1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende werd in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1990 op grond van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (hierna: de Wet) door de inspecteur aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f 885.700,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 29 april 1994 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) hetwelk op 10 juni 1994 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn vertoogschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 20 februari 1995, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende bij monde van haar directeuren drs. A en drs. B, zomede de inspecteur.
De gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur hebben op het verzoek van het hof schriftelijk nadere gegevens verstrekt, hetgeen is geschied voor wat betreft de gemachtigde bij schrijven (met bijlagen) van 27 april 1995 en voor wat betreft de inspecteur bij schrijven van 10 mei 1995, van welke stukken telkens een afschrift is gezonden aan de wederpartij en die wederpartij de gelegenheid is geboden daaromtrent van zijn gevoelen te doen blijken.
Vervolgens heeft een zitting plaatsgevonden op 15 april 1996, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren voornoemde directeuren van belanghebbende en de inspecteur.
Ter voormelde zitting van 15 april 1996 is als getuige opgeroepen en gehoord C te Q. Van de beëdiging van die getuige, zomede van de door hem afgelegde verklaring werd proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing door deze werd getekend. Voormeld proces-verbaal werd op 26 april 1996 aan partijen gezonden, die daarbij in de gelegenheid werden gesteld daaromtrent van hun gevoelen te doen blijken, hetgeen de inspecteur heeft gedaan bij schrijven van 28 mei 1996 en de gemachtigde van belanghebbende bij schrijven van 13 juni 1996, van welke geschriften telkens een afschrift werd gezonden aan de wederpartij.
Belanghebbende heeft vervolgens nog gereageerd op voormeld schrijven van de inspecteur van 28 mei 1996 bij schrijven (met bijlagen) van 15 augustus 1996, van welk schrijven een afschrift werd gezonden aan de inspecteur.
Vervolgens heeft een zitting plaatsgevonden op 1 oktober 1996, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende bij monde van haar directeur drs. B, zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de inspecteur een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van alle genoemde en hierna nog te noemen stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.