ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4844

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.045.714-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen vonnissen van de rechtbank Assen, die betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 11 februari 2009 en 8 juli 2009, waarin de rechtbank beslissingen heeft genomen over de verdeling van de gemeenschap van goederen. De man heeft drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere betwist dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding voor de voormalige echtelijke woning, die hij sinds de ontbinding van het huwelijk heeft bewoond.

De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw recht heeft op een vergoeding voor het gebruik van de woning door de man. De man stelt dat de berekening van deze vergoeding niet correct is en dat er geen recht op verrekening bestaat. Het hof heeft in zijn arrest van 18 januari 2011 geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een gebruiksvergoeding, en dat de man deze aan haar moet betalen. Het hof heeft daarbij de redelijkheid en billijkheid in acht genomen, zoals voorgeschreven in artikel 3:169 BW, en heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken over te leggen met betrekking tot de onroerende zaak.

Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de man en de vrouw de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder toe te lichten. De beslissing van het hof is nog niet definitief, aangezien verdere bewijsvoering en argumentatie van beide partijen noodzakelijk zijn om tot een einduitspraak te komen.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 januari 2011
Zaaknummer 200.045.714/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te Eext,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W. Flipse, kantoorhoudende te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 2 juli 2008, 11 februari 2009 en 8 juli 2009 door de rechtbank Assen, hierna te noemen de rechtbank.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 1 oktober 2009 is door de man hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen van 11 februari 2009 en 8 juli 2009 met dagvaarding van de vrouw tegen de zitting van 20 oktober 2009.
Bij tussenarrest van 10 november 2009 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Van de op 4 maart 2010 gehouden comparitiezitting is proces-verbaal opgemaakt; een afschrift van het proces-verbaal bevindt zich bij de geding¬stukken.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
"Dat het Hof moge behagen over te gaan:
1.
tot vernietiging van de vonnissen van de Rechtbank, waarvan hoger beroep, met veroordeling van de vrouw tot betaling van € 23.560,-- zoals gespecificeerd in de grieven;
2.
tot afwijzing van de gevraagde woonvergoeding;
3.
tot verdeling van de roerende zaken zoals aangegeven in het lichaam van deze memorie."
Bij memorie van antwoord is door de vrouw, onder overlegging van producties, verweer gevoerd met als conclusie:
"De vrouw verzoekt het Gerechtshof Leeuwarden de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel zijn vorderingen af te wijzen één en ander uitvoerbaar bij voorraad met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties:"
De grieven
De man heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De tegenvordering van de man in hoger beroep onder punt 3 van de conclusie van de memorie van grieven
1. In de door de man bij memorie van grieven ingestelde tegenvordering als vermeld onder punt 3 van de conclusie van die memorie, moet de man niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien niet voor het eerst in hoger beroep een eis in reconventie kan worden ingesteld (art. 353 lid 1 Rv).
De vaststaande feiten
2. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.3) van genoemd vonnis van 11 februari 2009 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
3. De vaststaande feiten zijn de volgende:
De man en de vrouw zijn op 29 april 1984 in de gemeente Zaandam (thans gemeente Zaanstad) in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft bij beschikking van 14 november 2007 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk tussen de man en de vrouw is door de inschrijving van genoemde beschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Zaanstad op 11 december 2007 ontbonden.
Aard van het geschil
4. Partijen houdt in hoger beroep een drietal geschilpunten verdeeld. De geschilpunten hebben betrekking op de verdeling van de huwelijkgoederen¬gemeenschap of houden daarmee verband.
Met betrekking tot grief I:
5. Met deze grief komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw recht heeft op een vergoeding ter zake van het gebruik door de man van de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen behorende onroerende zaak, de voormalige echtelijke woning, alsmede tegen de door de rechtbank vastgestelde wijze waarop het beloop van deze vergoeding is te berekenen (rechtsoverweging 2.25. e.v. van genoemd vonnis van 8 juli 2009).
6. Het hof stelt voorop dat art. 3:169 BW mede tot strekking heeft de deelgenoot die een tot een gemeenschap behorend goed met uitsluiting van andere deelgenoten gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van zijn hoedanigheid van deelgenoot recht heeft, schadeloos te stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (HR 22 december 2000, LJN: AA9143, NJ 2001, 59). Bij het vorenstaande dienen de redelijkheid en billijkheid, die de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten in de gemeenschap in gevolge art. 3:166 lid 3 BW beheersen, tot maatstaf (vgl. Parl. Gesch. Boek 3, p. 587). Hierin ligt besloten dat rekening is te houden met de omstandigheden van het geval.
7. Aangezien de vrouw verstoken is van het genot van de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende onroerende zaak, waarvan de man sedert de ontbinding van het huwelijk het genot heeft gehad, is naar het oordeel van het hof plaats voor een gebruiksvergoeding, door de man aan de vrouw te betalen, waarbij het hof aantekent dat geen van de door de man aangevoerde argumenten, die volgens hem tegen het toekennen van een gebruiksvergoeding aan de vrouw zouden pleiten, van zodanig gewicht is dat anders geoordeeld zou moeten worden.
8. Als uitgangspunt voor het berekenen van de gebruiksvergoeding kan dienen hetgeen de man meer aan netto-profijt van de onroerende zaak heeft gehad dan in overeenstemming is met zijn aandeel, zijnde het netto-profijt gelijk aan de huurprijs die ingeval van verhuur aan een derde van deze zou kunnen worden bedongen, te verminderen met de door de man voor zijn rekening genomen, met de onroerende zaak verbonden lasten en kosten.
9. Om de huurprijs als hiervoor bedoeld te bepalen kan ter vermijding van een deskundigenbericht dienaangaande aansluiting worden gezocht bij de WOZ-waarde van de onroerende zaak en wel door een percentage van 4 (4%) daarvan te nemen.
10. Het hof zal daarom de man in de gelegenheid stellen de aanslagen onroerende zaaksbelasting, voor zover reeds opgelegd, over te leggen over de periode waarop de gebruiksvergoeding betrekking heeft, te weten vanaf de dag van de ontbinding van het huwelijk, zijnde 11 december 2007, en zich desgewenst uit te laten over de invulling van de eerder genoemde maatstaf in het onderhavige geval. Voorts zal het hof verstaan dat de vrouw vervolgens daarop bij antwoordakte zal kunnen reageren.
11. Voor het beloop van de met de onroerende zaak verbonden lasten en kosten heeft de man een beroep gedaan op de bij memorie van grieven als productie overlegde berekening, die voor de jaren 2008 en 2009 een bedrag van gemiddeld € 4.435,-- uitwijst. De vrouw heeft deze berekening niet bestreden, zodat het hof daarvan ook zal uitgaan.
12. Het hof zal iedere verdere beslissing omtrent grief I aanhouden.
Met betrekking tot grief II:
13. Blijkens deze grief stelt de man zich op het standpunt dat voor de waarde waartegen de lijfrentepolis Nationale Nederlanden onder polisnummer 869.4850 aan de man is toegedeeld, niet van de contante waarde kan worden uitgegaan, zoals de rechtbank heeft gedaan, maar van een waarde die gelijk is aan de contante waarde minus de latente belastingclaim (vgl. rechtsoverweging 2.19 e.v. van genoemd vonnis van 8 juli 2009). De vrouw heeft zulks gemotiveerd bestreden.
14. Het hof zal de man in de gelegenheid stellen om bij akte op de stellingen dienaangaande van de vrouw in te gaan en zich over de contante waarde van de latente belastingclaim, uitgaande van 8 juli 2009, als zijnde de dag van verdeling (rechtsoverweging 5.9 van genoemd vonnis van 11 februari 2009), uit te laten. Voorts zal het hof verstaan dat de vrouw vervolgens daarop bij antwoordakte zal kunnen reageren.
15. Het hof zal iedere verdere beslissing omtrent grief II aanhouden.
Met betrekking tot grief III:
16. Met deze grief komt de man volgens de bewoordingen ervan op tegen de verwerping door de rechtbank van het door hem gedane beroep op verrekening (rechtsoverweging 2.28 van het genoemde vonnis van 8 juli 2009).
17. Uit de toelichting op de grief en punt 1 van de conclusie van de memorie van grieven moet het hof evenwel afleiden dat de man met de grief nastreeft dat het hof de vrouw veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 8.699,-- ten titel van restitutie van de teveel betaalde alimentatie. Het gaat om een tegenvordering van de man die besloten ligt in de bewoordingen ''met veroordeling van de vrouw tot betaling van € 23.560,-- ", zoals die onder punt 1 van de conclusie van de memorie van grieven voorkomen.
18. Voor deze tegenvordering van de man geldt hetzelfde als het hof in rechtsoverweging 1 heeft overwogen met betrekking tot de onder punt 3 van de conclusie van de memorie van grieven vermelde tegenvordering van de man.
19. Voor zover in hoger beroep het beroep op verrekening nog aan de orde is, is het hof met de rechtbank van oordeel dat voor verrekening geen plaats is, aangezien de vrouw het door de man bij wijze van verweer gedane beroep op verrekening gemotiveerd heeft bestreden en de gegrondheid van het verweer van de man niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
20. Grief III faalt derhalve.
21. Gelet op het hiervoor overwogene, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.
De beslissing
Het gerechtshof
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 15 februari 2011 teneinde de man in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als rechtsoverwegingen 10 en 14 overwogen;
verstaat dat de vrouw daarna in de gelegenheid zal worden gesteld bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 januari 2011 in bijzijn van de griffier.