De verdere beoordeling
met betrekking tot de feiten
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende weersproken, dan wel op grond van de overgelegde niet bestreden producties, staat in dit geding het volgende vast.
1.1 [appellant] heeft na het uitbreken in 2001 van een MKZ-besmetting op zijn kalvermesterij aan de [adres] dit bedrijf noodgedwongen beëindigd en heeft besloten zich in Friesland te vestigen. Hij heeft zijn oog laten vallen op een boerderij in [plaats], die tot de makelaars-portefeuille van [makelaarskantoor] behoorde.
1.2 [appellant] heeft [makelaarskantoor] gevraagd hem te assisteren bij de verkoop van het bedrijf in [plaats]. [makelaarskantoor] heeft daarbij te kennen gegeven dat voor die onroerende zaak de hoogst mogelijke opbrengst behaald zou kunnen worden indien het gesplitst zou worden in meerdere percelen met een woonbestemming.
1.3 De gemeente Barneveld heeft bij brief van 13 september 2001 aan [makelaarskantoor] meegedeeld dat "vervangende woningbouw op het perceel [adres] in het kader van het ruimte voor ruimte beleid van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken planologisch aanvaardbaar is." In de brief werd vermeld dat de regeling op 1 oktober 2001 en gedurende een maand zou worden opengesteld. Deze regeling maakte het mogelijk op het perceel, met behoud van de bestaande bedrijfswoning en na afbraak van de agrarische opstallen, één nieuwe woning te bouwen.
[makelaarskantoor] heeft de brief op 18 september 2001 aan [appellant] doorgezonden.
1.4 Op 19 september 2001 heeft [makelaarskantoor] met een vertegenwoordiger van de gemeente gesproken over mogelijke bestemmingswijziging welke de bouw van meerdere woningen zou toelaten.
1.5 Op 20 september 2001 heeft [appellant] de koopovereenkomst betreffende de boerderij te [plaats] getekend.
1.6 Bij brief van 2 oktober 2001 heeft [makelaarskantoor] namens [appellant] de gemeente gevraagd mee te werken aan bestemmingswijziging, zodat op het perceel van [appellant] meerdere woningen gebouwd konden worden. In antwoord daarop heeft de gemeente bij brief van 6 maart 2002 het volgende aan [makelaarskantoor] bericht: "(...) Het betreffende perceel is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 1983 en is bestemd als "Agrarisch gebied" met bouwperceel. Uitvoering van het door u beoogde bouwplan is op basis hiervan niet toegestaan (...) Wij hebben daarom onderzocht of er mogelijkheden aanwezig zijn om door middel van een wijziging van het bestemmingsplan uitvoering van uw bouwplan mogelijk te maken (...) In het kader van het "Ruimte voor Ruimte-componenten" van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken is het aanvaardbaar geacht dit restrictieve beleid te verruimen (...) In beginsel wordt uitgegaan van de bouw van één vervangende woning per te beëindigen agrarisch bedrijf. In uw schrijven geeft u echter aan dat de bouw van meerdere vervangende woningen voor de heer Theunissen een vereiste is voor de financiële afhandeling van de verplaatsing van zijn agrarische bedrijf naar de provincie Friesland. Echter vanuit planologisch oogpunt is na sloop van alle voormalige agrarische opstallen de bouw van slechts één woning aanvaardbaar. Los van de planologische beoordeling, hebben wij in overleg met de provincie Gelderland de mogelijkheden onderzocht welke op basis van het ruimte voor ruimte beleid aanwezig zijn om de bouw van meerdere woningen op het perceel middels een maatwerkconstructie mogelijk te maken. Van de zijde van de provincie is evenwel aangegeven dat, gelet op de situatie ter plaatse en de inhoud van de regeling, meer dan één vervangende woning niet aanvaardbaar is (...) Gelet op het voorgaande zijn wij niet bereid medewerking te verlenen aan een wijziging van het geldende bestemmingsplan ten einde de bouw van meerdere woningen op het perceel mogelijk te maken. De bouw van één vervangende woning in het kader van de "Ruimte voor Ruimte"-regeling is vanuit planologisch oogpunt aanvaardbaar (...)."
1.7 Op verzoek van [appellant], met de gemeente Barneveld als verweerster, heeft in 2002 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden bij de rechtbank Arnhem.
1.8 [appellant] heeft zijn onroerende zaak te [plaats] op 31 juli 2003 verkocht zonder dat de daarop rustende agrarische bestemming is gewijzigd.
1.9 Bij brief van 14 juli 2004 is [makelaarskantoor] door de rechtsbijstandverzekeraar van [appellant] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van de beweerd onjuiste advisering door [makelaarskantoor].