7. Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van een splitsingsakte als de onderhavige telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Aangezien partijen verschillen van inzicht over de uitleg van een bepaling in de akte van splitsing dient het hof deze bepaling zelf uit te leggen. Nu bedoeld document naar zijn aard bestemd is om de rechtspositie van een aantal derden te beïnvloeden, in het bijzonder die van de (toekomstige) eigenaren van (en andere gerechtigden tot) zowel de woonappartementen als de winkelappartementen in het complex, zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van dat document, dienen de bewoordingen van de splitsingsakte naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd in het licht van de verdere inhoud van het reglement. Daarbij zijn van beslissende betekenis alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin de akte is opgesteld is daarbij, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, wel van groot belang, doch niet alléén bepalend. Bij die betekenis dient ook gelet te worden op de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer waarbinnen deze akte is opgesteld, op de structuur van de tekst als geheel, en op de aannemelijkheid van rechtsgevolgen in de ene dan wel de andere uitleg. Daarbij gaat het niet om de subjectieve bedoelingen van de partijen die de akte hebben opgesteld, voor zover die niet uit de akte zelf blijken.
8.1 Het hof is van oordeel dat uit artikel 2.4 zelf volgt wat de achtergrond is van de toedeling van bepaalde daar genoemde kosten aan hetzij de eigenaren van woonappartementen, hetzij die van de winkelappartementen: het gaat erom of men van bepaalde op zichzelf gemeenschappelijke gedeelten van het complex gebruik maakt. Kennelijk maken de eigenaren of gebruikers van de winkelappartementen (hierna gemakshalve winkeliers genoemd) geen gebruik van de gemeenschappelijke ruimte die toegang verleent tot de woningen of van de liften.
8.2 Noodzakelijke en essentiële onderdelen van een gebouw zoals dak en goten, en ook de nu niet in geding zijnde fundamenten en dragende muren, worden eveneens door de winkeliers gebruikt, al is dat gebruik van een andere aard dan het gebruik van bijvoorbeeld vloeroppervlak.
8.3 Hieraan doet onvoldoende af dat ook in art. 2.4 staat dat eigenaars van winkelappartementen "derhalve slechts" bijdragen in de kosten van verzekering van het gebouw. Dat de bijdrageplicht van winkeliers voor alle gemeenschappelijke delen en zaken van het gebouw daartoe wordt beperkt, is immers geen logische conclusie in het licht van het met artikel 2.4 uitgedrukte uitgangspunt dat alleen de gebruiker betaalt. Het uitdrukkelijk noemen van de verzekering voor de opstal als post waaraan ook de winkeliers moeten bijdragen, benadrukt juist de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van alle appartementsgerechtigden voor de instandhouding van het gebouw als zodanig, waarvan het dak en de goten bestanddeel zijn.
Het hof oordeelt het ook niet op voorhand aannemelijk dat uitsluitend de eigenaren van woonappartementen zouden moeten betalen voor het onderhoud van het dak, de goten en bijvoorbeeld de fundamenten van het gebouw.
8.4 Noch uit de overige tekst van de onder 1.3 tot en met 1.5 geciteerde bepalingen, noch uit de structuur van het splitsingsreglement blijkt, dat een verdergaande beperking van de bijdrageplicht voor winkeliers is beoogd dan voor de posten, genoemd in de eerste alinea van art. 2.4. Evenmin blijkt van een andere reden voor een beperking op de bijdrageplicht dan het feitelijk gebruik van bepaalde gemeenschappelijke ruimtes of bestanddelen. Met name geeft het splitsingsreglement geen objectief aanknopingspunt voor de door Emmen 55 geschilderde achtergrond voor een verdergaande beperking van de bijdrageplicht van winkeliers ten koste van de eigenaren van de bovengelegen woningen, te weten de hoogte van de door de eerste appartementseigenaren betaalde koopprijs aan [de projectontwikkelaar]. Zou dit wel van invloed zijn geweest, dan had zulks, ook met het oog op belangen van toekomstige appartementseigenaren, duidelijk kenbaar moeten zijn, hetgeen niet het geval is. Het hof ziet daarom geen reden om Emmen 55 te belasten met bewijs van haar stelling omtrent de niet in de akte uitgedrukte reden.
8.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grief slaagt. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar. Emmen 55 heeft daartegen geen andere verweren gevoerd die (opnieuw) aan de orde moeten komen als gevolg van de devolutieve werking van het appel.