ECLI:NL:GHLEE:2010:BP1060

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.025.237/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van aandelen en kwitantiekwestie tussen verkoper en koper

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil tussen een verkoper en een koper over de verkoop van aandelen in Bouwbedrijven Beheer Midden B.V. De verkoper, aangeduid als [appellant], had 600 aandelen verkocht aan de koper, [geïntimeerde], voor een bedrag van € 6.000,00. De levering vond plaats op 17 december 2002 ten overstaan van notaris A. van Dijk. In de notariële akte werd vermeld dat de koopprijs was voldaan en dat de verkoper een kwitantie had verleend aan de koper. Echter, de koper betwistte dat de koopsom daadwerkelijk was betaald en stelde dat er geen kwitantie was verleend.

Het geschil kwam voor de rechtbank Leeuwarden, waar de kantonrechter in eerste aanleg de verkoper in de gelegenheid stelde om tegenbewijs te leveren. De kantonrechter oordeelde uiteindelijk dat de vordering van de koper in conventie werd toegewezen en de vordering van de verkoper in reconventie werd afgewezen. De verkoper ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter waren vastgesteld. Het hof oordeelde dat de verkoper niet had aangetoond dat de koopsom niet was voldaan en dat de kwitantie niet was verleend. De grief van de verkoper, die zich richtte tegen de beslissing van de kantonrechter, werd gedeeltelijk gegrond verklaard. Het hof concludeerde dat de kwitantie die door de verkoper was verleend, niet was weerlegd door de koper.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de verkoper in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verkoper niet aannemelijk had gemaakt dat hij nog een vordering op de koper had ter zake van de koopprijs voor de aandelen, en dat de kwitantie die was verleend, geldig was.

Uitspraak

Arrest d.d. 7 december 2010
Zaaknummer 200.025.237/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[Naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. F. van der Hoef, kantoorhoudende te Burgum,
tegen
[Naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.H. van der Meulen, kantoorhoudende te Joure.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 5 augustus 2008 en 13 januari 2009 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, verder te noemen de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 11 februari 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 13 januari 2009 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 10 maart 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis op 13 januari 2009 onder nummer 238268 / CV EXPL 08-388 door de Rechtbank te Leeuwarden tussen partijen gewezen, en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen alsmede geïntimeerde te veroordelen tot betaling van € 6.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans de vorderingen van appellant in appel af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en het vonnis, gewezen door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, op 13 januari 2009, onder rolnummer 238268/CV EXPL 08-388, waarvan appel, te bekrachtigen en appellant te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1.1. Tegen de vaststelling van de feiten door de kantonrechter in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.3.) in het vonnis van 5 augustus 2008 zijn geen grieven gericht, zodat ook in appel van deze feiten kan worden uitgegaan. Deze feiten komen - uitgaande van de door de kantonrechter vastgestelde feiten en van hetgeen overigens omtrent de feiten vaststaat - op het volgende neer.
1.2. Tussen [appellant] als verkoper en [geïntimeerde] als koper is een overeenkomst tot stand gekomen waarbij [appellant] 600 aandelen in Bouwbedrijven Beheer Midden B.V., gevestigd te Burgum, heeft verkocht voor een bedrag van € 6.000,00. De levering heeft op 17 december 2002 ten overstaan van notaris A. van Dijk te Leeuwarden plaats gevonden. In de akte van levering worden naast [geïntimeerde] J. van der Veen en B. van der Meulen als koper van ieder 600 aandelen vermeld. De drie kopers worden in de notariële akte tezamen als "koper" aangeduid.
In de notariële akte van levering is onder het kopje "koopprijs" het volgende opgenomen:
De koopprijs van de verkochte aandelen bedraagt achttien duizend euro (€ 18.000,00), welk bedrag door koper aan verkoper is voldaan. Verkoper verleent koper kwitantie voor de betaling van de koopprijs.
1.3. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] houtmachines verkocht en geleverd voor een koopprijs van € 20.000,00. [appellant] heeft daarop een bedrag van € 7.500,00 in mindering betaald. Partijen zijn voor het resterende bedrag van € 12.500,00 een betalingsregeling overeengekomen waarbij [appellant] de eerste termijn van
€ 6.500,00 op of omstreeks 15 december 2006 heeft voldaan. Het restantbedrag van € 6.000,00 moest [appellant] in termijnen van € 500,00 per maand betalen waarvan de eerste termijn in januari 2007 en de laatste termijn in december 2007 verviel. Van het resterende bedrag van € 6.000,00 heeft [appellant] een bedrag van
€ 3.500,00 niet betaald.
1.4. Bij een aan [geïntimeerde] gerichte brief van 12 november 2007 heeft [appellant] een beroep gedaan op verrekening van hetgeen hij nog aan [geïntimeerde] verschuldigd was met hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst ter zake van de verkoop van aandelen nog aan hem zou moeten betalen.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.1. [geïntimeerde] heeft [appellant] bij exploot van 8 januari 2008 gedagvaard voor de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, en gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 4.044,13 te vermeerderen met rente en kosten. De vordering van [geïntimeerde] was gegrond op de stelling dat [appellant] het nog niet betaalde deel van de koopsom voor door [geïntimeerde] verkochte en geleverde houtmachines diende te voldoen, te vermeerderen met rente en incassokosten.
2.2. [appellant] heeft erkend het bedrag van € 3.500,00 niet te hebben betaald maar heeft een beroep gedaan op verrekening van deze vordering met zijn vordering op [geïntimeerde]. [appellant] heeft in reconventie een vordering tot betaling van de koopsom van € 6.000,00 ter zake van de door hem aan [geïntimeerde] verkochte en geleverde aandelen ingesteld.
2.3. [geïntimeerde] heeft de vordering in reconventie betwist.
2.4. De kantonrechter heeft bij vonnis van 5 augustus 2008 [appellant] in conventie en in reconventie toegelaten tot het tegenbewijs van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de koopprijs van de aandelen ten bedrag van
€ 6.000,00 niet door de in de akte bedoelde koper is voldaan en dat aan deze koper geen kwitantie is verleend. Nadat ingevolge de verleende bewijsopdracht beide partijen getuigen hadden voorgebracht, is bij vonnis van 13 januari 2009 in conventie de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en in reconventie de vordering van [appellant] afgewezen. [appellant] is in beide procedures in de proceskosten veroordeeld.
Met betrekking tot de grief
3.1. De grief van [appellant] is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter in zijn vonnis van 13 januari 2009 dat hij ([appellant]) niet is geslaagd in het leveren van het hem opgedragen tegenbewijs.
[appellant] heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaringen van partijen blijkt dat het bedrag van € 6.000,00 niet door [geïntimeerde] aan [appellant] is betaald. Hiermee staat vast dat in de leveringsakte ten onrechte is verwoord dat verkoper koper kwitantie verleent voor de betaling van de koopprijs. Partijen hebben ook geen overeenkomst gesloten waarbij [appellant] afstand heeft gedaan van zijn vordering op [geïntimeerde].
3.2. [geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellant] betwist en daartoe aangevoerd dat de kantonrechter terecht tot het oordeel is gekomen dat de verklaring van [geïntimeerde] de inhoud van de notariële akte van levering ondersteunt, te weten dat de koopprijs is voldaan en dat hem daarvoor kwitantie is verleend. Het maakt niet uit op welke wijze voldoening van de koopsom heeft plaats gevonden.
3.3. Het hof overweegt dat geen en in elk geval geen duidelijk kenbare grief is gericht tegen de door de kantonrechter aan [appellant] gegeven bewijsopdracht. Het hof dient derhalve van deze bewijsopdracht uit te gaan en te beoordelen of [appellant] in de bewijslevering is geslaagd.
3.4. Het hof overweegt dienaangaande dat uit de door partijen afgelegde verklaringen is komen vast te staan dat [geïntimeerde] het verschuldigde bedrag niet in geld heeft betaald en dat de koopsom evenmin door middel van verrekening is voldaan. In zoverre treft de grief derhalve doel.
3.5. Nu de grief van [appellant] gedeeltelijk slaagt, moeten op grond van de devolutieve werking van het appel alle door [geïntimeerde] in het geding in eerste aanleg gevoerde verweren worden behandeld.
3.6. [geïntimeerde] heeft in het geding in eerste aanleg als verweer tegen de vordering van [appellant] aangevoerd dat hem zoals uit de notariële akte van 17 december 2002 blijkt, kwijting voor de koopsom is verleend. [geïntimeerde] heeft dit verweer in hoger beroep gehandhaafd.
3.7. Ten aanzien van de door [appellant] verleende kwijting wordt overwogen dat [geïntimeerde] in zijn als getuige afgelegde verklaring zijn in de procedure ingenomen standpunt heeft herhaald maar niet duidelijk heeft verklaard wat er tussen partijen over de kwijting is afgesproken.
[appellant] heeft in zijn als getuige afgelegde verklaring eveneens zijn eigen standpunt herhaald en heeft evenmin toegelicht waarom hij kwitantie heeft verleend hoewel de koopsom niet was betaald. [appellant] heeft als getuige weliswaar verklaard dat de andere kopers, te weten [koper 1] en [koper 2], € 12.000,00 hebben betaald maar hij heeft dit niet met bescheiden onderbouwd. Het mag voorts waar zijn dat niet te spoedig mag worden aangenomen dat een schuld is kwijtgescholden, maar in deze zaak gaat het niet om een vaststaande schuld waarvan moet worden beoordeeld of deze naderhand al dan niet is kwijtgescholden maar om de vraag of partijen ten tijde van het verlijden van de notariële akte zijn overeengekomen dat [appellant] ter zake van de voldoening van de koopsom geen vordering meer op [geïntimeerde] had.
3.8. Het hof overweegt verder nog dat in de contra-enquête [koper 2] als getuige is gehoord. De kantonrechter is in zijn vonnis van 13 januari 2009 weliswaar niet op deze verklaring van [koper 2] ingegaan en ook partijen hebben dat in hun memorie van grieven c.q. antwoord niet gedaan, maar nu ook dit (alleen door [geïntimeerde] overgelegde) proces-verbaal tot het dossier van de zaak in eerste aanleg behoort, zal het hof met de door [koper 2] als getuige afgelegde verklaring rekening hebben te houden. [koper 2] heeft in zijn verklaring betwist enig bedrag aan [appellant] te hebben betaald. [koper 2] weet niet of de koopsom later is betaald of verrekend. [koper 2] heeft verder verklaard dat hij het verlenen van kwitantie als een kwijtschelding heeft ervaren.
3.9. Gelet op het feit dat kwitantie volgens artikel 6: 141 en 6: 160 lid 3 juncto artikel 6: 48 BW ook bij verrekening en kwijtschelding dient te worden verleend, en mede gelet op de door [koper 2] afgelegde verklaring is het hof van oordeel dat [appellant] het verweer dat een kwitantie is verstrekt, niet heeft weerlegd.
3.10. Dat betekent derhalve dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] wel kwitantie aan [geïntimeerde] heeft verleend. Hieruit volgt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ter zake van de koopprijs voor de door hem aan [geïntimeerde] verkochte aandelen nog een vordering op [geïntimeerde] heeft.
De slotsom.
3.11. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep. Het geliquideerd salaris voor de advocaat zal worden gesteld op 1 punt tariefgroep I.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt zowel in conventie als in reconventie het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 262,00 aan verschotten en € 632,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 december 2010 in bijzijn van de griffier.