Arrest d.d. 17 mei 2011
Zaaknummer 200.045.714/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W. Flipse, kantoorhoudende te Assen,
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.B. Rietberg, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 18 januari 2011, hierna te noemen het tussenarrest, wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge het tussenarrest is de man in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent een vast te stellen gebruiksvergoeding met betrekking tot de voormalige echtelijke woning, alsmede omtrent de waarde waartegen tegen de lijfrente aan de man moet worden geacht te zijn toegedeeld.
Vervolgens heeft de man een akte genomen, waarop de vrouw met een antwoordakte heeft gereageerd.
Tenslotte heeft de vrouw de stukken wederom gefourneerd en heeft het hof een dag bepaald voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Voorts met betrekking tot grief I
1. Het hof heeft in het tussenarrest omtrent de gebruiksvergoeding, door de man aan de vrouw te voldoen wegens het gebruik door de man van de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen behorende voormalige echtelijke woning, onder meer overwogen:
'8. Als uitgangspunt voor het berekenen van de gebruiksvergoeding kan dienen hetgeen de man meer aan netto-profijt van de onroerende zaak heeft gehad dan in overeenstemming is met zijn aandeel, zijnde het netto-profijt gelijk aan de huurprijs die ingeval van verhuur aan een derde van deze zou kunnen worden bedongen, te verminderen met de door de man voor zijn rekening genomen, met de onroerende zaak verbonden lasten en kosten.
9. Om de huurprijs als hiervoor bedoeld te bepalen kan ter vermijding van een deskundigenbericht dienaangaande aansluiting worden gezocht bij de WOZ-waarde van de onroerende zaak en wel door een percentage van 4 (4%) daarvan te nemen.'
2. Zowel de man als de vrouw hebben te kennen gegeven voor de invulling van de in rechtsoverweging 8 van het tussenarrest genoemde maatstaf geen aansluiting te willen zoeken bij de WOZ-waarde van de onroerende zaak op de wijze, zoals door het hof in rechtsoverweging 9 van het tussenarrest aan partijen is voorgesteld.
3. De man heeft bij akte een tweetal taxatierapporten - een rapport van [rapporteur 1], NVM-makelaar van makelaardij [makelaardij X] te [plaats] en een rapport van [rapporteur 2], NVM-makelaar van makelaardij [Makelaardij Y] te [plaats] - in het geding gebracht. De onderscheiden rapporten gaan uit van een huurwaarde van € 1.100,-- per maand, respectievelijk € 885,-- per maand. Indien wordt uitgegaan van deze rapporten, kan de huurwaarde worden gesteld op een gemiddelde van € 992,50.
4. De vrouw werpt bij antwoordakte tegen dat de man alleen de huurwaarde van de woning opgeeft zonder rekening te houden met het inpandige appartement, dat volgens de vrouw afzonderlijk zou kunnen worden verhuurd.
5. Het hof gaat aan deze tegenwerping van de vrouw voorbij, nu uit elk van de rapporten blijkt dat desbetreffende makelaar zich van het bestaan van bedoeld appartement rekenschap heeft gegeven en derhalve het appartement in de huurwaarde, moet worden geacht te zijn verdisconteerd.
6. Nu de vrouw niet anderszins het voorstel van de man om uit te gaan van een huurwaarde van € 992,50 met kracht van argumenten heeft bestreden, zal het hof de man volgen en uitgaan van een huurprijs van € 992,50 per maand.
7. De man heeft bij de akte gesteld dat de vaste lasten en kosten voor het jaar 2011 een beloop zullen hebben van € 5.017,76. Hij heeft ter staving van zijn stelling producties bij bedoelde akte overgelegd. De vrouw heeft de juistheid van de berekening van de man omtrent de lasten en kosten als zodanig niet bestreden.
8. Zoals in rechtsoverweging 9 is overwogen zal het hof voor de jaren 2008 en 2009 uitgaan van een bedrag van € 4.435,-- per jaar. Anders dan de man kennelijk tracht te betogen, is er naar het oordeel van het hof geen aanleiding voor die jaren ook van een bedrag van € 5.017,76 uit te gaan op de grond dat voor de huurprijs zal worden uitgegaan van een huurwaarde als hiervoor berekend, aan welke berekening de in de maand februari/maart 2011 gedane taxaties ten grondslag liggen. Het stond de man immers vrij voor de voorgaande jaren afzonderlijke taxaties in het geding te brengen.
9. Bij vorenstaand oordeel heeft het hof mede in aanmerking genomen dat uitgangspunt is dat van een eindbeslissing niet in dezelfde instantie kan worden terug gekomen, behoudens indien bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden.
Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente, feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag (Hoge Raad 16 januari 2004, LJN AM2358, Hoge Raad 15 september 2006, LJN AW9375, Hoge Raad 23 november 2007, LJN BB3733). Van zodanige bijzondere omstandigheden is het hof evenwel niet gebleken.
10. Voor het jaar 2010 zijn geen gegevens omtrent de vaste lasten en kosten in het geding gebracht. Er rekening mee houdende dat die kosten ten opzichte van de jaren 2008 en 2009 zullen zijn gestegen, zal het hof voor dat jaar ook uitgaan van een bedrag van € 5.017,76.
11. Gelet op het hiervoor overwogene, stelt het hof de gebruiksvergoeding, op jaarbasis berekend, voor de jaren 2008 en 2009 vast op € 3.737,50 per jaar en voor de jaren 2010 en 2011 op € 3.446,12 per jaar
12. Grief I treft derhalve doel.
Voorts met betrekking tot grief II
13. Het hof heeft de man in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweer van de vrouw, gericht tegen het standpunt van de man dat rekening moet worden gehouden met de latente belastingclaim, alsmede om zich omtrent de contante waarde daarvan uit te laten.
14 De man heeft echter enkel het belastingpercentage opgegeven waarmee thans de lijfrentetermijnen volgens hem zijn belast. De vrouw heeft aangevoerd dat de man ook voor een langere periode ten aanzien van de uitkering van de lijfrentetermijnen had kunnen kiezen, waardoor de belastingdruk zou zijn verminderd, aldus de vrouw.
15. Het hof ziet in het onderhavige geval aanleiding om met de belastingclaim rekening te houden en zal de contante waarde ervan, waarvan het beloop op de contante waarde van de lijfrentepolis in mindering komt, bij gebreke van verdere gegevens billijkheidshalve stellen op € 5.000,--. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat van de man niet zonder meer verwacht kan worden dat hij ervoor kiest om zich de lijfrentetermijnen over een langere periode te doen uitkeren dan hij thans heeft verkozen.
16. Grief II treft derhalve eveneens doel.
De slotsom
Er zijn geen grieven gericht tegen het beroepen vonnis van 11 februari 2009, zodat de man in zoverre niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep moet worden verklaard. De man dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard in de door hem bij memorie van grieven in gestelde tegenvorderingen, zoals omschreven in de rechtsoverwegingen 1,17 en 18 van het tussenarrest. Het beroepen vonnis van 8 juli 2009 dient slechts ten dele worden vernietigd en wel voor zover als in het dictum van dit arrest zal worden omschreven. Aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn, zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen het vonnis van 11 februari 2009 alsmede in de door hem bij memorie van grieven ingestelde tenvorderingen;
vernietigt het vonnis van 8 juli 2009, voor zover in punt 3 van het dictum ervan met betrekking tot de gebruiksvergoeding is beslist: 'die is berekend op de wijze als in de rechtsoverweging 2.26 en 2.27 van dit vonnis is bepaald', alsmede voor zover in punt 6 van het dictum van genoemd vonnis is beslist: 'wijst het meer of anders gevorderde af.';
en opnieuw recht doende:
stelt de in punt 3 van het dictum van het vonnis van 8 juli 2009 bedoelde gebruiksvergoeding voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 vast op de daarvoor in rechtsoverweging 11 van dit arrest berekende bedragen en bepaalt dat de gebruiksvergoeding voor het overige is te berekenen op de wijze als in rechtsoverweging 8 van het tussenarrest is bepaald;
veroordeelt de man om aan de vrouw wegen de toedeling van de lijfrentepolis bij de Nationale Nederlanden nummer 869.4850 te betalen een bedrag ter grootte van € 9.978,50;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders meer gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, J.D.S.L. Bosch en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 17 mei 2011 in bijzijn van de griffier.