ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1166

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.034.471/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huurovereenkomst voor bepaalde tijd en tussentijdse beëindiging

In deze zaak gaat het om een huurovereenkomst voor bepaalde tijd tussen [appellant] en CWS Nederland B.V. De overeenkomst, die op 20 januari 2006 werd gesloten, had een looptijd van 36 maanden en betrof de verhuur van handdoekautomaten en andere hygiëneproducten. [appellant] heeft de overeenkomst opgezegd per 21 mei 2007, maar CWS heeft deze opzegging bevestigd en aangegeven dat de officiële einddatum van het contract 12 februari 2009 zou zijn. In eerste aanleg heeft CWS [appellant] aangesproken voor betaling van openstaande huurtermijnen en andere kosten, maar de kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en de vordering tot buitengerechtelijke kosten afgewezen.

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter, waarin hij vier grieven heeft opgeworpen. De grieven richten zich onder andere tegen de toepassing van de algemene voorwaarden van CWS en de vraag of CWS tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat de algemene voorwaarden van CWS van toepassing zijn, omdat deze onderaan de huurovereenkomst zijn vermeld en door beide partijen zijn ondertekend. Het hof oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de overeenkomst heeft ontbonden, noch dat hij zich in eerste aanleg op ontbinding heeft beroepen.

Het hof concludeert dat de grieven van [appellant] niet slagen. De vordering tot schadevergoeding en ontbinding van de overeenkomst kan niet in hoger beroep worden ingesteld, omdat deze vorderingen niet tijdig zijn ingediend. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 11 januari 2011
Zaaknummer 200.034.471/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.J. van Balen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
CWS Nederland B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: CWS,
advocaat: mr. A.J. Keizers, kantoorhoudende te Eindhoven.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op achtereenvolgens 16 oktober 2008 en 8 januari 2009, hersteld op 11 juni 2009, door de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 april 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemde vonnissen van 16 oktober 2008 en 8 januari 2009, met dagvaarding van CWS tegen de zitting van 9 juni 2009.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij twee producties zijn overgelegd, luidt:
"(...) bij beslissing van het Hof, uitvoerbaar bij voorraad:
- vernietiging van voornoemde vonnissen a quo,
- ontbinding van de overeenkomst tussen [appellant] en CWS per 21-5-07, en
- veroordeling van CWS voornoemd tot vergoeding en verrekening van de kosten van
beschadiging van [appellant]'s pand [adres]
nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en
- veroordeling van CWS in de kosten van beide instanties, kosten van dit exploit, te
vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen 2 weken na dagtekening van de te
wijzen uitspraak en -bij niet-tijdige voldoening- te vermeerderen met de wettelijke
rente over de (na)kosten vanaf voornoemde voldoeningstermijn."
CWS heeft bij memorie van antwoord (met producties) verweer gevoerd met als conclusie:
"(...) appellant in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans zijn vorderingen
als zijnde ongegrond en onbewezen af te wijzen, en de vonnissen zoals gewezen door de
kantonrechter te Groningen d.d. 16 oktober 2008 en 8 januari 2009, onder rolnummer
354919 /CV EXPL 08-2294, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden te
bekrachtigen en appellant te veroordelen in de kosten van de procedure in beide
instanties."
Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
de feiten
1. Behoudens het gestelde in grief 1 richten de grieven zich niet tegen de weergave door de kantonrechter van feiten in overweging 1. (1.1 tot en met 1.6) van het vonnis van 16 oktober 2008, zodat ook in hoger beroep in zoverre van die feiten zal worden uitgegaan, zulks met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
1.1 Het hof zal de feiten hierna - verkort - weergeven.
-Op 20 januari 2006 hebben partijen, voor de duur van 36 maanden, een huurover-eenkomst gesloten met betrekking tot door CWS in het bedrijf van [appellant] geplaatste handdoekautomaten, zeepautomaten, hygiëneboxen en aircontrols.
-CWS draagt zorg voor montage, service en onderhoud van de verhuurde automaten.
-Bij brief van 21 mei 2007 heeft [appellant] de overeenkomst opgezegd.
-CWS heeft met haar brief van 24 mei 2007 de opzegging bevestigd en met verwijzing naar de algemene voorwaarden meegedeeld dat de officiële einddatum van het contract 12 februari 2009 zal zijn.
-Bij demontage van de apparatuur van CWS door een monteur van CWS is een tegel gescheurd.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. CWS heeft gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 3.739,16 ter zake van opeisbare (restant)huurtermijnen tot het einde van het contract, van € 406,51 ter zake van vertragingsrente en van € 700,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten.
2.1 [appellant] heeft de vordering weersproken.
2.2 De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 16 oktober 2008 een comparitie van partijen gelast, welke op 11 december 2008 heeft plaatsgevonden.
2.3 Bij eindvonnis van 8 januari 2009, hersteld bij vonnis van 11 juni 2009, heeft de kantonrechter de vordering van CWS met betrekking tot de hoofdsom en de vertragingsrente toegewezen. De vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten is afgewezen. [appellant] is voorts veroordeeld in de proceskosten.
het geding in hoger beroep
3. CWS heeft bij memorie van antwoord een aantal producties overgelegd. Omdat [appellant] daarop niet (meer) heeft kunnen reageren, zal het hof op deze producties geen acht kunnen slaan. Uit het vervolg van het arrest zal overigens blijken dat CWS daardoor niet in haar verdediging is geschaad.
met betrekking tot de grieven
4. In grief 1 klaagt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat de algemene voorwaarden van CWS op de overeenkomst van toepassing zijn.
5. [appellant] heeft aangevoerd dat CWS deze voorwaarden niet ter hand heeft gesteld, noch toegezonden. [appellant] ziet daarbij over het hoofd dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet zonder meer afhankelijk is van terhandstelling of toezending. Doorslaggevend is of partijen bij het aangaan van de overeenkomst zijn overeengekomen dat de voorwaarden van CWS van toepassing zijn. In dat verband is van belang dat onderaan de huurovereenkomst de zinsnede is opgenomen". Op deze overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van CWS Nederland BV van toepassing ..." De overeenkomst is door beide partijen ondertekend. Daaruit moet worden afgeleid dat [appellant] met de toepasselijkheid van de voorwaarden heeft ingestemd.
5.1 Het hof voegt hieraan ten overvloede nog toe dat CWS voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar algemene voorwaarden bij het sluiten van de huurover-eenkomst aan [appellant] ter hand zijn gesteld, nu deze aan de achterzijde van het huurcontract staan afgedrukt. Dit laatste is door [appellant] overigens ook niet deugdelijk weersproken. Aangenomen moet dan ook worden dat [appellant] een redelijke mogelijkheid is geboden om kennis te nemen van die voorwaarden.
6. De grief faalt.
7. De grieven 2, 3 en 4 strekken in de kern ten betoge dat [appellant] een beroep op ontbinding van de huurovereenkomst toekomt wegens toerekenbaar tekortschieten door CWS van haar verplichtingen uit de overeenkomst en dat [appellant] moet worden toegelaten daarvan bewijs te leveren.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
8. Het hof stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat tussen partijen vaststaat dat de tussen hen gesloten overeenkomst voor bepaalde tijd (36 maanden) is aangegaan. Gesteld noch gebleken is voorts dat deze overeenkomst voorziet in de mogelijk-heid van tussentijdse opzegging.
9. Uitgangspunt is dat een voor bepaalde tijd gesloten overeenkomst, zo tussentijdse opzegbaarheid niet is bedongen, in beginsel niet eenzijdig tussentijds door opzegging kan worden beëindigd. Weliswaar is niet geheel uitgesloten dat op dit beginsel een uitzondering wordt aangenomen, maar een dergelijke uitzondering kan slechts haar grond vinden in onvoorziene - dat wil zeggen niet in de overeenkomst verdisconteerde - omstandigheden, die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten (HR 21 oktober 1988, LJN: AD0483).
10. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zodanige omstandigheden niet gesteld terwijl deze evenmin zijn gebleken. De door [appellant] aan CWS verweten tekortkomingen zijn, wat daar ook van zij, op zichzelf onvoldoende om de aanvaarding van een bevoegdheid tot tussentijdse opzegging te rechtvaardigen. Indien de gestelde tekortkomingen van voldoende betekenis zouden zijn en ook overigens aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan, kunnen zij grond opleveren om de overeenkomst door een buitengerechtelijke verklaring of door de rechter te doen ontbinden; er is te dezen geen reden waarom die tekortkomingen daarnaast grond voor beëindiging van de overeenkomst door opzegging zouden zijn (wederom HR 21 oktober 1988, LJN: AD0483).
11. [appellant] kan dan ook slechts van zijn eigen verplichtingen uit de overeenkomst worden bevrijd door zich - in conventie bij wege van verweer, dan wel buitengerechtelijk of in reconventie - op de ontbinding van de overeenkomst te beroepen, dan wel ontbinding van de overeenkomst te vorderen.
[appellant] heeft zich in eerste aanleg noch in conventie bij wege van verweer noch in reconventie op de ontbinding van de overeenkomst beroepen. Anders dan [appellant] kennelijk meent, heeft de kantonrechter een dergelijk verweer, dan wel vordering ook niet in de stellingen van [appellant] kunnen, laat staan moeten, lezen.
11.1 Weliswaar wordt in hoger beroep ontbinding van de overeenkomst gevorderd, doch deze vordering moet reeds stranden op het bepaalde in art. 137 Rv. Een reconventionele vordering moet immers dadelijk bij antwoord worden ingesteld en kan om die reden niet voor het eerst in hoger beroep worden ingediend.
Dat [appellant] buiten rechte de ontbinding van de overeenkomst heeft ingeroepen, is ook in hoger beroep niet aannemelijk geworden. Een schriftelijke verklaring als bedoeld in art. 6:267 lid 1 BW is niet in het geding gebracht. Het hof overweegt in dit verband dat, anders dan in de toelichting op grief 2 wordt betoogd, de "Antwoordverklaring" in eerste aanleg van [appellant] niet als een dergelijke verklaring kan worden aangemerkt.
12. Zelfs indien [appellant] erin zou slagen te bewijzen dat CWS tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst, dan nog baat dit [appellant] niet. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, vloeit immers voort dat [appellant] de overeenkomst niet heeft ontbonden, en ook in dit geding geen ontbinding meer kan vorderen, zodat hij niet middels ontbinding van de overeenkomst van zijn betalingsverplichting wordt bevrijd.
Om die reden zal het hof het door [appellant] gedane bewijsaanbod passeren.
13. De vordering tot schadevergoeding strandt reeds op grond van het feit dat deze
- reconventionele - vordering niet voor het eerst in hoger beroep worden ingesteld.
14. De grieven zijn tevergeefs voorgedragen.
De slotsom
15. De vonnissen van de kantonrechter van 16 augustus 2008 en 8 januari 2009 (hersteld bij vonnis van 11 juni 2009) waarvan beroep dienen te worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1 procespunt, tarief I).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de vonnissen van 16 augustus 2008 en 8 januari 2009 (hersteld bij vonnis van 11 juni 2009) waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot
die tot aan deze uitspraak aan de zijde CWS op € 262,-- aan verschotten en
op € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.E.L. Fikkers en H. de Hek, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 januari 2011 bijzijn van de griffier.