ECLI:NL:GHDHA:2025:976

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.340.517-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over trillingsoverschrijdingen bij sloopwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Beheermaatschappij Carobel B.V. en Beverages B.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De appellanten hebben sloopwerkzaamheden laten uitvoeren op hun industriële complex in Schiedam, maar werden geconfronteerd met een kort geding van hun buren, [geïntimeerde 1] c.s., die vorderden dat de appellanten zich zouden onthouden van het veroorzaken van trillingsoverschrijdingen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. toegewezen, waarbij een grenswaarde van 1,2 mm/sec voor trillingen werd vastgesteld, met een dwangsom van € 5.000 per dag bij overschrijding. In hoger beroep hebben de appellanten de vernietiging van het vonnis gevorderd, maar het hof oordeelt dat het hoger beroep geen kans van slagen heeft. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelt dat de SBR A richtlijn terecht is toegepast als maatstaf voor de beoordeling van de trillingen. De appellanten hebben niet aangetoond dat de toegepaste grenswaarde onjuist is en het hof concludeert dat de overschrijding van de grenswaarde leidt tot onrechtmatig handelen. De kosten van de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. vastgesteld op € 2.955.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.340.517/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/674382 / KG ZA 24-158
Arrest in kort geding van 3 juni 2025
in de zaak van

1.Beheermaatschappij Carobel B.V.,

gevestigd in Schiedam,
2.
[appellante 2] Beverages B.V.,
gevestigd in Schiedam,
3.
[appellante 3] B.V.,
gevestigd in Winkel, gemeente Hollands Kroon,
appellanten,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
4.
[geïntimeerde 4],
5.
[geïntimeerde 5],
6.
[geïntimeerde 6],
allen wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. Z.H. van Dorth tot Medler, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt appellanten 1 en 2 samen: [appelante] c.s.
Het hof noemt appellante 3: [appellante 3] .
Het hof noemt geïntimeerden samen: [geïntimeerde 1] c.s.

1.De zaak in het kort

1.1.
[appelante] c.s. heeft [appellante 3] opdracht gegeven sloopwerkzaamheden op haar industriële complex aan de [adres 1] in Schiedam uit te voeren. [geïntimeerde 1] c.s., woonachtig naast/vlakbij het complex van [appelante] c.s., hebben door middel van een kort geding gevorderd dat [appelante] c.s. en [appellante 3] zich onthouden van het (doen) veroorzaken van trillingsoverschrijdingen waarbij wordt uitgegaan van een grenswaarde van 1,2 mm/sec op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft, kort weergegeven, het door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde toegewezen. Het hof oordeelt dat het hoger beroep van [appelante] c.s. en [appellante 3] geen succes heeft.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 11 april 2024, waarmee [appelante] c.s. en [appellante 3] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2024;
  • de memorie van grieven van [appelante] c.s. en [appellante 3] , met bijlagen;
  • de memorie van antwoord, tevens houdende akte vermeerdering van eis, van [geïntimeerde 1] c.s., met bijlagen;
  • de bijlagen nummers 37 en 38 die [geïntimeerde 1] c.s. ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2.
Op 9 april 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1.
De feiten in het vonnis staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Kort samengevat gaat het hof van de volgende feiten uit.
3.2.
[geïntimeerde 1] c.s. wonen aan een kade in [woonplaats] , genaamd [adres 4] , respectievelijk op [adres 1] (een gemeentelijk monument), op [adres 2] en [adres 3] (beschermd stadsgezicht). Daarnaast/vlakbij is aan de [adres 5] het industriële complex van [appelante] c.s. gelegen. [appelante] c.s. heeft [appellante 3] ingeschakeld voor sloop van de bebouwing op dit complex. De sloopwerkzaamheden zijn op 18 september 2023 gestart.
3.3.
[appellante 3] heeft een veiligheidsplan d.d. 7 februari 2024 overgelegd. Daarbij gevoegd is een sloopplan, gedateerd 14 maart 2022.
Op bladzijde 8 van dit sloopplan is onder meer vermeld:
“Plaatsen van 3 trillingsmeters op locaties aangegeven in de bijlage. Melding ingesteld op het bereiken van 80 % van de SBR -A 2017 Grenswaarde.”
Op bladzijde 9 van dit sloopplan is onder meer vermeld:
“Bijzondere omstandigheden:Aangrenzende gebouwen zijn zeer gevoelig voor trillingen.Trillingsmeters plaatsen en monitoren, uitvoerder en projectleider staan in contact met metersBij overschrijding krijgen de uitvoerende werknemers een melding, dan werkmethode aanpassen en passende oplossingen zoeken.Het heen en weer rupsen over de bestaande vloeren kan trillingen veroorzaken in de onderlagen.De vloeren zijn over het algemeen vrij dun. Deze kan je met de puinriek makkelijk opbreken. Doe dit voorzichtig. Een vloerdeel die om klapt op de bestaande vloer is weer een aanleiding voor een trilling.(…)”
3.4.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben diverse malen geklaagd over trillinghinder, hebben trillingmeters geplaatst en hebben zich vervolgens tot de voorzieningenrechter gewend. Dit heeft geleid tot de hierna weergegeven veroordelingen in het vonnis.
3.5.
Kort daarna zijn de sloopwerkzaamheden afgerond. [geïntimeerde 1] c.s. hebben aanspraak gemaakt op € 10.000,-- wegens twee keer verbeurde dwangsommen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1.
De voorzieningenrechter heeft [appelante] c.s. en [appellante 3] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld
(i) om zich te onthouden van het (doen) veroorzaken van trillingsoverschrijdingen, uitgaande van een grenswaarde van 1,2 mm/sec op de locatie [adres 2] in de biljartkamer,
(ii) op straffe van een (hoofdelijk te verbeuren) dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan voormelde hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 500.000,--,
(iii) in de proceskosten.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft zich daarbij gebaseerd op de SBR Trillingsrichtlijn A: schade aan bouwwerken: 2017 (hierna: de SBR A), waaruit, aldus de voorzieningenrechter, voor monumentale bouwwerken en bouwwerken met gevoelige staat een trillingsniveau volgt van maximaal 1,2 mm/sec.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1.
[appelante] c.s. en [appellante 3] vorderen vernietiging van het vonnis en alsnog
afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. Tevens vorderen ze, uitvoerbaar bij voorraad, (a) terugbetaling van de betaalde dwangsommen, met wettelijke rente en (b) terugbetaling van de betaalde proceskosten, te vermeerderen met de proceskosten in beide instanties.
5.2.
De bezwaren van [appelante] c.s. en [appellante 3] zien in de eerste plaats op de gehanteerde maatstaf van de SBR A (grieven 1, 2 en 3). Met grief 4 klagen ze over de belangenafweging van de voorzieningenrechter die in het voordeel van [geïntimeerde 1] c.s. is uitgevallen. Grief 5 bevat klachten over veroordeling (i). Grief 6 gaat over de opgelegde dwangsom, terwijl grief 7 de proceskostenveroordeling betreft.
5.3.
[geïntimeerde 1] c.s. concluderen tot bekrachtiging van het vonnis, met dien verstande dat zij (in diverse varianten) een hogere dwangsom vorderen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Spoedeisend belang

6.1.
Alhoewel de sloopwerkzaamheden inmiddels zijn afgerond, hebben [appelante] c.s. en [appellante 3] in deze procedure in hoger beroep nog steeds een spoedeisend belang, dat is gelegen in de in eerste aanleg toegewezen proceskosten- en dwangsomveroordeling.
SBR A als maatstaf
6.2.
Zoals onder 5.2. overwogen, zien de eerste drie grieven in de eerste plaats op de door de voorzieningenrechter gehanteerde maatstaf, de SBR A. Volgens [appelante] c.s. en [appellante 3] had de voorzieningenrechter niet de SBR A als maatstaf bij de beoordeling van het door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde mogen hanteren. Zij voeren aan dat [appellante 3] zich, met de verwijzing in het veiligheidsplan naar SBR A, niet heeft verbonden aan de grenswaarden uit de SBR A. De SBR A geeft volgens hen geen norm of grenswaarde voor de vraag of de trillingen binnen de grenzen blijven van wat redelijkerwijs aanvaardbaar is.
6.3.
Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde 1] c.s. hebben hun vorderingen gebaseerd op onrechtmatige daad. Zij stellen dat [appelante] c.s. en [appellante 3] in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid hebben gehandeld dan wel handelen door de sloopwerkzaamheden zodanig uit te voeren dat daardoor trillingen ontstaan die de geldende norm overschrijden. Hierdoor is mogelijk schade ontstaan aan hun woningen en verdere schade dreigt als [appelante] c.s. en [appellante 3] op dezelfde manier doorgaan. [geïntimeerde 1] c.s. willen dat [appelante] c.s. en [appellante 3] wordt verboden de sloopwerkzaamheden uit te voeren als de grenswaarde van 1,2 mm/sec wordt overschreden.
6.4.
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. terecht aansluiting heeft gezocht bij de SBR A. Deze richtlijn dient ter beoordeling van directe en indirecte bouwkundige schade door trillingen en hanteert rekenwaarden van de grenswaarden door de trillingssnelheid (V [mm/s]) als functie van de frequentie (freq [Hz]). Daarbij worden bij verschillende categorieën gebouwen afzonderlijke grenswaarden bepaald. De SBR A (en ook de SBR B) is opgesteld door meerdere deskundigen op het gebied van trillingen met verschillende achtergronden. In rechtspraak wordt ook veelvuldig verwezen naar deze richtlijn (en naar de SBR B). Uit de tekst van de SBR A blijkt niet dat deze richtlijn niet van toepassing zou zijn op sloopwerkzaamheden. Nu een concrete wettelijke norm voor trillingen en metingen ontbreekt, biedt de SBR A duidelijke en werkbare aanknopingspunten voor de beoordeling van de vraag vanaf welk trillingsniveau in dit geval de grens van het redelijkerwijs toelaatbare wordt overschreden. [appelante] c.s. en [appellante 3] hebben ook geen alternatief voor deze norm aangevoerd. [appellante 3] maakt daarentegen zelf in haar veiligheidsprotocol juist melding van de SBR A:
“Plaatsing van 3 trillingsmeters op locaties aangegeven in de bijlage. Melding ingesteld op het bereiken van 80% van de SBR-A 2017 Grenswaarde. De vraag of [appellante 3] zich hiermee aan de norm uit de richtlijn heeft gecommitteerd, is voor de beoordeling niet relevant.
6.5.
Anders dan [appelante] c.s. en [appellante 3] betogen, volgt uit de leeswijzer van de SBR A niet dat deze richtlijn niet mag worden gebruikt om te bepalen welke trillingen in een concreet geval al dan niet nog toelaatbaar zijn. In de leeswijzer van de SBR A staat
“De grenswaarden in de oorspronkelijke richtlijn zijn vastgesteld op basis van praktijkervaring en literatuuronderzoek. Dit betekent dat als de trillingsbelasting onder de grenswaarde blijft, in de meeste gevallen schade ten gevolge van trillingen (constructief of niet-constructief) zal worden voorkomen. Maar doordat veel schademechanismen en factoren een rol kunnen spelen, vaak zelfs gelijktijdig, blijft er altijd een kans op schade bestaan ook als de trillingsbelasting lager is dan de grenswaarden. Daarvan vindt de commissie dat deze kans behoort tot het normaal maatschappelijk risico. Overschrijding van de grenswaarden leidt tot een toename van de kans op schade die naar mening van de commissie niet gewenst is. In de praktijk blijkt een overschrijding van de grenswaarden niet altijd te vermijden. De gebruiker van de richtlijn dient dan een afweging te maken of de toegenomen kans op schade in die specifieke situatie alsnog aanvaardbaar is.”Hieruit volgt juist dat de richtlijn is ontworpen om de (substantiële) kans op schade door trillingen te beoordelen. Het is juist die kans op schade die maakt dat het veroorzaken van trillingen boven een bepaald niveau jegens [geïntimeerde 1] c.s. onrechtmatig is. Het voorgaande brengt mee dat grief 1 faalt.
6.6.
Met grief 2 klagen [appelante] c.s. en [appellante 3] dat de voorzieningenrechter ten onrechte van een grenswaarde van 1,2 mm/sec is uitgegaan. Ook deze grief slaagt niet.
6.7.
Volgens [appelante] c.s. en [appellante 3] moet, als de SBR A al wordt toegepast, rekening worden gehouden met verschillende factoren: de dominante frequentie, de constructie van een bouwwerk, de bouwkundige staat van het bouwwerk, de monumentale status van het bouwwerk, het type trilling en het type fundering. Gelet hierop is geen algemene grenswaarde voor deze sloopwerkzaamheden vast te stellen. Het is volgens hen niet mogelijk om zich gedurende alle werkzaamheden te houden aan de grenswaarde van 1,2 mm/sec. Overigens geeft de SBR A zelf geen hoogtes van grenswaarden. Hoe de grenswaarde tot stand is gekomen is onduidelijk en niet toetsbaar, aldus [appelante] c.s. en [appellante 3] .
6.8.
Het hof gaat met [geïntimeerde 1] c.s. uit van een grenswaarde van 1,2 mm/sec en het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat deze grenswaarde met de sloopwerkzaamheden veelvoudig is overschreden. Het hof volgt daarmee de bevindingen en berekeningen van deskundige Prins van Georent. Hij is van het volgende uitgegaan. De frequentieband voor sloopwerkzaamheden is tussen 0 en 10 Herz. De woning aan de [adres 3] is een categorie bouwwerk 2, omdat delen van de woning bestaan uit metselwerk. Volgens de checklist is de bouwkundige staat van de woning gevoelig. Het gaat niet om een monument. Het gaat om herhaald kortdurende trillingen. Het type fundering kan buiten beschouwing worden gelaten, want het gaat niet over het risico op zettingen. Sprake is van een indicatieve meting, omdat gekozen is voor één sensor per pand op maaiveldniveau. Naar het oordeel van het hof komt Georent aldus beredeneerd, uit op een waarde van 1,23 mm/sec en dat is afgerond 1,2 mm/sec. [appelante] c.s. en [appellante 3] hebben hiertegenover geen andere waarde gesteld of ander onderzoek laten uitvoeren. Het had op de weg van [appellante 3] en haar opdrachtgevers, [appelante] c.s., gelegen om aan te voeren welke grenswaarde dan wel gehanteerd moet worden. [appelante] c.s. en [appellante 3] hebben ter zitting nog aangevoerd dat alle panden “op staal” zijn gefundeerd, dat ze daarom minder gevoelig zijn voor trillingen en dat de SBR A om die reden toepassing zou missen. Het onderdeel in de richtlijn waarnaar [appelante] c.s. en [appellante 3] verwijzen, betreft echter “Bouwwerken met een draagconstructie uit staal”, hetgeen iets anders is dan een fundering “op staal”, zoals Prins van Georent ter zitting ook heeft toegelicht. Vaststaat dat geen sprake is van bouwwerken met een stalen constructie.
6.9.
Met grief 3 voeren [appelante] c.s. en [appellante 3] , kort weergegeven, aan dat trillingsoverschrijdingen op zichzelf niet als onrechtmatige daad kunnen worden gekwalificeerd en dat daarom de voorlopige voorziening niet had mogen worden uitgesproken.
6.10.
Zoals hiervoor is overwogen, ziet het door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde voornamelijk op het voorkomen van schade en blijkt onder andere uit de leeswijzer van de SBR A dat de grenswaarden die volgen uit de SBR A als veiligheidsnormen ter voorkoming van schade moeten worden beschouwd. Hier komt bij dat [appellante 3] zelf in haar sloopplan ook het
voorkomenvan schade als uitgangspunt hanteert. Hierin geeft [appellante 3] immers aan dat de gebouwen zeer gevoelig zijn voor trillingen, dat sensoren moeten worden geplaatst en dat gestopt moet worden bij het bereiken van 80 % van de SBR -A 2017 grenswaarde, waarna naar andere oplossingen moet worden gezocht.
6.11.
Uit artikel 3:296 BW volgt dat voor de toewijzing van een gevorderd verbod of bevel dat strekt ter voorkoming van een toekomstige normschending, zoals door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderd, niet is vereist dat wordt voldaan aan alle vereisten voor aansprakelijkheid in dit geval op grond van onrechtmatige daad. Uit artikel 3:303 BW volgt wel dat is vereist dat [appelante] c.s. en [appellante 3] een rechtsplicht hebben en dat [geïntimeerde 1] c.s. voldoende belang hebben bij het voorkomen van een dreigende schending daarvan. Deze rechtsplicht van appellanten bestaat uit de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm om geen schade toe te brengen aan andermans eigendommen. Het belang van [geïntimeerde 1] c.s. is gelegen in het tegengaan van (meer) trillingsoverschrijdingen waardoor schade aan hun panden zou kunnen ontstaan.
6.12.
Dat, zoals [appelante] c.s. en [appellante 3] betogen, het causaal verband tussen de trillingen en de door [geïntimeerde 1] c.s. gestelde (mogelijke) schade (nog) niet vaststaat en ook niet aan de hand van alleen een eventuele overschrijding van de SBR-grenswaardes kan worden vastgesteld, doet aan het voorgaande niet af. Dat de kans op schade bij overschrijding van de grenswaardes toeneemt, staat niet ter discussie. In de SBR A wordt de kans op schade voor de draagconstructie en onderdelen van de constructie uit metselwerk als volgt ingeschat:
1 keer de grenswaarde ongeveer 1 %, 1,2 keer de grenswaarde ongeveer 3 %, 1,5 keer de grenswaarde ongeveer 5 %, 2 keer de grenswaarde ongeveer 10 %, 3 keer de grenswaarde ongeveer 30%. Uit de door [geïntimeerde 1] c.s. overgelegde resultaten van trillingsmetingen blijkt dat zich tijdens de sloopwerkzaamheden zeer regelmatig overschrijdingen van de grenswaardes hebben voorgedaan, waaronder overschrijdingen van 2 tot 3 keer de grenswaarde. Van een enkele geringe overschrijding van de grenswaarde was dus geen sprake. De daarbij horende kans op schade is daarom van dien aard dat niet van [geïntimeerde 1] c.s. gevergd hoeft te worden dat zij blootstelling aan dit risico dulden, ook niet als [appelante] c.s. de bereidheid heeft uitgesproken om eventuele schade als gevolg van door de sloopwerkzaamheden veroorzaakte trillingen te vergoeden. Dit geldt temeer nu [appelante] c.s. en [appellante 3] voorafgaande aan de sloopwerkzaamheden geen nulmeting hebben laten verrichten en zich nu al op het standpunt stellen dat het causaal verband tussen eventuele schade en trillingen moeilijk is vast te stellen, zodat reeds hierom conflicten dreigen bij het vaststellen van een mogelijke schade(omvang).
6.13.
Het voorgaande betekent dat de overschrijding van de SBR A grenswaarde in dit geval meebrengt dat sprake is van (dreigend) onrechtmatig handelen. Grief 3 faalt daarom.
Belangenafweging
6.14.
Met grief 4 klagen [appelante] c.s. en [appellante 3] dat de belangenafweging door de voorzieningenrechter in het voordeel van [geïntimeerde 1] c.s. is uitgevallen. Het hof komt niet tot een ander oordeel. [geïntimeerde 1] c.s. hoefden in afwachting van de afloop van een bodemprocedure niet te dulden dat het onrechtmatig handelen van [appelante] c.s. en [appellante 3] voortduurde. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van [appelante] c.s. en [appellante 3] om hun werkzaamheden ongehinderd door een verbod voort te zetten, ook al zullen de werkzaamheden mogelijk langer duren en duurder zijn. [appelante] c.s. en [appellante 3] hebben hun stellingen dat zij niet aan de norm van 1,2 mm/sec kunnen voldoen en dat steeds als sprake is van een overschrijding het werk wordt stilgelegd om te onderzoeken welke aanpassing in het werk nodig zijn, niet onderbouwd. Dat de gemeente Schiedam geen nadere voorschriften heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Grief 4 faalt dus.
Meetgegevens
6.15.
Met grief 5 stellen [appelante] c.s. en [appellante 3] de betrouwbaarheid van de door [geïntimeerde 1] c.s. overgelegde meetgegevens aan de orde. Het hof ziet geen aanleiding om te oordelen dat de metingen niet correct zijn uitgevoerd en daarmee dat meetgegevens niet zouden kloppen. [appelante] c.s. en [appellante 3] hebben hun stelling dat uit het door hen ingewonnen advies zou blijken dat de metingen niet op een correct punt zouden zijn uitgevoerd niet met stukken onderbouwd. [geïntimeerde 1] c.s. hebben daarentegen met hun expert onderbouwd aangevoerd waarom voor deze plek is gekozen: zo dicht mogelijk bij de bron van de sloopwerkzaamheden en aan de binnenzijde in de hoek. De gestelde mogelijke (vergaande) vertroebeling van de meetgegevens is dan ook niet aannemelijk geworden. In dit verband wijst het hof er bovendien nog op dat [appelante] c.s. en [appellante 3] zelf geen volledige meetgegevens hebben overgelegd waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. Grief 5 faalt dus.
Dwangsom
6.16.
Met grief 6 klagen [appelante] c.s. en [appellante 3] over de door de voorzieningenrechter uitgesproken dwangsomveroordeling. Gelet op het voorgaande blijft deze veroordeling in stand. Deze grief slaagt dus niet.
6.17.
[appelante] c.s. en [appellante 3] hebben niet gegriefd tegen de veroordeling voor onbepaalde tijd. Gelet op de feit dat de discussie in dit kort geding ging over de trillingen tijdens de sloopwerkzaamheden, moet het dictum naar het oordeel van het hof wel zo worden gelezen dat de veroordeling alleen ziet op de sloopwerkzaamheden. Het hof kan niet vooruit lopen op toekomstige bouwwerkzaamheden. Op dit moment zijn er zelfs nog geen bouwplannen bekend.
Vermeerdering van eis
6.18.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben bij memorie van antwoord hun vordering met betrekking tot de hoogte van de dwangsom vermeerderd. Volgens [appelante] c.s. en [appellante 3] kan dat niet op deze manier en hadden [geïntimeerde 1] c.s. hiervoor incidenteel hoger beroep moeten instellen.
6.19.
Het hof verwerpt dit procesrechtelijke betoog van [appelante] c.s. en [appellante 3] . In hoger beroep is een vermeerdering van eis toegestaan. In de regel moet dat gebeuren in het eerste processtuk dat de betreffende partij in hoger beroep indient. Dit is in dit geval gebeurd, namelijk bij memorie van antwoord. [appelante] c.s. en [appellante 3] hebben hier ook op kunnen reageren. De magische woorden ‘incidenteel hoger beroep’ zijn hiervoor niet nodig.
6.20.
Het hof komt dus toe aan beoordeling van deze vermeerderde eis. Het hof ziet geen aanleiding om de dwangsom te verhogen of anderszins aan te passen. Op dit moment zijn de sloopwerkzaamheden ook afgerond. De door [geïntimeerde 1] c.s. bij brief van 3 april 2025 overgelegde producties 37 en 38, die het hof zal accepteren, leiden niet tot een ander oordeel.
Proceskosten eerste aanleg
6.21.
[appelante] c.s. en [appellante 3] zijn terecht in eerste aanleg veroordeeld in de proceskosten. Grief 7 faalt dus ook.
Conclusie en proceskosten
6.22.
De conclusie is dat het hoger beroep van [appelante] c.s. en [appellante 3] niet slaagt. Het hof zal het vonnis bekrachtigen. Het hof komt niet toe aan bewijslevering, nu sprake is van een kort geding. [appelante] c.s. en [appellante 3] hebben bovendien geen feiten te bewijzen aangeboden, die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het hof zal [appelante] c.s. en [appellante 3] als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
6.23.
Die proceskosten worden begroot op:
griffierecht € 349,--
salaris advocaat € 2.428,-- (twee punten × tarief II)
nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.955,--.

7.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2024;
- veroordeelt [appelante] c.s. en [appellante 3] hoofdelijk in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. vastgesteld op € 2.955,--, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit arrest, en als [appelante] c.s. en [appellante 3] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,-- en de kosten van betekening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan - de Sonnaville, J. de Graaf en J.N. de Blécourt en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025 in aanwezigheid van de griffier.