ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2844
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. Huiskes
- F.J.W. Drion
- G.M. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Vrijstelling overdrachtsbelasting bij doorverkoop van landerijen en verbetering landbouwstructuur
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 25 maart 2005, staat de vraag centraal of de verkrijging van landerijen door belanghebbende kan delen in de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBRV), ondanks het feit dat hij deze landerijen direct heeft doorverkocht. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting van € 6.639,- die aan belanghebbende was opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende tegen deze naheffingsaanslag afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging.
Belanghebbende had op 30 maart 2001 een perceel weiland verworven voor een koopsom van f 197.412,50, en had dit perceel op dezelfde dag doorverkocht aan een derde voor f 243.862,50. In de akte van de oorspronkelijke verkrijging was een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting, maar de inspecteur oordeelde dat niet was voldaan aan de voorwaarden voor deze vrijstelling, met name dat de verkrijger het verkregene bedrijfsmatig moest exploiteren.
Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn verkrijging van de landerijen in het belang was van een verbetering van de landbouwstructuur. De inspecteur had terecht gesteld dat belanghebbende, als handelaar in onroerende zaken, primair gericht was op winstmaximalisatie en niet op het verbeteren van de landbouwstructuur. Het hof concludeerde dat de vrijstelling niet van toepassing was en verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.
De uitspraak is gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof te Leeuwarden, met mr. J. Huiskes als voorzitter, en de raadsheren mr. F.J.W. Drion en mr. G.M. van der Meer. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier mr. M. Hiemstra.