ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ3535

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.023.008/01 eindarrest
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een samenlevingsvermogensrecht in het erfrecht met betrekking tot een zeiljacht en andere persoonlijke zaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over de afwikkeling van een samenlevingsvermogensrecht en erfrecht. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 3 augustus 2010. De appellanten, bestaande uit drie erfgenamen, hebben hun eis vermeerderd en vorderden onder andere een schadevergoeding van € 135.000,- en een schadevergoeding wegens gemist gebruik van een zeiljacht. De geïntimeerde, die in eerste aanleg als gedaagde fungeerde, heeft een tegenvordering ingesteld en heeft zich verzet tegen de vorderingen van de appellanten.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor de hogere waarde van het zeiljacht ten tijde van de vervreemding. Het hof heeft de vordering van de appellanten tot betaling van € 77.286,- toegewezen, vermeerderd met een samengestelde rente van 2,5% vanaf de sterfdag van de erflater, 27 februari 2003, tot aan de dag van voldoening. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de appellanten eigenaar zijn van bepaalde persoonlijke zaken, waaronder een zilveren bestekset en een antiek bureau, en heeft het de geïntimeerde veroordeeld tot afgifte van deze zaken.

De beslissing van het hof houdt ook in dat de kosten van het geding in hoger beroep voor de geïntimeerde komen, aangezien deze grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft de beroepen vonnissen van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en opnieuw rechtgedaan, waarbij het de vorderingen van de appellanten heeft toegewezen en de vorderingen van de geïntimeerde heeft afgewezen. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 26 april 2011.

Uitspraak

Arrest d.d. 26 april 2011
Zaaknummer 200.023.008/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante sub 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten in het principaal en geïntimeerden in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. F.P. van Dalen , kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.C.A. Stoop, kantoorhoudende te Heerhugowaard.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 3 augustus 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het genoemde tussenarrest hebben [appellanten] een akte genomen, waarbij zij tevens hun eis als oorspronkelijk eisers in conventie hebben vermeerderd als volgt:
"bij arrest:
I. [geïntimeerde] te veroordelen om aan appellant te betalen een bedrag ad € 135.000,- minus
€ 7.714,- (NLG 17.000,-) is € 127.286,-, althans [geïntimeerde] te veroordelen om aan appellanten te betalen een door het Hof in goede justitie te bepalen bedrag;
II. [geïntimeerde] te veroordelen om aan appellanten te betalen het door de erfgenamen onverschuldigd betaalde bedrag ad € 7.458,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat het bedrag ad € 7.458,- is betaald tot aan de datum der algehele voldoening;
III. [geïntimeerde] te veroordelen tot de schade wegens gemist gebruik en genot van de [zeiljacht], te berekenen op een samengestelde rentevergoeding van 2,5 % over een bedrag ad
€ 135.000,- en wel vanaf de datum vanaf overlijden van erflater tot aan de datum der algehele voldoening;
Voorwaardelijk voor het geval het Hof uitgaat van een lagere waarden dan € 135.000,- voor de [zeiljacht]:
IV. [geïntimeerde] te veroordelen om aan de erfgenamen te betalen de afschrijvingskosten ad
€ 4.500,- per jaar en wel vanaf de datum van overlijden van erflater tot aan de datum van verkoop t.w. 2 juli 2009;
V. Het af te geven arrest, voor zover wettelijke mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren."
Vervolgens heeft [geïntimeerde] een 'antwoordakte na interlocutoir arrest, met incidentele eiswijziging' genomen, waarna [appellanten] een akte uitlating producties hebben genomen.
Tenslotte hebben [appellanten] de stukken wederom gefourneerd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Met betrekking tot de opgedragen en gedane uitlatingen (grief X in het principaal appel en de grieven X en XI in het incidenteel appel):
1. Ingevolge het genoemde tussenarrest dienden [appellanten] zich bij akte primair uit te laten omtrent de vraag of zij hun grief, althans hun bewijsaanbod met betrekking tot hun stelling dat de litigieuze sloep – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – niet in waarde is verminderd, handhaven.
2. Bij akte, tevens inhoudende vermeerdering van eis, hebben [appellanten] te kennen gegeven grief X, die door hen in het principaal appel is opgeworpen, niet langer te handhaven, zodat de juistheid van de hiervoor in rechtsoverweging 1 genoemde stelling van [appellanten] niet behoeft te worden onderzocht en grief X in het principaal appel geen verdere behandeling behoeft.
3. Voorts diende [geïntimeerde] zich ingevolge het genoemde tussenarrest omtrent de wijze van bewijslevering uit te laten aangaande haar stelling dat het schilderij van [de schilder] “Schepen voor de kust bij zonsondergang” in 1998 door [A senior] is gekocht en dat het aan hem de eigendom is geleverd.
4. [geïntimeerde] heeft bij 'antwoordakte na interlocutoir arrest, met incidentele eiswijziging' te kennen geven van bewijslevering af te zien, zodat de juistheid van de hiervoor in rechtsoverweging 3 genoemde stelling van [geïntimeerde] evenmin behoeft te worden onderzocht en ook grief X in het incidenteel appel geen verdere behandeling behoeft.
5. Tenslotte is [geïntimeerde] ingevolge het genoemde tussenarrest in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren aangaande de waarde van de jeep.
6. [geïntimeerde] heeft bij genoemde akte te kennen gegeven daartoe niet in staat te zijn, zodat evenmin grief XI in het incidenteel appel verdere behandeling behoeft.
Met betrekking tot de in rechtsoverweging 29 van het genoemde tussenarrest vervatte eindbeslissing:
7. Anders dan [geïntimeerde] ingang tracht te doen te vinden, bestaat er naar het oordeel van het hof geen aanleiding de in rechtsoverweging 29 van het genoemde tussenarrest vervatte eindbeslissing te heroverwegen. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
8. Uitgangspunt is dat van een eindbeslissing niet in dezelfde instantie kan worden terug gekomen, behoudens indien bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden.
Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente, feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag (Hoge Raad 16 januari 2004, LJN AM2358, Hoge Raad 15 september 2006, LJN AW9375, Hoge Raad 23 november 2007, LJN BB3733). Van zodanige bijzondere omstandigheden is het hof evenwel niet gebleken. Daargelaten of de inhoud van de door [geïntimeerde] bij 'antwoordakte na interlocutoir arrest, met incidentele eiswijziging' in het geding gebrachte verklaring van de belastingadviseur [de belastingadviseur] d.d. 22 september 2010 inderdaad juist is, kan daaraan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het niet aan [geïntimeerde] is toe te rekenen dat het hof van een onjuiste feitelijk grondslag is uitgegaan. [geïntimeerde] had immers een dergelijk stuk eerder in het geding kunnen brengen.
De door [appellanten] bij akte gedane vermeerdering van eis
9. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door [appellanten] bij akte gedane vermeerdering van eis. Gelet daarop en op hetgeen het hof in de rechtsoverwegingen 30 en 30.1 van het genoemde tussenarrest heeft overwogen, is het hof van oordeel dat er voldoende grond bestaat om bij wijze van uitzondering de gedane vermeerdering van eis toe te staan, te meer daar de eisen van een goede procesorde zich daar ook niet tegen verzetten. Het hof zal derhalve uitgaan van de vorderingen van [appellanten], zoals deze thans luiden.
10. [geïntimeerde] heeft gesteld dat het zeiljacht [zeiljacht] voor een bedrag van € 85.000,-- is vervreemd en [appellanten] hebben deze stelling niet, althans onvoldoende betwist. Zij hebben ook niet voldoende gemotiveerd gesteld, althans te dier zake geen bewijs aangeboden, dat het zeiljacht [zeiljacht] ten tijde van de vervreemding een hogere waarde belichaamde. Het hof is daarom van oordeel dat de vordering van [appellanten], als vermeld onder 'Het verdere procesloop" onder I, slechts toewijsbaar is voor een bedrag van € 77.286,-- (€ 85.000,-- minus € 7.714). Bij dit oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat [appellanten] te kennen hebben gegeven dat zij het zeiljacht [zeiljacht] niet hadden willen vervreemden,
11. Gelet op het hiervoor overwogene, is de vordering van [appellanten], als vermeld onder 'Het verdere procesverloop' onder II ook toewijsbaar.
12. Nu [appellanten] het gebruik en genot van het zeiljacht [zeiljacht] hebben gemist, acht het hof het redelijk en billijk dat [appellanten] deswege een schadevergoeding wordt toegekend ter grootte van een - samengestelde – rente van 2,5% over het bedrag van € 77.286,-- vanaf de sterfdag van [A senior], zijnde 27 februari 2003, tot het tijdstip waarop het bedrag van € 77.286,-- wordt voldaan (zie de vordering van [appellanten] als vermeld onder 'Het verdere procesverloop' onder III), op welk bedrag evenwel in mindering dient te komen de in die periode met het bezit van het zeiljacht [zeiljacht] verbonden vaste lasten, die - naar [geïntimeerde] niet voldoende betwist heeft gesteld - een beloop hebben van € 15.401,94.
13. Gelet op het hiervoor overwogene, acht het hof onvoldoende grond voor de toewijsbaarheid van de vordering van [appellanten], als vermeld onder "Het verdere proces verloop' onder IV.
Met betrekking tot grief VIII in het incidenteel appel
14. [geïntimeerde] heeft te kennen gegeven haar primaire vordering, als vermeld in het genoemde tussenarrest onder 'Het geding in hoger beroep' onder c) (inzake de [X] reparatie) niet langer te handhaven. Grief VIII in het incidenteel appel behoeft daarom geen verdere behandeling.
De in het tussenarrest nog niet behandelde vordering van [geïntimeerde] als oorspronkelijk eiseres in reconventie
15. Bij akte heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het hof haar in het genoemde tussenarrest onder ‘Het geding in hoger beroep’ vermelde primaire vorderingen onder b.4 nog niet heeft behandeld. Het hof acht deze vordering onvoldoende onderbouwd en daarom niet toewijsbaar.
De door [geïntimeerde] bij akte bij wijze van vermeerdering van eis ingestelde vordering
16. Bij akte heeft [geïntimeerde] een vordering tot betaling van een bedrag van € 15.401,94 ingesteld. [appellanten] hebben geen bezwaar gemaakt tegen deze vermeerdering van eis. Gelet op het in rechtsoverweging 29 van het genoemde tussenarrest overwogene, is het hof van oordeel dat er voldoende grond bestaat om bij wijze van uitzondering deze vermeerdering van eis toe te staan, te meer daar de eisen van een goede procesorde zich daar ook niet tegen verzetten.
17. Gelet op het in rechtsoverweging 12 overwogene, is de hiervoor bedoelde vordering evenwel niet toewijsbaar.
Recapitulatie
18. Blijkens het in het genoemde tussenarrest en het hiervoor in dit arrest overwogene, falen de grieven in het incidenteel appel of behoefden zij geen verdere behandeling. De grieven I tot en met VI en grief VIII in het principaal appel slagen ten dele en de grieven VII, IX en X behoefden geen verdere behandeling.
Slotsom
19. De beroepen vonnissen dienen ten dele te worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof beslissen zoals in het dictum van dit arrest zal worden omschreven. [geïntimeerde] moet als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep zowel in het principaal als in het incidenteel appel worden veroordeeld. Deze kosten zullen wat het salaris voor de advocaat betreft worden berekend volgens liquidatietarief voor de hoven (in het principaal appel: tarief IV; 4 pt. à € 1.631,--; in het incidenteel appel: ½ x 4 pt. à € 2.632,--).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beroepen vonnissen van 15 november 2006, 13 februari 2008 en 1 oktober 2008, voor zover de rechtbank:
1) voor recht heeft verklaard dat [geïntimeerde] de (volle) eigendom heeft van het zeiljacht [zeiljacht], inclusief bijbehorende sleutel(s), [appellanten] heeft bevolen medewerking te verlenen aan afgifte en levering daarvan, voor zover dit nog niet heeft plaatsgevonden, binnen één week na betekening van het eindvonnis, alsmede heeft bepaald dat [appellanten] voor iedere dag dat zij in strijd daarmee handelen, aan [geïntimeerde] een dwangsom verbeuren van € 500,-- tot een maximum van € 10.000,-- (dictum van het beroepen vonnis van 1 oktober 2008 onder 3.15, 3.16 en 3.22) en
voorts [appellanten] heeft veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de waardevermindering van het zeiljacht [zeiljacht] van 13 december 2003 tot de datum van afgifte en wel € 1.500,-- per jaar en heeft bepaald dat [appellanten] voor iedere dag dat zij in strijd daarmee handelen, aan [geïntimeerde] een dwangsom verbeuren van € 500,-- tot een maximum van € 10.000,-- (dictum van het beroepen vonnis van 1 oktober 2008 onder 3.19 en 3.22);
2) voor recht heeft verklaard dat [geïntimeerde] de (volle) eigendom heeft van de volgende op de sterfdag van [A senior] in het woonhuis aanwezige zaken: zilveren 168-delige bestekset, inclusief sleutel, logboeken/dagboeken uit de periode ná 1999, het antiek bureau met stoel en de daarmee verbonden brandkast, [appellanten] heeft bevolen medewerking te verlenen aan afgifte en levering daarvan, voor zover dit nog niet heeft plaatsgevonden, binnen één week na betekening van het eindvonnis, alsmede heeft bepaald dat [appellanten] voor iedere dag dat zij in strijd daarmee handelen, aan [geïntimeerde] een dwangsom verbeuren van € 500,-- tot een maximum van € 10.000,-- (dictum van het beroepen vonnis van 1 oktober 2008 onder 3.14, 3.16 en 3.22) en het dienaangaande door [appellanten] gevorderde heeft afgewezen (dictum van het beroepen vonnis van 1 oktober 2008 onder 3.12);
en opnieuw recht doende:
1) veroordeelt [geïntimeerde] om [appellanten] te betalen een bedrag van € 77.286,--, vermeerderd met een samengestelde rente daarover van 2,5% per jaar van 27 februari 2003 tot de dag der algehele voldoening en verminderd met een bedrag van € 15.401,94, alsmede een bedrag van € 7.458,-- ten titel van onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 7.458,-- vanaf 3 december 2008 tot de dag der algehele voldoening;
2) veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 12.158,67, vermeerderd met een samengestelde rente daarover van 2,5 % per jaar van 27 februari 2003 tot 1 mei 2009 en de wettelijke rente over het genoemde bedrag van € 12.158,67 met ingang van 1 mei 2009 tot de dag der algehele voldoening;
3) verklaart voor recht dat [appellanten] eigenaar zijn van de navolgende persoonlijke zaken: de twee leren dokterstassen, een zilveren 168-delige bestekset, inclusief sleutel, de logboeken/dagboeken uit de periode na 1999, alsmede het antieke bureau met stoel en de daarmee verbonden brandkast met sleutels;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] af te geven binnen twee weken na betekening van dit arrest de navolgende zaken: de twee leren dokterstassen, een zilveren 168-delige bestekset, inclusief sleutel, de logboeken/dagboeken uit de periode na 1999, alsmede het antieke bureau met stoel en de daarmee verbonden brandkast met sleutels, zulks op verbeurte van een dwangsom ad € 100,-- per dag voor elke dag dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 25.000,--;
bekrachtigt de genoemde beroepen vonnissen voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel en begroot die aan de zijde van [appellanten] tot aan deze uitspraak:
in het principaal appel: op € 4.132,44 aan verschotten en € 6.524,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in het incidenteel appel: op nihil aan verschotten en € 5.264,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. R. Ch.Verschuur, voorzitter, W. Breemhaar en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 26 april 2011 in bijzijn van de griffier.