De beslissing van de rechtbank
5. De rechtbank heeft bij voormeld vonnis overwogen, dat op de schuldenaar een inlichtingenplicht rust op grond van artikel 327 Fw in verbinding met artikel 105 Fw, welke in het toelatingsvonnis van 20 juli 2004 nog eens is benadrukt. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat deze inlichtingenplicht aldus moet worden opgevat dat de schuldenaar op vragen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris naar zijn financiële situatie, ruimhartig alle hem bekende informatie dient te verschaffen waarvan de schuldenaar weet, of redelijkerwijs kan weten, dat die informatie van belang is dan wel kan zijn bij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, ook informatie waar niet uitdrukkelijk om is gevraagd. Daarnaast moet volgens de rechtbank tegen de achtergrond en strekking van de schuldsaneringsregeling worden aangenomen dat ook een meer algemene verplichting bestaat tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn of kunnen zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Dit alles geldt naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige schuldsanering eens te meer, gezien het bijzondere karakter ervan en de in dat kader met [schuldenaar] gemaakte strikte afspraken.
De rechtbank heeft in dit kader overwogen dat ter zitting het navolgende naar voren is gekomen:
- [schuldenaar] heeft sinds 1 november 2004 een betaalde baan, maar hieraan ligt geen arbeidsovereenkomst ten grondslag, zodat de rechtbank in het duister tast over de aard, de omvang en de grondslag van de beloning;
- [schuldenaar] heeft negen maanden vóór de schuldsaneringsregeling zijn deel van de gemeenschappelijke woning en landerijen in België op naam van zijn echtgenote laten overschrijven, waarbij de waarde is verrekend met een niet nader genoemde vordering van zijn echtgenote. De rechtbank is ten aanzien hiervan - anders dan [schuldenaar] - van oordeel dat ten aanzien van onderwerpen als inlichtingenplicht en het leerstuk van de Pauliana het Nederlands recht van toepassing is nu ten aanzien van [schuldenaar] de Nederlandse schuldsaneringsregeling is uitgesproken;
- [schuldenaar] heeft de bewindvoerder niet van te voren ingelicht over het bezit van een bedrijfspand in Nederland, welk pand bij de bewindvoerder pas bekend werd nadat er brand was uitgebroken;
- [schuldenaar] heeft onvoldoende openheid van zaken gegeven over zijn functie als lid van de Verwaltungsrat bij Humelco Lux AG;
- [schuldenaar] en zijn echtgenote hebben nog geen jaarlijkse verdeling van hun inkomsten over 2003 en 2004 gemaakt;
- [schuldenaar] heeft verzuimd de bewindvoerder in te lichten over een wereldwijd octrooi dat op naam van Humelco Lux AG is gesteld, hetwelk is voortgekomen uit een door de schuldenaar in Nederland aangevraagd octrooi;
- [schuldenaar] heeft de verplichte maandelijkse boedelbijdragen vanaf 1 januari 2005 niet voldaan.
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden die tijdens de mondelinge behandeling naar voren zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de schuldenaar ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat hij heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank eens te meer omdat [schuldenaar] bevrijd wenst te worden van zeer grote, bedrijfsmatig opgebouwde schulden, vanwege het feit dat hij in België woont en gezien de bijzondere afspraken die in het kader daarvan met hem zijn gemaakt.
De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds dient te worden beëindigd op de voet van artikel 350 lid 3 sub c en e Fw.