6. De grieven II tot en met V richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ontslag, gelet op de gevolgen voor [geïntimeerde], kennelijk onredelijk is, onder verwerping van [appellant sub 1]s beroep op "Habe nichts".
Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken.
6.1 Bij de beoordeling van de vraag of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, dient de rechter alle omstandigheden van het geval, zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van ingang van het ontslag voordeden, in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (onder meer HR 15 februari 2008, LJN: BC2206). Evenwel kunnen nadien intredende omstandigheden in aanmerking worden genomen voor zover zij aanwijzingen opleveren voor wat niet later dan op voormeld tijdstip kon worden verwacht (o.a. HR 8 april 2011, LJN: BP4804).
6.2 De kantonrechter heeft de zijns inziens van belang zijnde omstandigheden onder punt 2.17 tot en met 2.20 van het beroepen vonnis gewogen en is tot het oordeel gekomen dat, alle omstandigheden afwegend, sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. Eerst daarna heeft hij overwogen op basis waarvan hij tot de vergoeding komt die aan [geïntimeerde] wordt toegekend.
Het verwijt van [appellant sub 1] dat de kantonrechter niet eerst heeft beoordeeld of de drempel van de kennelijke onredelijkheid wel is overschreden, is dan ook onjuist.
6.3 [appellant sub 1] plaatst voorts kanttekeningen bij enkele, voor de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is, meegewogen omstandigheden.
• [appellant sub 1] onderstreept de noodzaak tot afstoting van 'La Belle'. Dat [appellant sub 1] een legitieme reden had voor het ontslag staat evenwel niet ter discussie. Die reden ligt naar het oordeel van het hof echter wel volledig in zijn risicosfeer.
• [geïntimeerde] was ten tijde van het ontslag 58 jaar oud en 21 jaar bij [appellant sub 1] in dienst. Ten tijde van het ontslag had zij geen ander werk. Volgens [appellant sub 1] had zij dat wel kunnen krijgen, indien zij had gesolliciteerd bij de twee modewinkels ([Q] en [R]) en de schoenenzaak ([Z]) waar vacatures waren, zoals hij in eerste aanleg heeft gesteld.
[geïntimeerde] heeft echter betwist dat [appellant sub 1] haar voorafgaand aan deze procedure op die vacatures heeft gewezen. Van een vacature bij [R] was zij niet op de hoogte. Wel van een tijdelijke functie bij [Z] in de zomer van 2009, waarnaar zij ook heeft geïnformeerd maar die niet paste naast het werk bij [appellant sub 1]. Bij [Q] wenst zij niet te werken vanwege de manier waarop werknemers daar worden behandeld. [geïntimeerde] heeft een WW-uitkering gekregen. Met behoud van die uitkering heeft zij in de zomer van 2009 enige tijd bij een watersport-outlet gewerkt, waaruit door externe omstandigheden geen betaalde functie is voortgekomen.
Het hof heeft, zoals hiervoor vermeld, geen acht geslagen op de productie die [geïntimeerde] bij haar antwoordakte heeft gevoegd, nu [appellant sub 1] daarop niet heeft kunnen reageren. Zulks strekt niet ten nadele van [geïntimeerde], nu naar het oordeel van het hof gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde], in het zicht van de ontslagdatum en in het licht van haar mogelijkheden, reële kansen op ander passend werk onbenut heeft gelaten.
• Met betrekking tot zijn financiële situatie heeft [appellant sub 1] jaarrekeningen overgelegd van zijn eenmanszaak over 2005 tot en met 2007 en, in appel, de jaarrekening 2008 van [B.V. A]. Daaruit blijkt zijns inziens dat zijn eigen inkomsten uit de onderneming marginaal zijn, bij een negatief ondernemingsvermogen. De fiscale oudedagsreserve zit als stille reserve in het bedrijfspand en liquide maken betekent het einde van de onderneming. De bedrijfsresultaten laten het afsluiten van een lening niet toe. Derhalve heeft de kantonrechter te onrechte zijn beroep op ""Habe nichts" verworpen, aldus [appellant sub 1]. Het hof constateert echter op de eerste plaats dat [appellant sub 1] bij antwoordakte na comparitie in eerste aanleg subsidiair een vergoeding van drie bruto maandsalarissen (€ 2.210,43 bruto) heeft aangeboden, hetgeen op gespannen voet staat met een beroep op "Habe nichts". Met de overgelegde financiële stukken van de eenmanszaak en [B.V. A] heeft [appellant sub 1] bovendien geen volledig inzicht gegeven in zijn persoonlijke financiële situatie. Het hof verwerpt daarom het beroep op "Habe nichts".
• Volgens [appellant sub 1] heeft [geïntimeerde] ten onrechte geen volledig inzicht gegeven in haar financiële situatie na ontslag en mist zij, bij een WW-uitkering, maar een beperkt bedrag per maand.
Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder punt 6.1 merkt het hof op dat [appellant sub 1] niet heeft weersproken dat [geïntimeerde] vanaf de ontslagdatum een WW-uitkering heeft gekregen. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] ten tijde van haar ontslag uitzicht had op een baan elders. Het nominale verschil tussen het eerder verdiende loon en de WW-uitkering mag dan voor [appellant sub 1] uitkomen op een laag bedrag, voor [geïntimeerde] gaat het niettemin toch om 30% inkomensderving.
• Volgens [appellant sub 1] dienen de twee maanden waarover hij in de opzegtermijn loon moest doorbetalen, terwijl hij 'La Belle' al gesloten had, als voorziening aangemerkt te worden. Het hof deelt die opvatting niet. Het gaat om loon dat [geïntimeerde] rechtens toekomt, terwijl [appellant sub 1] door omstandigheden in zijn risicosfeer geen gebruik heeft gemaakt van haar arbeidskracht.
• Evenmin baat het [appellant sub 1] dat hij nimmer een concrete vraag van [geïntimeerde] heeft gekregen omtrent (bij-)scholing en dat hij bij haar ook geen interesse voor ander werk heeft bespeurd. Het gaat erom dat van een goed werkgever, die voornemens is zijn zaak te sluiten, mag worden verwacht dat hij voor werknemers voor wie de arbeidsmarkt niet zeer rooskleurig is, en zeker bij een 58-jarige werkneemster met een dienstverband van 21 jaar, zelf actief voor flankerend beleid zorgt waardoor de betrokken werknemer, zo nodig met een scholingsbudget of door training en begeleiding, van werk naar werk wordt begeleid, en anders, bijvoorbeeld indien er geen uitzicht is op het vinden van een nieuwe werkkring tegen een vergelijkbaar salaris, gedurende een passende gewenningsperiode een financiële bijdrage ontvangt ter aanvulling van een uitkering of lagere inkomsten elders.
6.4 Uit het voorgaande volgt dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag van [geïntimeerde], nu niet is gebleken dat zij ten tijde van haar ontslag goede vooruitzichten had op een andere baan met vergelijkbaar salaris, en [appellant sub 1] het hiervoor bedoelde flankerend beleid achterwege heeft gelaten zonder dat sprake was van "Habe nichts".
De grieven II tot en met V falen.