ECLI:NL:GHLEE:2010:BO5020

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.051
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en ontheffing in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 18 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder was eerder door de rechtbank Groningen ontheven van het ouderlijk gezag bij beschikking van 19 januari 2010, waarbij de voogdij aan Bureau Jeugdzorg Groningen (BJZ) was opgedragen. De moeder heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag bij haar te laten. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet ter zitting is verschenen, ondanks dat zij geldig was opgeroepen. Het hof heeft onderzocht of de oproeping de moeder heeft bereikt en concludeert dat dit het geval is, aangezien zij op het moment van de zitting nog ingeschreven stond op het adres waar de oproep naartoe was gestuurd.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de relatie tussen de ouders en de zorg voor de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend, maar de moeder was belast met het eenhoofdig gezag. Het hof heeft vastgesteld dat de beroepsprocedure niet heeft geleid tot nieuwe argumenten van de moeder die niet al eerder door de rechtbank waren behandeld. De moeder had eerder de kans gekregen om deel te nemen aan een hulpverleningstraject, maar heeft hier niet aan voldaan. Het hof heeft geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van de kinderen bij de moeder ligt, en dat zij deze verantwoordelijkheid niet heeft genomen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De beslissing van het hof benadrukt dat de moeder niet in staat is gebleken om aan de vereisten voor het behoud van het ouderlijk gezag te voldoen, en dat de rechtbank de juiste criteria heeft toegepast in haar beslissing.

Uitspraak

Beschikking d.d. 18 november 2010
Zaaknummer 200.063.051
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.J. de Boer, kantoorhoudende te Veendam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad,
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 19 januari 2010 heeft de rechtbank Groningen, de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen [kind 1] (roepnaam
en hierna: [kind 1]), geboren op [2000] te [geboorteplaats] en [kind 2]
(hierna: [kind 2]), geboren op [2000] te [geboorteplaats], en de voogdij over de minderjarigen opgedragen aan BJZ. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] te worden belast, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 19 april 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 19 januari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende het inleidend verzoek van de raad, om de moeder te ontheffen uit het ouderlijk gezag, alsnog af te wijzen en aldus te bepalen dat het ouderlijk gezag ten aanzien van [kind 1] en [kind 2], bij de moeder blijft.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 7 juli 2010, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht om de beschikking van de rechtbank Groningen van 19 januari 2010 in hoger beroep te bekrachtigen en deze beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
20 augustus 2010 van mr. De Boer - waarbij zij zich als advocaat van de moeder terugtrok - en een brief van 22 september 2010 van mevrouw [voormalig pleegmoeder] (voormalig pleegmoeder van [kind 2]).
Ter zitting van 15 oktober 2010 is de zaak behandeld. De moeder is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. De heer R.C.M. Wouters is namens de raad verschenen en namens BJZ is verschenen mevrouw B.S. Mulder. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader eveneens niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De vader en de moeder hebben van 1988 tot 2004 een relatie gehad. Uit de relatie van de ouders zijn onder meer [kind 1] en [kind 2] geboren. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend.
2. [kind 1] en [kind 2] staan sinds 24 november 2006 onder toezicht van BJZ en zijn op 28 november 2006 uit huis geplaatst. [kind 1] is op 27 november 2007 geplaatst in de module 'In Between' (Base Groep) te Groningen en is begin 2010 doorgeplaatst naar het orthopedagogisch behandelcentrum '[orthopedagogisch behandelcentrum]' te [plaats]. [kind 2] verbleef tot 1 juli 2010 in een pleeggezin. Op 1 juli 2010 is [kind 2] in het centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie '[kinder- en jeugdpsychiatrie]' te [plaats] geplaatst.
3. De raad heeft de rechtbank - bij inleidend verzoek van 24 september 2009 - verzocht om de moeder te ontheffen van het gezag over [kind 1] en [kind 2], en voorgesteld om BJZ tot voogd(es) te benoemen.
4. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen
* t.a.v. de oproeping
5. Nu de moeder zonder opgaaf van redenen niet is verschenen, heeft het hof eerst onderzocht of de oproeping moeder bereikt heeft. Hoewel BJZ ter zitting heeft aangegeven dat de moeder niet langer woonachtig is op het adres in [woonplaats], waarheen het hof de tweede oproep aangetekend heeft gezonden, blijkt uit de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie dat de moeder (in ieder geval) ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog stond ingeschreven op bedoeld adres in [woonplaats]. Daarbij komt dat het hof de eerste oproep van de zitting reeds op 13 juli 2010 naar het kantoor van mr. A.J. de Boer heeft gezonden en mr. A.J. de Boer het hof pas bij brief van 20 augustus 2010, bij het hof ingekomen op 23 augustus 2010, heeft laten weten de moeder niet meer te zullen vertegenwoordigen. Daarenboven heeft BJZ ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat de gezinsvoogd op 14 oktober 2010 nog telefonisch contact heeft opgenomen met zowel de moeder als de vader en zij beiden (nogmaals) geïnformeerd zijn over de zitting van 15 oktober 2010. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder behoorlijk is opgeroepen.
* t.a.v. de ontheffing van het gezag
6. Het hof constateert dat de beroepsprocedure in feite niet heeft geleid tot andere stellingen of weren dan die de moeder reeds heeft aangevoerd in eerste aanleg en die door de rechtbank op toereikende gronden zijn verworpen, met welke gronden het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt.
7. Voor zover de moeder in haar beroepschrift heeft aangegeven dat BJZ reeds in oktober 2007 heeft besloten dat er geen perspectief bestond om te werken aan een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder thuis, overweegt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan de moeder (en haar toenmalige partner) in december 2006 de kans is geboden om te starten met een intensief hulpverleningstraject vanuit de gezinspsychiatrische kliniek "De Bron" te Beilen. De moeder verbleef (met haar toenmalige partner) in januari 2007 twee weken intern in "De Bron" om te kijken of deelname aan de behandeling mogelijk was. Bij de evaluatie zijn voorwaarden aan de moeder (en haar toenmalige partner) gesteld, welke zij niet is nagekomen. Hieromtrent zijn - van januari 2007 tot september 2007 - meerdere gesprekken gevoerd. Uiteindelijk heeft BJZ in oktober 2007 besloten dat niet gestart kon worden met de opname bij "De Bron". Hoewel de moeder heeft aangegeven dat haar in 2008 en 2009 de kans geboden had moeten worden om alsnog te laten zien dat zij openstond voor hulpverlening, is enig initiatief hiertoe van de moeder eveneens uitgebleven. BJZ heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat met betrekking tot de opname bij "De Bron" duidelijk is geworden dat een deelname van de moeder aan een behandeling niet van de grond zou komen, waarna besloten is dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt. Daarenboven blijkt uit het beroepschrift dat de moeder de verantwoordelijkheid om aannemelijk te maken dat zij openstaat voor hulpverlening en tot opvoeding van [kind 1] en [kind 2] in staat is of kan geraken, vooral bij anderen legt. Het hof is van oordeel dat de verantwoordelijkheid daarvoor bij de moeder ligt, maar de moeder deze verantwoordelijkheid niet heeft genomen.
8. De moeder heeft onder punt 10 van haar beroepschrift aangegeven dat de rechtbank rekening had moeten houden met de belangen van de moeder. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen voorop staat, en dat het wettelijk criterium door de rechtbank op juiste wijze is toegepast, zodat dit standpunt van de moeder, wat daar verder ook van zij, niet tot vernietiging van de bestreden beschikking kan leiden.
9. Ten overvloede overweegt het hof dat het de rechtbank vrijstaat om rekening te houden met de houding van de moeder ter zitting. Daarenboven dient deze overweging in de context te worden gelezen en is geen sprake van een zelfstandig dragende overweging.
Slotsom
10. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, R. Feunekes en
Th.P.M. Moons, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
18 november 2010 in bijzijn van de griffier.