ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5264

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.549/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid van griffierecht en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de opeisbaarheid van het griffierecht centraal. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.M.A. Arnoldus, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Groningen. De zaak is op 15 maart 2011 ter rolle gebracht, waarbij de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. L.H. Haarsma, aanwezig was. De appellant werd in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. Het hof oordeelt dat voor de opeisbaarheid van het griffierecht geen factuur of herinnering vereist is; het griffierecht is verschuldigd vanaf de eerste uitroeping ter terechtzitting. Dit is vastgelegd in artikel 3, derde lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken.

Het hof heeft vastgesteld dat het griffierecht op de roljournaal is vermeld en dat de procesvertegenwoordiger zelf verantwoordelijk is voor een tijdige betaling. Aangezien de appellant niet tijdig heeft betaald, heeft het hof besloten om de geïntimeerde op 14 juni 2011 van deze instantie te ontslaan en de appellant te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, begroot op € 284,= voor verschotten. Het hof heeft aangegeven dat het ontslag van instantie en de kostenveroordeling niet zullen plaatsvinden indien de geïntimeerde uiterlijk op de roldatum incidenteel appel instelt.

De beslissing van het hof is op 3 mei 2011 openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor procesvertegenwoordigers om zorg te dragen voor tijdige betaling van griffierechten, en bevestigt de regels omtrent de opeisbaarheid van deze kosten in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer: 200.083.549/01
arrest van de eerste civiele kamer van 3 mei 2011
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierrna te noemen: [appellant]
advocaat: mr. R.M.A. Arnoldus, kantoorhoudende te Groningen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. L.H. Haarsma, kantoorhoudende te Paterswolde.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van de rechtbank Groningen (sector kanton, locatie Groningen) van 9 juni 2010 en 24 november 2010.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 14 februari 2011 aangezegd van het laatstgenoemde vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Ter rolle van 15 maart 2011 is de zaak aangebracht. [geïntimeerde] is bij advocaat verschenen.
2.3 [appellant] is in de gelegenheid gesteld om het op 15 maart 2011 geheven griffierecht binnen vier weken te betalen.
2.4 In verband met het achterwege blijven van een tijdige betaling van het griffierecht heeft het hof arrest bepaald op het griffiedossier.
3 De motivering van de beslissing
3.1 Anders dan mr. Arnoldus blijkens zijn brief van 26 april 2011 lijkt te veronderstellen, is voor de opeisbaarheid van het griffierecht niet vereist dat daarvoor een factuur en eventueel een herinnering wordt gestuurd. Op grond van art 3, derde lid, Wet griffierechten burgerlijke zaken is het griffierecht verschuldigd vanaf de eerste uitroeping ter terechtzitting. Vanaf die roldatum staat ook in het roljournaal vermeld dat de zaak wacht op betaling van het griffierecht, zodat dit voor de advocaat zichtbaar is. Ook het te betalen bedrag staat daarin vermeld. De procesvertegenwoordiger dient zelf voor een juiste en tijdige betaling zorg te dragen.
In het griffiedossier bevindt zich overigens een kopie van de correct geadresseerde nota d.d. 17 maart 2011.
3.2 Nu [appellant] niet tijdig tot betaling van het griffierecht is overgegaan, is het hof voornemens [geïntimeerde] overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter rolle van 14 juni 2011 van deze instantie te ontslaan en [appellant] te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 284,=.
3.3 Het hof zal niet overgaan tot ontslag van instantie en kostenveroordeling indien [geïntimeerde] uiterlijk ter rolle van 14 juni 2011 incidenteel appel instelt, waarvoor [geïntimeerde], met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen, [appellant] bij exploot dient op te roepen.
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
ontslaat [geïntimeerde] op 14 juni 2011 van deze instantie en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het (principaal) hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op
€ 284,= voor verschotten, tenzij [geïntimeerde] uiterlijk op die roldatum, met oproeping van [appellant] bij exploot met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen, incidenteel appel instelt.
Aldus gewezen door mrs. K.E Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en M.E.L. Fikkers, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.