijn naam en wij zijn geen familie dat je zomaar mag overboeken zonder toestemming of overleg met mij sorry maar dat heb je wel gedaan dus daarom kan je maar beter overleggen met je vriend of dit de juiste manier is om met mij om te gaan (…)”
Op 25 juni 2020 zijn de volgende Whatsapp-berichten gewisseld tussen [appellante] en [betrokkene 2] :
[appellante]
: “Graag KOPIE BANKPAS AUB”[betrokkene 2] : “
Alle gegevens GISTEREN doorgegeven via app [naam 1] ”[appellante] : “
Heb ik niet binnen welke app en heb een andere nummer deze gaatDeze week weg”[betrokkene 2] : “
O ok, doe ik dan wel via deze nu (was iig op verzoek en op aanwijzing van [naam 2] ) laterzzz”[appellante] : “
Okido”
3.7
Bij brief van 21 oktober 20
21heeft (de advocaat van) [appellante] Seinpost schriftelijk verzocht om terugbetaling van het bedrag van € 38.500,--. Seinpost en [bestuurder] hebben hier niet op gereageerd.
3.8
Na daartoe op 23 december 2021 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, heeft [appellante] op 3 januari 2022 ten laste van Seinpost conservatoir derdenbeslag laten leggen onder diverse banken.
3.9
[appellante] heeft, in een in april 2022 tegen [naam 3] aanhangig gemaakte procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, € 3.000,-- van [naam 3] gevorderd. Zij stelde (ook) in die procedure dat dit bedrag onverschuldigd is betaald omdat [betrokkene 2] dat bedrag op 19 en 21 juni 2020 van haar Rekening heeft overgeschreven naar de rekening van [naam 3] . Deze vordering is afgewezen.
3.1
[betrokkene 2] is op 21 juli 2022 in de procedure [appellante] / [naam 3] als informant gehoord. [betrokkene 2] heeft blijkens het proces-verbaal in die zaak (hierna: het PV) onder meer het volgende verklaard:
"1. [betrokkene 1] is meer dan een vage kennis van mij. Voordat hij vast zat woonde hij bij mij. [betrokkene 1] heeft uitdrukkelijk aangegeven dat als hij zou worden opgepakt, hij mij telefoons, wachtwoorden en verschillende bankpassen zou geven. Dat heeft hij ook gedaan. Ik zou dan later horen wat ik met deze spullen moest doen.2. Kennelijk wist [appellante] niet van deze opdracht, maar ik kreeg van [betrokkene 1] de opdracht om geld te verplaatsen vanaf een bankrekening waarvan ik de bankpas en de bankapplicatie had. Toen heb ik vanaf die rekening € 3.000,- overgemaakt aan [naam 3] . Het geld was voor mij bedoeld, het was deel van een groter geheel van € 80.000,-. Dat bedrag moest ik veiligstellen. Het verbaast mij dat [betrokkene 1] dit ontkent.3. Het geld kon ik niet naar mijn eigen bankrekening overmaken omdat ik in de bijstand zit.(…)5. Het geld dat ik heb overgemaakt was van [betrokkene 1] , niet van [appellante] . Pas later kwam ik erachter dat het de bankrekening van [appellante] was. Ik ben niet bereid om het geld terug te betalen aangezien het geld van [betrokkene 1] was. [betrokkene 1] heeft wel meer bankrekeningen.(…)7. [appellante] wist van de transacties die ik namens [betrokkene 1] heb gedaan en heeft mij daar over gebeld. Er is ook Whatsappcontact tussen ons geweest waaruit dit blijkt. In een van de berichten zegt [appellante] tegen mij dat ik niets mocht doen totdat zij [betrokkene 1] heeft gesproken. Dat berichtje is van 21 juni.”
3.11
[betrokkene 1] heeft op 15 november 2022 onder meer het volgende schriftelijk verklaard:
“De CREDITCARD MASTERCARD waarna verwezen wordt in de pintransacties is nooit door mij gebruikt. Dat kan OOK NIET want ik zat in onrechtmatige detentie ten tijde van al deze transacties. [.. . ] Doordat [betrokkene 2] blijkbaar zonder toestemming de hele app van [appellante] had gekraakt heeft hij mijn CREDITCARD MASTERCARD (WEET NIET HOE HIJ AAN MIJN KAART KOMT) gekoppeld aan de rekening van [appellante] . Dus de creditcard met naam [betrokkene 1] is gekoppeld aan de rekening van [appellante] . (3 betalingen) De rest (2 betalingen) is via een MAESTRO NORMALE BETAALKAART (NIET OP MIJN NAAM) BETAALD VAN [appellante] EN OOK DEZE ZIJN VAN [appellante] HAAR REKENING GEGAAN. "

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[appellante] heeft Seinpost gedagvaard en gevorderd Seinpost te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 38.500,-- te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Seinpost in de proceskosten, de beslagkosten en nakosten, met rente.
4.2
[appellante] legt hieraan ten grondslag dat dit bedrag onverschuldigd is betaald, althans dat Seinpost onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Zij stelt daartoe dat de betalingen ten bedrage van in totaal € 38.500,-- zonder haar medeweten en toestemming zijn geschied en daaraan dus geen rechtsgrond ten grondslag lag, althans door Seinpost onrechtmatig jegens [appellante] is gehandeld waardoor zij schade heeft geleden.
4.3
Seinpost heeft de vorderingen van [appellante] betwist.
4.4
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] in de kosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellante] vordert hetzelfde als bij de rechtbank. Kort gezegd richten de grieven zich tegen de afwijzing van het gevorderde en de daarvoor gegeven motivering.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Ter beoordeling ligt de vraag voor of het bedrag van € 38.500,-- door [appellante] aan Seinpost onverschuldigd is betaald. Op grond van artikel 6:203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed (een geldsom) heeft gegeven gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Op degene die zo’n vordering uit onverschuldigde betaling tegen een ander instelt, rusten de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij die ander een goed heeft gegeven zonder dat daarvoor een rechtsgrond is.
[appellante] vordert geld van Seinpost op grond van onverschuldigde betaling. Zij moet dus de feiten en omstandigheden aandragen waaruit kan worden afgeleid dat een rechtsgrond aan die betalingen ontbreekt. [appellante] stelt daartoe dat het geld van haar bankrekening op de bankrekening van Seinpost is overgemaakt zonder haar toestemming en haar medeweten.
6.2
Seinpost heeft [appellante] stelling gemotiveerd betwist en stelt daartoe de volgende omstandigheden:
[betrokkene 1] kon en mocht beschikken over de Rekening van [appellante] en beschikte met toestemming van [appellante] over een creditcard op zijn naam en een bankpas, waarmee van de Rekening geld kon worden afgeschreven;
[betrokkene 2] beschikte over deze creditcard en bankpas op 20 en 21 juni 2020;
[betrokkene 1] heeft deze creditcard en bankpas aan [betrokkene 2] ter beschikking gesteld;
[betrokkene 2] heeft van de Rekening met de creditcard en de bankpas vijf betalingen gedaan aan Seinpost, waardoor gelden van de Rekening werden overgeschreven op de rekening van Seinpost;
[betrokkene 1] heeft [betrokkene 2] verzocht geld dat op de Rekening stond daar vanaf te halen en aan Seinpost te lenen, althans veilig te stellen;
dit bedrag is geleend aan Seinpost en daartoe is een schriftelijke leningsovereenkomst met betrekking tot het overgemaakte bedrag door Seinpost en door of namens [betrokkene 1] getekend;
[appellante] was ervan op de hoogte dat de betalingen van haar Rekening naar de rekening van Seinpost “met recht en titel” waren geschied;
Seinpost heeft in de periode van 25 juni tot 14 oktober 2020 het bedrag van 38.500,--, althans 36.500,-- (terug)betaald door contante betalingen aan [betrokkene 2] en door overmaking op [rekeningnummer] ten name van [naam 3] , waarvoor zij kwitanties heeft ontvangen, waaruit blijkt van betalingen van in totaal een bedrag van € 25.000,-- contant en een bedrag van € 11.500,-- door overmaking naar de rekening van [naam 3] .
6.3
De onder a, b, d en h gestelde omstandigheden heeft [appellante] niet gemotiveerd betwist. Wat betreft omstandigheid h betwist [appellante] weliswaar dat [betrokkene 1] of zij enige (terug)betaling van Seinpost heeft ontvangen, maar zij betwist niet (gemotiveerd) dat Seinpost deze betalingen (aan [betrokkene 2] en/of [naam 3] ) heeft gedaan. Het hof neemt de door Seinpost gestelde omstandigheden a, b, d, en h dan ook als vaststaand aan en gaat daarvan uit.
6.4
De omstandigheid vermeld onder c (dat [betrokkene 1] de bankpas en de creditcard aan [betrokkene 2] ter beschikking heeft gesteld) heeft [appellante] betwist. Het had echter op haar weg gelegen deze betwisting nader te onderbouwen, omdat:
  • vaststaat dat [betrokkene 2] over zowel de bankpas als de creditcard van de Rekening van [appellante] beschikte en daarmee pinbetalingen van de Rekening van [appellante] aan Seinpost kon doen;
  • uit het vonnis in de zaak [appellante] / [naam 3] en de door [appellante] in dit geding overgelegde stukken uit die zaak blijkt dat [betrokkene 2] ook geld van de Rekening van [appellante] heeft afgeschreven met de bankapplicatie/de benodigde inloggegevens;
  • [betrokkene 1] met toestemming van [appellante] toegang tot haar bankrekening had en beschikte over de passen en de inloggegevens en over haar telefoon en de bankapplicatie van haar Rekening, waarmee die afschrijvingen zijn gedaan (zoals blijkt uit haar eigen verklaring onder 1 en 6, neergelegd in het door haar overgelegde PV van de zitting in de procedure tegen [naam 3] )
  • [betrokkene 2] blijkens het PV heeft verklaard dat hij van [betrokkene 1] telefoons, wachtwoorden en verschillende bankpassen heeft gekregen en de opdracht om daarmee geld dat op de Rekening stond te verplaatsen en veilig te stellen en dat hij het geld niet naar zijn eigen rekening kon overmaken omdat hij in de bijstand zat;
  • uit de Whatsapp-conversatie tussen [appellante] en [betrokkene 2] op 21 juni 2020, zoals Seinpost stelt, valt af te leiden dat [appellante] wist dat [betrokkene 2] de onderhavige betalingen had gedaan en dus (al daarom) wist dat hij de beschikking had over de daarvoor benodigde bankpas en creditcard, nu immers anders – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet valt te verklaren dat zij [betrokkene 2] (niet Seinpost) al de dag na de eerste betalingen (en twee dagen na de betaling aan [naam 3] ) op die betalingen aansprak.
Gelet op een en ander had het op de weg van [appellante] gelegen haar betwisting van omstandigheid c nader te onderbouwen. Daartoe had zij bijvoorbeeld concreet kunnen/moeten aangeven op welke andere wijze [betrokkene 2] aan de creditcard en de bankpas (en de inloggegevens) zou kunnen zijn gekomen.
Ook had het op haar weg gelegen onderbouwd te stellen dat zij de normaliter (direct) bij frauduleuze afboekingen te nemen acties jegens de bank/creditcardmaatschappij heeft ondernomen om haar geld van de bank/creditcardmaatschappij terug te krijgen en dat zij aangifte heeft gedaan of waarom zij dat niet heeft gedaan. Tot slot had zij kunnen/moeten verklaren waarom zij niet direct jegens [betrokkene 2] en Seinpost actie heeft ondernomen om het geld terug te krijgen, maar pas in oktober 2021 (alleen) Seinpost heeft gesommeerd en later gedagvaard tot terugbetaling. Over dat alles heeft zij niets gesteld. Zij heeft slechts gesteld dat zij geen idee heeft hoe [betrokkene 2] over de creditcard en de bankpas kon beschikken, dat de verklaring van [betrokkene 2] onbetrouwbaar is omdat hij in een strafzaak tegen [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de afgelopen tijd geen zaken met [betrokkene 1] heeft gedaan en zij heeft zich beroepen op verklaringen van [betrokkene 1] (die erop neerkomen dat [bestuurder] en [betrokkene 2] , zonder dat hij er iets van wist, het geld van [appellante] hebben gestolen (producties 11, 12 en 17 [appellante] en als informant in het PV). Ook [betrokkene 1] verklaart dat hij niet weet hoe [betrokkene 2] aan zijn creditcard, bankpas en andere gegevens is gekomen die nodig waren om geld van de Rekening af te schrijven en ook hij geeft daarvoor geen enkele mogelijke verklaring. Hij suggereert dat [betrokkene 2] de app van [appellante] heeft gekraakt. Nog daargelaten dat hij dit niet heeft onderbouwd (door bijvoorbeeld aan te geven hoe het mogelijk is dat [betrokkene 2] de app kon kraken en dat daarover bij de bank is geklaagd) kan dat nog niet verklaren hoe [betrokkene 2] in het bezit is gekomen van de creditcard en de betaalpas als [betrokkene 1] hem deze niet ter beschikking heeft gesteld.
In het licht van het bovenstaande is het hof van oordeel dat [appellante] haar betwisting van de stelling dat [betrokkene 1] de creditcard en de bankpas aan [betrokkene 2] ter beschikking heeft gesteld onvoldoende heeft onderbouwd en gaat het ervan uit dat [betrokkene 1] de creditcard en de bankpas aan [betrokkene 2] ter beschikking heeft gesteld. Overigens geldt het bovenstaande te meer als voor de door [betrokkene 2] uitgevoerde pinbetalingen ook de pincode nodig was, waarover hij dan kennelijk ook beschikte.
Aan voormeld oordeel doet niet af de omstandigheid dat [betrokkene 2] in een strafzaak (anders dan [appellante] stelt, niet onder ede) heeft verklaard dat hij de afgelopen tijd geen zaken met [betrokkene 1] had gedaan. Allereerst is deze verklaring niet zonder meer tegenstrijdig met zijn verklaring in het PV dat [betrokkene 1] hem de creditcard en bankpas ter beschikking had gesteld en dat hij voor [betrokkene 1] geld van de Rekening moest halen. Bovendien is de verklaring in de strafzaak zeer summier en ongespecificeerd en in een ander kader afgelegd, zodat zij ook om die reden onvoldoende afdoet aan de verklaring van [betrokkene 2] in het PV. Ten slotte is het hof van oordeel dat, ook als de verklaring van [betrokkene 2] in het PV buiten beschouwing wordt gelaten, moet worden geconcludeerd dat [appellante] haar betwisting van de stelling dat [betrokkene 1] de creditcard en de bankpas met de benodigde gegevens aan [betrokkene 2] ter beschikking heeft gesteld onvoldoende heeft onderbouwd. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof dan ook niet toe.
6.5
Het bovenstaande leidt ertoe dat de omstandigheden a tot en met d en h vaststaan. Daarvan uitgaande kan niet worden aangenomen dat de betalingen aan Seinpost zonder rechtsgrond zijn gedaan, althans heeft [appellante] niet (voldoende) feiten en omstandigheden aandragen waaruit kan worden afgeleid dat de rechtsgrond aan de betalingen ontbreekt. Immers, voor het hof staat vast dat [betrokkene 2] rechtmatig over de creditcard en de bankpas beschikte, dat hij daarmee betalingen aan Seinpost heeft gedaan, dat hij met Seinpost afspraken heeft gemaakt over terugbetaling van de betaalde bedragen en dat deze bedragen vervolgens ook (grotendeels) zijn (terug)betaald door Seinpost. Er lag dus een rechtsgrond aan de betalingen ten grondslag. Of het daarbij nu ging om een lening of een andere overeenkomst waarbij Seinpost zich verplichtte om geld te ontvangen en tijdelijk te behouden en later terug (of door) te betalen, is in dit verband niet relevant. Ook als [betrokkene 2] ten opzichte van [betrokkene 1] onbevoegd handelde door deze betalingen te doen en afspraken te maken, kan jegens Seinpost niet worden aangenomen dat sprake is van onverschuldigde betaling.
6.6
Daar [betrokkene 2] beschikte over een creditcard en een bankpas (en mogelijk de daarbij behorende pincodes) van de Rekening, die hem ter beschikking waren gesteld door [betrokkene 1] en Seinpost wist dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] elkaar kenden, terwijl niet gesteld is (en uitdrukkelijk wordt betwist) dat Seinpost op de hoogte was van de eventuele onbevoegdheid van [betrokkene 2] , kan worden aangenomen dat Seinpost gerechtvaardigd erop heeft vertrouwd dat [betrokkene 2] bevoegd was de betalingen te doen. Daar geen andere onderbouwing van het vermeend onrechtmatig handelen is gegeven dan dat [betrokkene 2] onbevoegd geld van de Rekening van [appellante] heeft overgemaakt naar de rekening van Seinpost, kan niet worden aangenomen dat
Seinpostonrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
6.7
Het bovenstaande leidt ertoe dat voor het oordeel in deze zaak niet relevant is of [betrokkene 1] betrokkenheid heeft gehad bij de totstandkoming van de door Seinpost gestelde leningsovereenkomsten, of hij opdracht of toestemming aan [betrokkene 2] heeft gegeven om met een creditcard en/of bankpas geld over te maken aan Seinpost en of hij de leningsovereenkomst en de kwitanties heeft getekend, zodat het hof aan het bewijsaanbod van [appellante] op dit punt als niet ter zake dienend voorbijgaat.
6.8
Overigens is het hof van oordeel dat [appellante] ook de onder 6.2 vermelde omstandigheid sub e in zoverre niet voldoende gemotiveerd heeft bestreden, dat kan worden aangenomen dat [betrokkene 1] [betrokkene 2] heeft verzocht geld van de Rekening te halen (en veilig te stellen). Seinpost heeft zich beroepen op hetgeen onder 6.4 is vermeld en verwezen naar de Whatsapp-conversatie tussen [appellante] en [betrokkene 2] op 21 en 25 juni 2020. Het hof gaat er, gelet op de context, net als [appellante] , van uit dat met “hem” in die conversatie [betrokkene 1] wordt bedoeld. Uit de Whatsapp-berichten, die om 12.36 uur op 21 juni 2020 aanvangen, valt af te leiden dat [appellante] al na de eerste twee betalingen op 20 juni 2020 (en de eerste betaling aan [naam 3] op 19 juni 2020), maar vóór de drie betalingen op 21 juni tussen 12.52 en 12.54 uur, weet dat betalingen van haar Rekening zijn gedaan door [betrokkene 2] en daarover haar ongenoegen uit. Zij heeft haar Rekening dan nog niet geblokkeerd. Uit die Whatsapp-conversatie blijkt niet alleen dat [appellante] wist dat [betrokkene 2] over de creditcard en de bankpas beschikte, maar ook dat deze betalingen samenhingen met een afspraak tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Om 12.40 uur appt [appellante] immers:
ja ik vraag JE NIX MEER DOEN TOT JE HEM HEBT GESPROKEN AUB GRAAG,om 12.57 “
Ok je gaat verder maar ik heb hem gesproken dus je moet zelf weten wat je doet”(…) en om 13.03
Ik dacht dat iedereen op 1 lijn zit maar je kan niet meer pinnen. Heb alles geblokt nu tot nader overleg, sorry. Hieruit blijkt dat [appellante] het oordeel van [betrokkene 1] over de betalingen van (beslissend) belang vindt en dat zij, nadat zij [betrokkene 1] heeft gesproken, [betrokkene 2] laat weten dat hij zelf moet weten wat hij doet. Of het daarop volgende “
succes met afboeken”al dan niet sarcastisch is bedoeld en dat zij vervolgens, nadat alle bedragen zijn afgeboekt, haar Rekening blokkeert doet daar niet aan af. Uit haar mededeling dat geblokkeerd is “
nu tot nader overleg, sorry” valt veeleer af te leiden dat er nog nader overleg moet plaatsvinden voordat meer bedragen kunnen worden afgeboekt. Dat afspraken over het betalen van gelden van de Rekening zijn gemaakt blijkt bovendien ook uit de Whatsapp-wisseling op 25 juni 2020, waarin [appellante] vraagt om een kopie van de bankpas en [betrokkene 2] antwoordt dat hij alle gegevens
“via app [naam 1] ”heeft doorgegeven en het
“iig op verzoek en op aanwijzing van [naam 2] was”, waarop [appellante] reageert met “
Okido”.
Conclusie en proceskosten
6.9
De conclusie is dat het hoger beroep van [appellante] al om voormelde redenen niet slaagt. Het voor het eerst bij MvA gevoerde verweer dat [appellante] niet vorderingsgerechtigd is omdat het geld op de Rekening van [betrokkene 1] was, behoeft geen behandeling. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.1
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 2.135,--
salaris advocaat € 1.571,-- (1 punt × tarief III)
nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.884,--
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing
.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 december 2022;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van Seinpost begroot op € 3.884,--, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellante] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
  • bepaalt dat als [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [appellante] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,--, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten als [appellante] deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, G. Dulek-Schermers en A. J . Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2025 in aanwezigheid van de griffier.