ECLI:NL:GHLEE:2011:BR2333

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.139/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subjectieve cumulatie van vorderingen in hoger beroep met betrekking tot onroerende zaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft subjectieve cumulatie van vorderingen, waarbij [geïntimeerden] elk afzonderlijk een vordering hebben ingesteld tegen [appellant]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vorderingen van de drie eisers, [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3], ieder voor zich onder de appelgrens van € 1.750,00 blijven. Dit betekende dat [appellant] niet ontvankelijk kon worden verklaard in zijn appel.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] had een boerderij met 25 hectare weiland aangekocht en na verkoop resteerde er een bedrag van € 127.481,00. [appellant] had aan elk van de [geïntimeerden] een bedrag van € 7.500,00 voldaan, maar de [geïntimeerden] vorderden in totaal € 5.000,00 van [appellant] voor rente en kosten. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de vorderingen van de [geïntimeerden] toewijsbaar waren, maar [appellant] ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de vorderingen van de [geïntimeerden] niet bij elkaar opgeteld mochten worden voor de beoordeling van de appellabiliteit, omdat het hier ging om subjectieve cumulatie. De vorderingen bleven ieder voor zich onder de appelgrens, waardoor het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaarde in zijn appel. Tevens werd [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 19 juli 2011
Zaaknummer 200.027.139/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.S. van Zandbergen, kantoorhoudende te Buitenpost,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
3. [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde 3],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. A.A. Vogelsang, kantoorhoudende te Meppel.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 24 maart 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Op 4 augustus 2009 heeft ter uitvoering van voormeld tussenarrest een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
[geïntimeerden] hebben op 15 september 2009 onder overlegging van een productie een akte genomen.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven genomen met als conclusie:
"de bestreden vonnissen te vernietigen en opnieuw recht doende, [geïntimeerden] alsnog hun vorderingen te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, zulks met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties."
Daarna hebben [geïntimeerden] een memorie van antwoord genomen met als conclusie:
"dat het hof zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden zal bevestigen het vonnis hetwelk onder zaak/rolnummer: 237223/CV EXPL 08-10 op 15 oktober 2008 door de rechtbank Leeuwarden, sector kanton-locatie Heerenveen, tussen partijen is gewezen, het vonnis waarvan beroep, dit met veroordeling van appellant in de kosten van beide instanties, althans en in ieder geval in de kosten van het hoger beroep."
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De verdere beoordeling
De vaststaande feiten
1. Over de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis van 15 oktober 2008 bestaat geen geschil, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enkele andere feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan.
1.1. [appellant] en [geïntimeerden] zijn strijkgeldschrijvers.
1.2. [appellant] heeft op een veiling een boerderij met 25 hectare weiland aan [adres] aangekocht tegen een koopsom van € 715.000,00. De betreffende onroerende zaken zijn door hem met winst verkocht, waarna een bedrag van € 127.481,00 resteerde. [appellant] heeft van dat bedrag aan ieder van [geïntimeerden] een bedrag van € 7.500,00 voldaan en heeft zelf - na betaling van diverse bedragen aan andere niet in deze procedure betrokken strijkgeldschrijvers - een bedrag van € 17.981,00 behouden.
Het geschil en de procedure in eerste aanleg
2. [geïntimeerden] hebben [appellant] gedagvaard voor de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Heerenveen (hierna te noemen: de kantonrechter) en hebben gevorderd om [appellant] te veroordelen om aan hen tegen kwijting te betalen de som van € 5.000,00 rente en kosten rechtens, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [geïntimeerden] en voor zoveel van toepassing BTW over de proces- en executiekosten.
3. [appellant] heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerden] zal veroordelen tot het betalen aan hem van € 1.600,00.
4. De kantonrechter heeft bij vonnis van 25 juni 2008 onder meer geoordeeld dat hier geen sprake is van een vordering in reconventie, maar van een vordering tot veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten en heeft de zaak in verband met de competentiegrens van de kantonrechter verwezen voor akte uitlating aan de zijde van [geïntimeerden]
5. [geïntimeerden] hebben daarop bij akte van 9 juli 2008 verklaard hun vordering onvoorwaardelijk tot € 5.000,00 te beperken.
6. Bij vonnis van de kantonrechter van 15 oktober 2008, uitvoerbaar bij voorraad, is het door [geïntimeerden] gevorderde bedrag van € 5.000,00 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.500,00 vanaf 7 december 2007, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
De ontvankelijkheid van het appel
7. Ingevolge artikel 332 Rv kunnen partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1.750,00 of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1.750,00. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen. Bij de bepaling van de appellabiliteit dienen de proceskosten in de zin van artikel 237 en volgende Rv buiten beschouwing te blijven.
8. In geval meerdere eisers bij één dagvaarding elk afzonderlijk een vordering hebben ingesteld tegen de gedaagde (subjectieve cumulatie) mogen voor de beoordeling van de vraag of het vonnis waarbij deze vorderingen zijn afgedaan, vatbaar is voor hoger beroep, die vorderingen niet bij elkaar worden opgeteld (vergelijk Hoge Raad 25 maart 1994, LJN: AD2072).
9. In de onderhavige procedure is sprake van subjectieve cumulatie van vorderingen. In de dagvaarding hebben [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] aan hun vordering ten grondslag gelegd dat ieder van hen recht heeft op een bedrag van € 1.500,00. Niet gegriefd is tegen de daarmee overeenstemmende overweging van de kantonrechter onder 5.8 van het eindvonnis dat ieder van hen "voor zich" nog aanspraak heeft op het bedrag van € 1.500,00. [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] zijn daarmee tezamen als eisers opgetreden ter zake van drie afzonderlijke rechtsvorderingen tot betaling van een bedrag van telkens € 1.500,00.
10. [geïntimeerden] hebben naast het bedrag van € 1.500,00 per persoon wettelijke rente en vergoeding van de incassokosten gevorderd. Zij hebben hun "opgetelde" vordering inclusief wettelijke rente en vergoeding van incassokosten echter onvoorwaardelijk beperkt tot € 5.000,00, zodat de kantonrechter had te beslissen over drie vorderingen tot betaling van € 1.666,66.
11. Over de door [appellant] in reconventie gevorderde betaling van € 1.600,00 heeft de kantonrechter geoordeeld dat hier sprake was van een vordering tot veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten. Daartegen is geen grief opgeworpen, zodat deze vordering niet overeenkomstig artikel 337 lid 3 Rv meetelt in het bepalen van de appellabiliteit.
12. Dit betekent dat de kantonrechter in eerste aanleg had te oordelen over drie vorderingen die ieder voor zich onder de appelgrens van € 1.750,00 blijven. [appellant] kan om die reden niet in het appel worden ontvangen.
13. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief I ).
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn appel tegen het tussenvonnis van 25 juni 2008 en tegen het eindvonnis van 15 oktober 2008;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] op € 262,-- aan verschotten en € 632,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, M.W. Zandbergen en
B.J.H. Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 19 juli 2011 in bijzijn van de griffier.