Ten aanzien van de feiten
1. Ten aanzien van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.8. van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Het hof zal die feiten herhalen, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden.
1.1. [gefailleerde] heeft onder de naam “Royal Keukens” aan [adres] een keukenzaak geëxploiteerd. [gefailleerde] huurde de hiervoor genoemde panden met ingang van 1 juli 1999 van de besloten vennootschap [naam] Advies & Beheer B.V. en later van [verhuurder] (hierna: [verhuurder]). De huurprijs voor deze panden bedroeg in 2006 € 1.949,22 per maand. [gefailleerde] was al voor juli 2006 met de betaling van de huurpenningen in gebreke. [gefailleerde] heeft in juni 2006 de bedrijfsvoering gestaakt.
1.2. Bij overeenkomst van 27 juni 2006 heeft [gefailleerde] door tussenkomst van Troostwijk aan Friesland Bank N.V. (hierna: Friesland Bank) zijn machines, inventaris en voorraden in vuistpand gegeven. Om te voorkomen dat de roerende zaken door het afvoeren beschadigd zouden worden, heeft [gefailleerde] aan Troostwijk met ingang van 27 juni 2006 het pand aan [adres] verhuurd tegen een huurprijs van € 55,00 per dag exclusief BTW. Daarbij is overeengekomen dat de huursom van de eerste 30 dagen zal worden verrekend met het openstaande saldo van Friesland Bank.
1.3. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2006 is aan [gefailleerde] surseance van betaling verleend. Bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 17 augustus 2006 is op [gefailleerde] de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).
1.4. De bewindvoerder heeft bij brief van 24 augustus 2006 aan Friesland Bank de huurovereenkomst van het pand aan [adres] opgezegd. Toen het de bewindvoerder gebleken was, dat Friesland Bank geen huurder van dit pand was, heeft hij bij brief van 8 november 2006 aan Troostwijk de huur tegen 1 maart 2007 opgezegd.
1.5. Tijdens de surseance van betaling en de wettelijke schuldsaneringsregeling is de huur niet aan [verhuurder] betaald. [verhuurder] heeft zijn vordering op [gefailleerde] ter zake van niet betaalde huur over de periode vanaf 1 juli 2006 aan Troostwijk verkocht. Van deze overdracht is op 1 februari 2007 een akte van cessie opgemaakt die op 5 februari 2007 is herzien. De cessie van 1 februari 2007 is bij brief van 2 februari 2007 aan de bewindvoerder meegedeeld. Troostwijk heeft in deze brief tevens een beroep gedaan op verrekening van de vordering van de bewindvoerder op haar met haar vordering op de boedel. Troostwijk heeft nadien ook van de herziene akte aan de bewindvoerder mededeling gedaan.
1.6. De huurovereenkomst met Troostwijk is per 2 februari 2007 door schriftelijke opzegging aan de bewindvoerder geëindigd. De sleutels van het gehuurde zijn aan de bewindvoerder overhandigd.
1.7. De huurovereenkomst met [verhuurder] is als gevolg van de opzegging door [verhuurder] op 28 februari 2007 geëindigd.
1.8. De schuldsaneringsregeling ten aanzien van [gefailleerde] is op 2 september 2008 tussentijds beëindigd en [gefailleerde] is bij vonnis van dezelfde datum in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. [X] tot curator.
1.9. [verhuurder] had over de periode tot en met 3 juli 2006 een concurrente vordering op de boedel van € 141,48 en over de periode van 4 juli tot en met 16 augustus 2006 een boedelvordering van € 2.074,98. De aan [verhuurder]/Troostwijk over de periode van 17 augustus 2006 tot en met 28 februari 2007 verschuldigde huur bedraagt € 12.638,49.