ECLI:NL:GHLEE:2011:BP7285

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.040.209/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toekenning en intrekking van subsidie op basis van no cure no pay

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door drie appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De appellanten, gevestigd in Eefde en Dronten, hadden een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde, gevestigd in Vries, waarbij de geïntimeerde op no cure no pay basis subsidies zou aanvragen voor kwaliteitsinvesteringen in het recreatiebedrijf van de appellanten. De subsidie was aanvankelijk toegekend, maar later ingetrokken omdat de appellanten niet voldaan hadden aan de voorwaarden. De geïntimeerde vorderde betaling voor haar werkzaamheden, terwijl de appellanten zich op het standpunt stelden dat zij geen betaling verschuldigd waren omdat de subsidie was ingetrokken. Het hof oordeelde dat de toekenning van de subsidie doorslaggevend was voor de betaling van de werkzaamheden van de geïntimeerde. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de appellanten hoofdelijk moesten betalen voor de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de opdrachtgever in het kader van een no cure no pay overeenkomst en de voorwaarden voor betaling van diensten.

Uitspraak

Arrest d.d. 25 januari 2011
Zaaknummer 200.040.209/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [naam appellant 1],
gevestigd te Eefde,
2. [naam appellant 2],
gevestigd te Eefde,
3. [naam appellant 3],
gevestigd te Dronten,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna te noemen: [appellant], respectievelijk [appellanten],
advocaat: mr. R.P. Sijbrandij, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[naam geïntimeerde],
gevestigd te Vries,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M. Pol, kantoorhoudende te Assen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 8 juli 2009 door de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 augustus 2009 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 20 oktober 2009.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het op 8 juli 2009 door de Rechtbank te Leeuwarden onder zaak- / rolnummer 93688 / HA ZA 08-1022 tussen partijen gewezen vonnis, en, opnieuw recht doende, bij arrest, de vordering van geïntimeerde in conventie alsnog niet ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen in conventie af te wijzen, zomede de vordering van appellanten in reconventie alsnog toe te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure in beide instanties, en het arrest ten aanzien van die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van appellanten afwijst met hun hoofdelijke veroordeling in de kosten van de procedure."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.6. een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen verschil van mening, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Deze komen op het volgende neer.
2. [geïntimeerde] en [appellant] hebben in oktober 2004 een overeenkomst van opdracht gesloten, waarbij [geïntimeerde] zich heeft verplicht voor [appellant] de subsidiemogelijkheden te onderzoeken en subsidies aan te vragen en te begeleiden ten behoeve van het doen van kwaliteitsinvesteringen in het recreatiebedrijf van [appellant].
3. In de overeenkomst zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
* dat de opdrachtnemer deze opdracht aanvaardt op no cure no pay basis. Dit houdt in dat de opdrachtgever geen kosten is verschuldigd indien er geen subsidie wordt toegezegd
* dat de opdrachtgever de opdrachtnemer 10% (exclusief BTW) van de toegezegde subsidie verschuldigd is voor het indienen van de aanvraag. Dit honorarium is verschuldigd vanaf het moment van de toezegging
* dat de opdrachtgever de opdrachtnemer 5% (exclusief BTW) van de toegezegde subsidie verschuldigd is voor het begeleiden van de administratie en het opstellen van rapportages en (eind)declaraties. Dit honorarium is verschuldigd op het moment van indienen van de einddeclaratie
* dat de opdrachtgever verantwoordelijk is voor het realiseren van de toegezegde subsidie door het project uit te voeren volgens de subsidieaanvraag
4. [geïntimeerde] heeft ter uitvoering van de overeenkomst bij het Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN) namens [appellant] een subsidie aangevraagd op grond van de zogenaamde KITS-regeling.
5. SNN heeft in oktober 2005 aan [appellant] een subsidie toegezegd van € 89.033,00.
6. [geïntimeerde] heeft [appellant] op 16 december 2005 een bedrag van € 10.594,93 (inclusief btw) in rekening gebracht, zijnde 10% van de toegezegde subsidie. Na aanmaningen en na overleg heeft [appellant] van die factuur een bedrag van € 5.297,46 (inclusief btw) betaald. Het resterende bedrag heeft [appellant] niet voldaan.
7. [geïntimeerde] heeft [appellant] op 11 januari 2007 een bedrag van € 5.297,46 (inclusief btw) in rekening gebracht zijnde 5% van het toegezegde subsidiebedrag. Ook dat bedrag heeft [appellant] niet voldaan.
8. SNN heeft in de loop van 2007 het besluit tot toekenning van de subsidie ingetrokken, nadat was vastgesteld dat [appellant] niet had voldaan aan één van de subsidievoorwaarden. Het door [appellant] daartegen ingediende bezwaarschrift is door SNN ongegrond verklaard.
Het geschil in eerste aanleg
9. In conventie heeft [geïntimeerde] hoofdelijke veroordeling van [appellanten] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 13.628,34 vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. [appellanten] hebben verweer gevoerd.
10. In reconventie hebben [appellanten] (terug)betaling gevorderd van een bedrag van € 5.297,46 vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
11. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering in conventie toegewezen en de vordering in reconventie afgewezen.
Beoordeling
12. [appellanten] hebben vier grieven opgeworpen, waarmee zij beogen het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen. Het hof zal de grieven daarom gezamenlijk bespreken.
13. Kern van het geschil vormt de vraag hoe de passage in de overeenkomst "dat de opdrachtnemer deze opdracht aanvaardt op no cure no pay basis" moet worden uitgelegd.
14. [appellanten] hebben aangevoerd dat "no cure, no pay" betekent dat er niet behoeft te worden betaald, indien geen resultaat wordt bereikt. Het gaat volgens hen onmiskenbaar om een resultaatsverbintenis. Aangezien SNN de subsidie heeft ingetrokken, zijn zij dan ook geen betaling verschuldigd aan [geïntimeerde].
15. [geïntimeerde] heeft betoogd dat zij al haar werkzaamheden in overeenstemming met de overeenkomst heeft uitgevoerd en dat SNN bij beschikking van 24 oktober 2005 een bedrag van € 89.033,00 aan subsidie aan [appellant] heeft toegezegd. Daarmee heeft zij aanspraak op betaling van haar diensten, aldus [geïntimeerde].
16. Het hof stelt voorop dat de vraag wat de overeenkomst inhoudt niet enkel kan worden beantwoord op grond van de taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar dat het daarbij mede aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
17. Volgens de bewoordingen van de overeenkomst is de verplichting tot betaling voor de diensten van [geïntimeerde], de "no cure no pay"-clausule, is gekoppeld aan de toezegging van een subsidie door de subsidieverlener. Daarnaast is bepaald dat een deel van het honorarium ter hoogte van 10% van de toegezegde subsidie is verschuldigd vanaf het moment van de toezegging en een deel ter hoogte van 5% van de toegezegde subsidie bij gelegenheid van het indienen van de einddeclaratie bij de subsidieverlener. Daarmee is naar het oordeel van het hof zowel vastgesteld wanneer de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] ontstaat, als wanneer die vordering opeisbaar wordt. Naar het oordeel van het hof spreekt deze tekst voor zich en hebben [appellanten] niet voldoende onderbouwd gesteld dat [geïntimeerde] hierover onduidelijk is geweest of anderszins verwarring teweeg heeft gebracht. Gelet op de duidelijke tekst van de overeenkomst heeft [geïntimeerde] dit ook niet mondeling behoeven toe te lichten, zoals [appellanten] hebben gesteld.
18. De opdrachtgever is vervolgens, zo is in de overeenkomst bepaald, verantwoordelijk voor het realiseren van de toegezegde subsidie door het project uit te voeren volgens de subsidieaanvraag. Daarmee is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht dat de opdrachtgever in beginsel verantwoordelijk is voor de vervulling van de voorwaarden voor de definitieve toekenning van de subsidie. Die verdeling van verantwoordelijkheden is ook redelijk omdat de opdrachtgever het in zijn macht heeft om al dan niet aan de subsidievoorwaarden te voldoen en niet de opdrachtnemer.
19. Naar het oordeel van het hof is niet voldoende gemotiveerd gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van verklaringen en gedragingen van partijen over en weer, op grond waarvan zij een andere zin aan de overeenkomst mochten toekennen dan het hof hiervoor uit de bewoordingen van de overeenkomst heeft afgeleid. Evenmin mochten zij naar het oordeel van het hof in dit opzicht redelijkerwijs iets anders van elkaar verwachten.
20. Nu SNN een subsidie aan [appellant] heeft toegezegd en als niet weersproken is komen vast te staan dat [geïntimeerde] namens [appellant] een einddeclaratie bij SNN heeft ingeleverd, is voldaan aan de voorwaarden voor betaling van de diensten van [geïntimeerde] en zijn deze vorderingen ook opeisbaar geworden.
21. Voorts staat vast dat de subsidie door SNN is ingetrokken, omdat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden die aan de subsidie waren verbonden. [appellanten] hebben niet voldoende gemotiveerd gesteld dat [geïntimeerde] daarvan een verwijt valt te maken. Zo hebben [appellanten] in de eerste plaats onduidelijkheid laten bestaan over de voorwaarde waaraan niet zou zijn voldaan en op grond waarvan de subsidie uiteindelijk is geweigerd. De suggestie wordt gewekt dat dit verband hield met het te verkopen aantal chalets (producties 7 tot en met 11 bij de memorie van grieven), maar er is geen besluit van SNN in het geding gebracht waaruit dit blijkt. Ook de enkele stelling dat [geïntimeerde] een aanvraag voor verlening van subsidie heeft ingediend op basis van uitgangspunten waaraan [appellant] per definitie niet zou kunnen voldoen vormt een niet toereikende onderbouwing voor het hiervoor bedoelde verwijt. [appellanten] hebben geen stukken ingediend waaruit dat zou kunnen blijken, zoals de aanvraag om verlening van subsidie en de aan de aanvraag ten grondslag liggende projectplannen. Evenmin hebben [appellanten] met stukken onderbouwd dat het project sedert het indienen van de aanvraag om verlening van een subsidie op geen enkel onderdeel is gewijzigd.
22. [appellanten] hebben tot slot niet voldoende gemotiveerd gesteld dat zij in een bespreking in maart 2006 een nadere overeenkomst met [geïntimeerde] hebben gesloten ter zake van de toepassing van de "no cure no pay"-clausule en dat de betaling van maart 2006 als een voorschot moet worden beschouwd. Aan ambtshalve opdragen van bewijslevering komt het hof derhalve niet toe.
23. Het hof deelt daarom de conclusie van de rechtbank dat de vorderingen van [geïntimeerde] moeten worden toegewezen en dat dientengevolge de grondslag aan de vordering van [appellant] is komen te ontvallen, zodat die moet worden afgewezen.
24. De grieven falen.
Slotsom
25. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partijen in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 422,- aan verschotten en € 894,- (1 punt, tarief II, € 894,- per punt, factor 1) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 422,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, K.M. Makkinga en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 25 januari 2011 in bijzijn van de griffier.