ECLI:NL:GHLEE:2005:AU2485

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
500188
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling wegens inlichtingenplicht van de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 15 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, die in het buitenland verblijft. De rechtbank had eerder op 15 april 2005 de schuldsaneringsregeling beëindigd op grond van een verzwaarde inlichtingenplicht. De schuldenaar, die in België woont, had verzuimd om tijdig en volledig informatie te verstrekken aan zijn bewindvoerder, wat leidde tot ernstige tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen. De rechtbank had vastgesteld dat de schuldenaar niet had voldaan aan zijn verplichtingen om informatie te verstrekken over zijn inkomen, zijn eigendommen en zijn financiële situatie. Dit omvatte onder andere het niet melden van een bedrijfspand in Nederland en het niet tijdig verstrekken van loonspecificaties. De schuldenaar voerde aan dat hij zijn verplichtingen wel was nagekomen en dat de rechtbank hem onterecht had verweten. Het hof oordeelde echter dat de schuldenaar zijn inlichtingenplicht had verzaakt en dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de schuldenaar verantwoordelijk is voor het verstrekken van relevante informatie, ook als hier niet expliciet om wordt gevraagd. De uitspraak onderstreept het belang van transparantie en medewerking van de schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Arrest d.d. 15 juni 2005
Rekestnummer 0500188
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest in de zaak van
[schuldenaar],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [schuldenaar],
procureur mr R. Dijkema,
advocaat mr G. de Hoogd.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 15 april 2005 heeft de rechtbank te Groningen op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd en voorts verstaan dat [schuldenaar] - zodra voormeld vonnis in kracht van gewijsde is gegaan - van rechtswege in staat van faillissement verkeert met aanstelling van mr R. Mahovic, advocaat en procureur te Maastricht, tot curator en benoeming van mr I. Tubben tot rechter-commissaris.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 25 april 2005, heeft [schuldenaar] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog te bepalen dat toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar] zal worden gecontinueerd; kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax van 4 mei 2005, van mr Mahovic.
Ter zitting van 9 juni 2005 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Inleiding
1. Bij vonnis van 20 juli 2004 van de rechtbank te Groningen is ten aanzien van [schuldenaar] de toepassing van de (definitieve) schuldsanering uitgesproken met benoeming van mr R. Mahovic tot bewindvoerder en mr I. Tubben tot rechter-commissaris.
[schuldenaar] is bij dit vonnis door de rechtbank gewezen op de navolgende voor hem geldende (specifieke) verplichtingen:
a) de schuldenaar dient maandelijks een opgave van zijn inkomen en het inkomen van zijn partner middels een loonspecificatie aan de bewindvoerder te verstrekken, met daarnaast een gespecificeerde opgave van de vaste lasten van de schuldenaar en zijn partner;
b) de schuldenaar dient zich beschikbaar te houden voor het verstrekken van informatie aan de bewindvoerder;
c) de schuldenaar dient mee te werken aan de overboeking van het maandelijks niet vrijgegeven deel van het inkomen naar de schuldsaneringsrekening.
2. Op 1 februari 2005 heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3, sub c en e Faillissementswet (hierna: Fw).
Op 8 april 2005 heeft naar aanleiding van deze voordracht een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
3. Bij vonnis van 15 april 2005 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar] beëindigd.
Tegen dit vonnis is het appel van [schuldenaar] gericht.
De rechtsmacht
4. Aannemelijk is, dat Humelco, de onderneming van [schuldenaar] waaruit zijn omvangrijke schuldenlast is voortgekomen, het centrum van haar voornaamste belangen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, in Nederland had. Aangezien de statutaire vestigingsplaats van de onderneming van [schuldenaar] was gelegen in Nederland, te weten in [plaats], was de rechtbank bevoegd het verzoek van [schuldenaar] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in behandeling te nemen.
Hieruit vloeit voort dat de rechtbank alsook het hof eveneens bevoegd was/is de voordracht tot beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar] te behandelen.
De beslissing van de rechtbank
5. De rechtbank heeft bij voormeld vonnis overwogen, dat op de schuldenaar een inlichtingenplicht rust op grond van artikel 327 Fw in verbinding met artikel 105 Fw, welke in het toelatingsvonnis van 20 juli 2004 nog eens is benadrukt. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat deze inlichtingenplicht aldus moet worden opgevat dat de schuldenaar op vragen van de bewindvoerder en de rechter-commissaris naar zijn financiële situatie, ruimhartig alle hem bekende informatie dient te verschaffen waarvan de schuldenaar weet, of redelijkerwijs kan weten, dat die informatie van belang is dan wel kan zijn bij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, ook informatie waar niet uitdrukkelijk om is gevraagd. Daarnaast moet volgens de rechtbank tegen de achtergrond en strekking van de schuldsaneringsregeling worden aangenomen dat ook een meer algemene verplichting bestaat tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn of kunnen zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Dit alles geldt naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige schuldsanering eens te meer, gezien het bijzondere karakter ervan en de in dat kader met [schuldenaar] gemaakte strikte afspraken.
De rechtbank heeft in dit kader overwogen dat ter zitting het navolgende naar voren is gekomen:
- [schuldenaar] heeft sinds 1 november 2004 een betaalde baan, maar hieraan ligt geen arbeidsovereenkomst ten grondslag, zodat de rechtbank in het duister tast over de aard, de omvang en de grondslag van de beloning;
- [schuldenaar] heeft negen maanden vóór de schuldsaneringsregeling zijn deel van de gemeenschappelijke woning en landerijen in België op naam van zijn echtgenote laten overschrijven, waarbij de waarde is verrekend met een niet nader genoemde vordering van zijn echtgenote. De rechtbank is ten aanzien hiervan - anders dan [schuldenaar] - van oordeel dat ten aanzien van onderwerpen als inlichtingenplicht en het leerstuk van de Pauliana het Nederlands recht van toepassing is nu ten aanzien van [schuldenaar] de Nederlandse schuldsaneringsregeling is uitgesproken;
- [schuldenaar] heeft de bewindvoerder niet van te voren ingelicht over het bezit van een bedrijfspand in Nederland, welk pand bij de bewindvoerder pas bekend werd nadat er brand was uitgebroken;
- [schuldenaar] heeft onvoldoende openheid van zaken gegeven over zijn functie als lid van de Verwaltungsrat bij Humelco Lux AG;
- [schuldenaar] en zijn echtgenote hebben nog geen jaarlijkse verdeling van hun inkomsten over 2003 en 2004 gemaakt;
- [schuldenaar] heeft verzuimd de bewindvoerder in te lichten over een wereldwijd octrooi dat op naam van Humelco Lux AG is gesteld, hetwelk is voortgekomen uit een door de schuldenaar in Nederland aangevraagd octrooi;
- [schuldenaar] heeft de verplichte maandelijkse boedelbijdragen vanaf 1 januari 2005 niet voldaan.
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden die tijdens de mondelinge behandeling naar voren zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de schuldenaar ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat hij heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank eens te meer omdat [schuldenaar] bevrijd wenst te worden van zeer grote, bedrijfsmatig opgebouwde schulden, vanwege het feit dat hij in België woont en gezien de bijzondere afspraken die in het kader daarvan met hem zijn gemaakt.
De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds dient te worden beëindigd op de voet van artikel 350 lid 3 sub c en e Fw.
De standpunten
6. [schuldenaar] stelt zich op het standpunt dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing dient te blijven.
Hij stelt dat het verwijt dat de rechtbank hem heeft gemaakt met betrekking tot de arbeidsovereenkomst, geen recht doet aan de feiten. [schuldenaar] merkt op dat hij sinds 1 november 2004 in een BV werkt, waarvan zijn broer directeur grootaandeelhouder is en dat hij een salaris van € 1.100,- per maand ontvangt. [schuldenaar] geeft aan dat het geld is gereserveerd en ter beschikking staat van de bewindvoerder die vervolgens moet bepalen welk gedeelte betaalbaar wordt gesteld aan [schuldenaar].
[schuldenaar] voert aan dat de helft van de gemeenschappelijke woning en landerijen in België op 9 oktober 2003 zijn verkocht aan zijn echtgenote, hetgeen een volstrekt legale transactie betreft naar Belgisch recht en naar Nederlands recht. [schuldenaar] is van mening dat hij op dit punt zijn inlichtingenplicht absoluut niet heeft geschonden. In de visie van [schuldenaar] leidt het feit dat hij in de Nederlandse schuldsaneringsregeling zit, nog niet tot de conclusie dat het leerstuk van de Pauliana naar Nederlands recht van toepassing is.
[schuldenaar] voert voorts aan dat uit het bijbehorende formulier voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling al duidelijk was, dat er sprake is van een onroerende zaak in Nederland. Hij merkt hierbij op dat de brand vrijwel gelijk uitbrak nadat hij tot de schuldsaneringsregeling was toegelaten.
[schuldenaar] begrijpt niet dat hem wordt verweten dat hij onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over zijn functie als lid van de Verwaltungsrat bij Humelco Lux AG. Naar de mening van [schuldenaar] stelt deze functie niets voor en had/heeft zij geen enkel materieel belang.
Met betrekking tot het verwijt van de rechtbank dat [schuldenaar] en zijn echtgenote nog steeds geen jaarlijkse verdeling van hun inkomens over 2003 en 2004 hebben gemaakt, stelt [schuldenaar] dat de boekhouder daar nog mee bezig is en dat het erop lijkt dat de echtgenote nog aanspraken ten laste van hem heeft.
[schuldenaar] is verder van mening dat hij niet heeft verzuimd de bewindvoerder in te lichten over een wereldwijd octrooi. Hij geeft hierbij aan dat het octrooi van Humelco Lux AG is en dat het feit dat [schuldenaar] ooit betrokken is geweest bij de aanvraag van het octrooi, irrelevant is. Hij vult dit aan met de opmerking dat hij om financiële redenen überhaupt niet in staat is om iets met een octrooiaanvraag te doen.
[schuldenaar] stelt verder dat de maandelijkse boedelbijdragen vanaf 1 januari 2005 tot op heden, op of omstreeks 14 april 2005 zijn voldaan aan de bewindvoerder.
[schuldenaar] ontkent ernstig tekort te zijn geschoten in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Hij is van mening dat hij op geen enkele wijze heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen. In de visie van [schuldenaar] is hij de bijzondere afspraken die zijn gemaakt vanwege zijn situatie correct nagekomen en is er geen reden om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c en e Fw.
7. De bewindvoerder heeft in zijn fax van 4 mei 2005 aan het hof aangevoerd dat [schuldenaar] niet, althans niet tijdig aan de bewindvoerder heeft meegedeeld dat hij tegen betaling een baan heeft aanvaard bij het bedrijf van zijn broer. Hij geeft aan dat hem geen originele arbeidsovereenkomst of een kopie daarvan ter hand is gesteld. De bewindvoerder stelt dat hij bij aangetekende brief van 18 april 2005 het enige hem bekende bedrijf van de broer van [schuldenaar] - Brio International te Zeegse - heeft aangeschreven, met het verzoek het door [schuldenaar] verdiende loon over te maken op de boedelrekening, maar dat hij in ieder geval tot 4 mei 2005 geen reactie heeft gekregen. De bewindvoerder geeft hierbij aan dat [schuldenaar] hem - na een driemaal herhaald verzoek daartoe - op 4 mei 2005 de naam van zijn werkgever heeft meegedeeld en voorts heeft meegedeeld dat hij niet per 1 november 2004 maar per 1 december 2004 in dienst is getreden. De bewindvoerder geeft ten aanzien van het inkomen van [schuldenaar] aan, dat het hem niet duidelijk is waarom het inkomen van [schuldenaar] op de rekening van zijn echtgenote wordt gestort. Ten aanzien van de arbeidsrelatie merkt de bewindvoerder nog op dat [schuldenaar] tijdens het verhoor op 19 november 2004 tegenstrijdige uitspraken heeft gedaan. Zo heeft hij - naar zeggen van de bewindvoerder - eerst verklaard dat hij een vast salaris krijgt, daarna verklaard dat zijn salaris is gekoppeld aan de omzet en tenslotte verklaard dat hij werkt voor de BV die hij aan zijn broer heeft verkocht en dat hij probeert klanten terug te krijgen. Dit terwijl volgens de bewindvoerder de raadsman in zijn brief van 20 januari 2005 meedeelt dat [schuldenaar] nog steeds niet op de loonlijst staat van het bedrijf van zijn broer en in de brief van 31 januari 2005 meedeelt dat de broer van [schuldenaar] nog niet werkt met de BV waarover [schuldenaar] heeft verklaard. [schuldenaar] zelf heeft bij het verhoor van 8 april 2005 voor de rechtbank verklaard, dat hij een onkostenvergoeding ontvangt en geen loon, aldus de bewindvoerder. Volgens de bewindvoerder heeft [schuldenaar] pas ter zitting van 8 april 2005 verklaard dat het loon van € 1.100,- ter beschikking staat van de bewindvoerder.
Ten aanzien van de onroerende zaken stelt de bewindvoerder dat blijkens de door [schuldenaar] op 22 juli 2004 ondertekende checklist huisbezoek, mede inhoudende de verklaring omtrent informatievoorziening- en verstrekking, [schuldenaar] geen melding heeft gemaakt van de hem in eigendom toebehorende onroerende zaken als het bedrijfspand en een stuk grond te [plaats]. De bewindvoerder voert aan dat [schuldenaar] in december 2003 zijn bedrijfsactiviteiten om financiële redenen heeft beëindigd en op 9 oktober 2003 het huis en aanhorigheden in België die hem en zijn echtgenote toebehoorden, heeft overgedragen aan zijn echtgenote. In de visie van de bewindvoerder heeft [schuldenaar] met deze actie - op dat tijdstip - bewust vermogensbestanddelen onttrokken aan de boedel, waardoor schuldeisers worden benadeeld. De bewindvoerder is van mening dat het leerstuk van de Pauliana naar Nederlands recht van toepassing is en verwijst hierbij naar het Comfin-arrest (NJ 1955, 542) en het boek van mr dr A.J. Berends, Insolventie in het Internationaal Privaatrecht, Deventer 2005, en wel met name op de conclusie op pagina 109, welke er op neerkomt dat niets in de Faillissementswet eraan in de weg staat, dat een Nederlands faillissement werking heeft in het buitenland. De bewindvoerder maakt hieruit op dat de Nederlandse bepaling omtrent de Pauliana, dus ook in België geldt.
Met betrekking tot de kwestie Humelco Lux AG stelt de bewindvoerder zich op het standpunt dat uit de overeenkomst van 18 maart 2003 blijkt dat [schuldenaar] Humelco Lux AG vertegenwoordigd heeft. Verder blijkt volgens de bewindvoerder uit het Handelsregister van Luxemburg van 1 oktober 2004 dat [schuldenaar] staat ingeschreven als Verwaltungsratsmitglied en Vorsitzende van Humelco Lux AG.
De bewindvoerder voert verder ten aanzien van de kwestie van het octrooi aan, dat [schuldenaar] van de octrooiaanvraag geen gewag heeft gemaakt. Uit een e-mail van de Vereenigde aan de bewindvoerder blijkt volgens de bewindvoerder dat op 18 juni 2003 daadwerkelijk door Humelco - lees [schuldenaar] - octrooi is aangevraagd. De bewindvoerder geeft hierbij aan dat deze octrooiaanvraag op 18 maart 2004 door [schuldenaar] is overgezet op naam van Humelco Lux AG vanwege de met de aanvraag gemoeide kosten. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat [schuldenaar] behoorde te weten wat de financiële gevolgen zijn van een octrooiaanvraag, zodat hij - de bewindvoerder - enkel de conclusie kan trekken dat de financiële positie van [schuldenaar] ten tijde van de aanvraag zodanig was, dat hij de kosten gemakkelijk kon dragen. De bewindvoerder concludeert dan ook dat [schuldenaar] bewust vermogensbestanddelen heeft onttrokken aan de boedel, om op die wijze de schuldeisers te benadelen. De bewindvoerder meent dat [schuldenaar] bovendien op het punt van het octrooi in zijn informatieplicht is tekort geschoten. Hij had in de visie van de bewindvoerder alles op tafel moeten leggen als hij in aanmerking wil komen voor een schone lei.
Met betrekking tot de boedelbijdrage merkt de bewindvoerder nog op, dat op 8 april 2005 de boedelbijdragen vanaf januari 2005 nog niet waren overgemaakt op de boedelrekening. De bewindvoerder geeft hierbij aan dat de boedelbijdragen worden voldaan via de derdenrekening van mr De Hoogd, terwijl deze door [schuldenaar] dienen te worden voldaan.
Tenslotte voert de bewindvoerder aan dat [schuldenaar] nog steeds in gebreke is om te voldoen aan het verzoek van de bewindvoerder tot het verschaffen van bepaalde gegevens over de opdracht aan Remmers Transport. De bewindvoerder meent dat [schuldenaar] ook op dit punt tekortschiet in zijn informatieverplichting.
De overwegingen
8. Naast de verplichtingen die - rechtstreeks - voortvloeien uit artikel 296 lid 1 en 2 en artikel 297 lid 2 Fw, de verplichtingen die - rechtstreeks - voortvloeien uit het aangenomen saneringsplan en de verplichting tot het verschaffen van de door de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling benodigde informatie als bedoeld in artikel 285 lid 2 Fw, rust op de schuldenaar tevens de verplichting op grond van artikel 327 in verbinding met artikel 105 Fw om alle inlichtingen te verschaffen die door de bewindvoerder of door de rechter-commissaris worden gevraagd. Daarbij kan - indien de schuldenaar dat in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen en de door de bewindvoerder en de rechter-commissaris aan hem verstrekte aanwijzingen wist of behoorde te weten - van hem worden verwacht dat hij ook bepaalde inlichtingen verschaft waarom niet uitdrukkelijk is gevraagd. De inlichtingenplicht houdt daarnaast ook een algemene plicht in tot het verschaffen van die inlichtingen, waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen, dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
9. Bij vonnis van 20 juli 2004, waarin [schuldenaar] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, is [schuldenaar] - vanwege de specifieke omstandigheden dat hij op enige afstand van Nederland woont, te weten vlak bij de Luxemburgse grens in België, en het gegeven dat de in schuldsaneringsregelingen gebruikelijke postblokkade in België niet kan worden uitgevoerd - voorts gewezen op drie voor hem geldende specifieke verplichten, welke reeds zijn verwoord in rechtsoverweging 1.
10. Uit de stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [schuldenaar] aan de bewindvoerder nog altijd onvoldoende inzicht heeft gegeven in de arbeidsverhoudinge met en werkzaamheden voor Brio, het bedrijf van zijn broer. Hij heeft, hoewel dit hem bij vonnis van 20 juli 2004 uitdrukkelijk was opgedragen, geen loonspecificatie ter beschikking gesteld van de bewindvoerder.
Weliswaar stelt [schuldenaar] dat zijn inkomen € 1.100,- per maand is, doch eerst ter zitting van het hof heeft hij te kennen gegeven dat zijn inkomen € 1.300,- bruto per maand is en dat het zijn eigen inschatting is dat dit een inkomen van € 1.100,- netto per maand oplevert.
Nu bovendien - zonder dat [schuldenaar] daarvoor een verklaring heeft geven - is gebleken dat het inkomen van [schuldenaar] wordt gestort op de rekening van zijn echtgenote, is komen vast te staan dat de bewindvoerder ten aanzien van de werkzaamheden en het inkomen van [schuldenaar] daaruit, in het duister (heeft) (ge)tast en aldus geen inzicht heeft kunnen krijgen in de hoogte van het bedrag dat op de boedelrekening dient te worden gestort.
11. Voorts is op basis van de stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep aannemelijk geworden, dat [schuldenaar] de bewindvoerder geen informatie heeft verstrekt over de gezamenlijke lasten van hem en zijn echtgenote, waaronder de woonlasten.
Weliswaar stelt [schuldenaar] dat hij bij aanvang van de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder heeft verteld wat zijn lasten waren, doch het had - zo hetgeen [schuldenaar] stelt al waar is - ook op zijn weg gelegen zijn (gezamenlijke) lasten tegenover de bewindvoerder te onderbouwen met de nodige stukken, hetgeen hij niet heeft gedaan.
12. Evenzo is aannemelijk geworden dat [schuldenaar] bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder niet (volledig) heeft ingelicht over de overdracht van de gezamenlijke woning in België aan zijn echtgenote. Pas gaandeweg de looptijd van de schuldsaneringsregeling is ten aanzien van deze overdracht langzaamaan meer duidelijk geworden, doch nog altijd niet alles wat voor de bewindvoerder van belang zou kunnen zijn.
13. Gelet op het vorenstaande is aldus komen vast te staan dat [schuldenaar] zijn (verzwaarde) inlichtingenplicht heeft verzaakt op ten minste een drietal punten.
14. Reeds hierom is het hof van oordeel dat [schuldenaar] verwijtbaar niet heeft voldaan aan in ieder geval één van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, te weten de inlichtingenplicht.
15. Gezien de aard en ernst van hetgeen [schuldenaar] wordt verweten, en voorts in aanmerking nemende dat voor het overige niet is gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot een ander oordeel, dient de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [schuldenaar] te worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, sub c, Fw.
Slotsom
16. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Aldus gewezen door mrs Boon, voorzitter, Van Dijk en Willems, raden, en uitgesproken door mr Melssen, raadsheer, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 15 juni 2005.