ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4553

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.199/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en dwangsom in familiezaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Groningen over een omgangsregeling tussen partijen, die voormalige echtgenoten zijn. De appellante, vertegenwoordigd door mr. F.B. Flooren, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 5 augustus 2010, waarin de rechtbank een omgangsregeling had vastgesteld en een dwangsom had opgelegd voor het geval de appellante zich niet aan deze regeling zou houden. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. de Jong, heeft in het incidenteel appel verweer gevoerd en ook grieven ingediend.

De zaak draait om de vraag of de opgelegde dwangsom van € 500,00 per overtreding, met een maximum van € 20.000,00, terecht is opgelegd. De appellante heeft vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat de voorzieningenrechter in het eerdere vonnis niet heeft onderkend dat er sprake is van zwaarwegende omstandigheden die de omgangsregeling in gevaar zouden kunnen brengen. Het hof heeft de feiten uit het eerdere vonnis overgenomen, aangezien partijen daartegen geen grieven hebben ingediend.

Het hof heeft de grieven van de appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de opgelegde dwangsom onvoldoende prikkel biedt voor de appellante om zich aan de regeling te houden. Het hof heeft daarom besloten om het maximum van de dwangsommen te verhogen, terwijl het eerdere vonnis verder wordt bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak en de relatie tussen partijen. Het hof heeft het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 november 2010
Zaaknummer 200.073.199/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. F.B. Flooren, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel, appellant in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.H.A. de Jong, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 5 augustus 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 september 2010 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 14 september 2010.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende de grieven luidt:
''het aan het gerechtshof behage in kort geding het vonnis gewezen van 5 augustus 2010 door de rechtbank Groningen tussen partijen gewezen en, opnieuw rechtdoende, de omgangsregeling te schorsen totdat de onderzoeksresultaten bekend zijn.
Tevens te bepalen dat alleen indien nader onderzoek niet kan uitwijzen dat sprake is van misbruik c.q. mishandeling van [het kind] door de man er dwangsommen verbeurd zijn en indien vast komt te staan dat wel degelijk sprake van grensoverschrijdende incidenten de dwangsommen niet verbeurd zullen zijn en dat in afwachting hiervan de dwangsommen vooralsnog niet geïnd zullen worden.''
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
''1. de verzoeken van de vrouw, appellant in het spoedappel, niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen;
2. te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere keer dat zij haar medewerking weigert te verlenen aan de door de rechtbank Groningen in de beschikking van 15 juni 2010 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, tot een maximum van € 20.000,00;
3. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, zowel in appel als in incidenteel appel.''
Door [appellante] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
''- de verzoeken van de vrouw toe te wijzen;
- voor wat betreft de hoogte van de dwangsom en het maximum te verbeuren bedrag dit primair op nihil te stellen en subsidiair het vonnis van de rechtbank hierin te bekrachtigen;
- de kosten van deze procedure te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.''
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft vier grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
1. De feiten
Partijen hebben geen grieven aangevoerd tegen de weergave van de feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.5) van het bestreden vonnis, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2. Grief 1 in het principaal appel
De grief klaagt erover dat de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.4 van het vonnis heeft beslist dat er geen sprake is van zwaarwegende omstandigheden zodat er continuïteit moet zijn in de contacten tussen [het kind] en [geïntimeerde] en dat de door de rechter vastgestelde regeling moet worden nagekomen.
3. De grief berust kennelijk op een onjuiste lezing van de bestreden overweging. Immers, de voorzieningenrechter heeft in die overweging slechts in algemene zin het toetsingskader voor het onderhavige geschil gegeven De voorzieningenrechter heeft in deze overweging echter nog geen oordeel over het geschil gegeven.
4. De grief faalt.
5. Grieven 2 en 3 in het principaal appel
Grief 2 klaagt erover dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerde] en zijn vriendin seksuele handelingen met of bij [het kind] hebben verricht.
Grief 3 klaagt erover dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het onderzoek naar de bij grief 2 gestelde feiten zijn beloop moet hebben en de uitkomsten daarvan eventueel in een bodemgeding kunnen worden betrokken.
6. Het hof leest in de beide grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere stellingen dan die stellingen die ook reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat de voormelde stellingen in hoger beroep door [appellante] niet door enige nadere productie zijn onderbouwd, terwijl het door [geïntimeerde] ter adstructie van zijn verweer overgelegde “Formulier indicatiebesluit” en het “Formulier A1 Analyse Probleemsituatie”, beide van het Bureau Jeugdzorg te Groningen van 9 september 2010 geen steun geven aan de stellingen van [appellante].
Grief 4 in het principaal appel en de grief in het incidenteel appel.
7. De beide grieven betreffen de opgelegde dwangsom. [appellante] meent dat deze ten onrechte is opgelegd, terwijl [geïntimeerde] meent dat deze tot een te laag bedrag is opgelegd.
8. [appellante] stelt dat het vonnis niet in het belang van [het kind] is, zodat zij zich daaraan niet kan houden en – naar het hof haar begrijpt – het opleggen van een dwangsom daarom onjuist is.
9. Het hof gaat aan deze stellingen voorbij. Een rechterlijk vonnis als het onderhavige bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis mag ten uitvoer worden gelegd, ongeacht wat de veroordeelde procespartij die daaraan dient te voldoen, daarvan vindt. De stelling van [appellante] dat zij zich niet kan houden aan dit vonnis illustreert de wenselijkheid om daaraan een dwangsom te verbinden.
10. Met het vorenstaande is gegeven dat de opgelegde dwangsom blijkbaar onvoldoende prikkel tot nakoming voor [appellante] vormt. Het hof vindt daarin aanleiding het maximum van de dwangsommen, voor zover verbeurd na de betekening van dit arrest, te verhogen als na te melden. Volledigheidshalve merkt het hof op dat de dwangsommen als door de voorzieningenrechter opgelegd, tot de betekening van dit arrest moeten worden gehandhaafd.
De grief in het principaal appel faalt, terwijl de grief in het incidenteel appel ten dele slaagt.
De slotsom
11. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd met dien verstandig dat het maximum van de dwangsommen, voor zover te verbeuren na betekening van dit arrest moet worden verhoogd.
In de omstandigheid dat partijen elkaars gewezen echtgenoten zijn en het geschil hun beider kind betreft, vindt het hof aanleiding om de proceskosten in beide instanties te compenseren. Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, vindt het hof in de proceshouding van [appellante] thans nog geen aanleiding om haar in de kosten van het geding te veroordelen, maar het hof sluit niet uit dat dit bij een eventueel toekomstig geding wel zou kunnen gebeuren.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat [appellante] voor iedere keer dat zij na betekening van dit arrest in strijd handelt met het bepaalde onder 5.1 van het dictum van het vonnis van 5 augustus 2010 aan [geïntimeerde] een dwangsom verbeurt van € 125,-- tot een maximum van € 5.000,-- waarvan een bedrag van hoogstens € 2.500,-- betrekking kan hebben op dat strijdige handelen dat plaatsvindt voor de datum van de betekening van dit arrest;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. F.J. Streppel, B.J.H. Hofstee en R.E. Weening en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 november 2010 in bijzijn van de griffier.