Beschikking d.d. 17 mei 2011
Zaaknummer 200.079.197
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Santema,
kantoorhoudende te Sneek,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.M. Velthuis-Leutenegger,
kantoorhoudende te Sneek.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 september 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden het tussen partijen overeengekomen convenant -dat door middel van aanhechting aan de echtscheidingsbeschikking van 18 januari 2006 deel uitmaakt van die beschik¬king- gewijzigd, en de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdragen voor de minderjarigen [kind 1], geboren [in 1998], en [kind 2], geboren [in 2003] (hierna ook genoemd: [kind 1] en [kind 2] of de minderjarigen) met ingang van 28 juni 2010 bepaald op € 200,- per kind per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 23 december 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 22 september 2010 te vernietigen en de beschikking van de rechtbank van 18 februari 2006 en het daarbij behorende echtscheidings¬convenant van 25 november 2005 te bekrachtigen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 1 februari 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het verzoek van de man dan wel een zodanige kinderbijdrage vast te stellen als het hof juist acht, met veroordeling van de man in de kosten van het geding in hoger beroep.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder
- een brief van 26 april 2011 van mr. Santema met bijlagen die hij bij brief van 27 april 2011 nogmaals, en thans in viervoud, heeft toegezonden en
- een brief van 29 april 2011 van mr. Velthuis-Leutenegger met bijlagen.
Ter zitting van 9 mei 2011 is de zaak behandeld. Partijen zijn in persoon verschenen en werden bijgestaan door hun advocaten.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn [in 2004] in algehele gemeenschap van goederen met elkaar in het huwelijk getreden. Uit de voorhuwelijkse relatie van partijen zijn [kind 1] en [kind 2] geboren. De man heeft de kinderen erkend.
2. Bij beschikking van 18 januari 2006 heeft de rechtbank op gemeenschappelijk verzoek van partijen de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en partijen veroordeeld tot naleving van de door hen getroffen regelingen zoals opgenomen in het door hen (eind november 2005) ondertekende convenant. Dit convenant is aan de beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. In het convenant is onder meer bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben en dat de man op dat moment geen draagkracht heeft voor enige onderhoudsbijdrage ten behoeve van (de vrouw en) de kinderen.
4. De echtscheidingsbeschikking is op 5 oktober 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.
5. Bij inleidend verzoekschrift van 25 juni 2010 heeft de vrouw de rechtbank verzocht, voor zover van belang, om te bepalen dat de man met ingang van de dag van indiening van het verzoekschrift € 200,- per kind per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. De man is in eerste aanleg niet verschenen.
6. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op het verzoek beslist als hiervoor weergegeven onder het kopje "Het geding in eerste aanleg".
7. De man kan zich in die beschikking niet vinden en heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
De ontvankelijkheid van de man in zijn appel
8. Uit de op het beroepschrift geplaatste stempel met de datum van binnenkomst daarvan bij het hof volgt dat de man op 23 december 2010 hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 22 september 2010. De vraag moet beantwoord worden of de man zijn beroep aldus tijdig heeft ingesteld.
9. Het hof heeft bij de griffie van de rechtbank Leeuwarden ambtshalve navraag gedaan naar de (wijze van) verzending van het verzoekschrift en de beschikking. Uit het antwoord van de griffier is gebleken dat het verzoekschrift aangetekend en per gewone post en dat de beschikking uitsluitend per gewone post is verzonden, telkens naar het adres dat de vrouw in haar inleidend verzoekschrift als het adres van de man heeft genoemd, [adres].
10. Vast staat dat de man in de procedure in eerste aanleg niet is verschenen. Gelet op de regeling van artikel 806 lid 1 Rv is dit voor de beoordeling van de vraag of de man in zijn hoger beroep kan worden ontvangen niet rechtstreeks bepalend. Voor de beoordeling van de tijdigheid van het instellen van het hoger beroep is doorslaggevend dat de griffier de beschikking niet op de rechtens voorgeschreven wijze, namelijk bij aangetekend schrijven, aan de man heeft verzonden.
11. Daarom moet er in rechte van worden uitgegaan dat de beschikking niet aan de man is verzonden, zodat op hem niet de regel van artikel 806 lid 1 onder a Rv maar die van hetzelfde artikellid onder b van toepassing is. Gesteld noch gebleken is dat de man eerder dan op 29 september 2010, de datum waarop de beschikking van 22 september 2010 op verzoek van de vrouw door de deurwaarder aan hem is betekend, kennis heeft genomen van de beschikking van de rechtbank. Dat heeft tot gevolg dat indiening van het beroepschrift op 23 december 2010 tijdig is geweest, namelijk binnen een termijn van drie maanden te rekenen na 29 september 2010.
12. De man kan dan ook worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 22 september 2010.
Overeenstemming ter zitting
13. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. Mede rekening houdend met de fiscale aftrekbaarheid zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van 28 juni 2010 ten behoeve van [kind 1] een bedrag van € 145,- per maand en ten behoeve van [kind 2] een bedrag van € 139,- per maand zal betalen aan de vrouw. Voor wat betreft de reeds verstreken termijnen en de daaruit voortvloeiende achterstand hebben partijen afgesproken dat zij in onderling overleg een regeling zullen treffen.
14. Nu partijen tot overeenstemming zijn gekomen, is het belang aan de grieven van de man komen te ontvallen. Het hof zal de behandeling van de grieven daarom achterwege laten en de door partijen bereikte overeenstemming vastleggen in de onderhavige beschikking.
15. Partijen hebben voorts afgesproken dat met ingang van zondag 15 mei 2011 weer uitvoering zal worden gegeven aan de eerder overeengekomen omgangsregeling inhoudende dat de kinderen iedere zondag bij de man verblijven. Daarbij is, in afwijking van de eerdere afspraak, overeengekomen dat de vrouw de kinderen om kwart voor tien s' ochtends bij de man zal brengen en de man de kinderen kwart voor zeven s' avonds terug zal brengen bij de vrouw. Het hof zal de overeen¬stem¬ming als een 'verstaans'beslissing opnemen in het dictum.
16. Omdat partijen voormalige echtgenoten zijn, worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van 22 september 2010 van de rechtbank Leeuwarden;
en opnieuw beslissende:
wijzigt het tussen partijen overeengekomen convenant -dat door middel van aanhechting aan de echtscheidingsbeschikking van 18 januari 2006 deel uitmaakt van die beschik¬king- op het punt van de kinderalimentatie en bepaalt de door de man aan de vrouw verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1], geboren [in 1998], op € 145,- per maand en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2], geboren [in 2003], op € 139,- per maand, telkens met ingang van 28 juni 2010;
bepaalt dat deze bijdragen, voor zover de termijnen niet reeds zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dienen te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat partijen ten aanzien van de reeds verstreken termijnen en de daaruit voortvloeiende achterstand een regeling zullen treffen;
verstaat dat tussen de man en de beide minderjarigen een omgangsregeling zal gelden in die zin dat zij iedere zondag bij hem zullen verblijven van 9.45 uur tot 18.45 uur, waarbij de vrouw de kinderen om kwart voor tien s 'ochtends bij de man brengt en de man de kinderen om kwart voor zeven s' avonds bij de vrouw terugbrengt;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, R. Feunekes en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 mei 2011 in bijzijn van de griffier.