het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1 [appellant] heeft in kort geding opheffing van het derdenbeslag op de zorgtoeslag gevorderd op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2 De Friesland is niet in rechte verschenen, zodat tegen haar verstek is verleend.
3.3 Bij vonnis van 3 november 2010 heeft de voorzieningenrechter De Friesland, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 5.000,00, veroordeeld tot het opheffen van het ten laste van [appellant] onder de fiscus gelegde beslag op de zorgtoeslag van [appellant].
3.4 De Friesland is op 26 november 2010 van voormeld vonnis in verzet gekomen.
3.5 In het aangevallen vonnis van 5 januari 2011 heeft de voorzieningenrechter het verstekvonnis van 3 november 2010 vernietigd en de vordering van [appellant] alsnog afgewezen.
met betrekking tot de grieven
4.1 Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd, welke door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt hier het navolgende aan toe.
4.2 Het hof heeft bij de gedingstukken geen andere beslagexploten aangetroffen dan het in r.o. 2.3 genoemde exploot. Op grond van de stellingen van partijen moet het er echter voor worden gehouden dat De Friesland bij de fiscus ook executoriaal derdenbeslag heeft gelegd op de zorgtoeslag van [appellant] en zijn partner ter executie van de vonnissen van 18 februari 2009 en 3 maart 2010.
4.3 Tussen partijen is eveneens in confesso dat de veroordeling die is uitgesproken in het vonnis van 18 februari 2009 betrekking heeft op de vordering van De Friesland op [appellant] die bij LAVG is geregistreerd onder nummer [nummer]. Volgens de brief van LAVG van 13 juli 2010 (prod. 2 bij de inleidende dagvaarding) ziet deze vordering op de verschuldigde premie (plus eigen risico) over de maanden januari tot en met juli 2008, hetgeen door [appellant] niet is betwist.
4.4 Voor opheffing van een executoriaal beslag kan aanleiding zijn als het handhaven van het beslag misbruik van executiebevoegdheid oplevert en in het geval waarin de geëxecuteerde na de veroordelende uitspraak volledig aan het dictum heeft voldaan. Of een grond voor opheffing van het beslag bestaat, wordt beoordeeld naar het moment waarop de rechter over de vordering tot opheffing oordeelt (HR 18 februari 2000, LJN:AA4874).
4.5 Met zijn stelling dat De Friesland haar vordering(en) onvoldoende heeft aangetoond en inzichtelijk gemaakt, miskent [appellant] dat hij aannemelijk moet maken dat hij de blijkens de veroordelende vonnissen van 18 februari 2009 en
3 maart 2010 vaststaande vorderingen van De Friesland heeft voldaan.
4.6 [appellant] stelt in hoger beroep dat ter zake van de vordering met LAVG-nummer [nummer] (het hof begrijpt dat [appellant] hier het oog heeft op het vonnis van
18 februari 2009) beslag is gelegd voor een bedrag van € 1.306,12 te vermeerderen met rente en kosten, doch dat hij op deze vordering € 1.877,65 heeft voldaan. In totaal heeft hij wel € 4.797,44 betaald en daarmee heeft hij meer betaald dan alle vorderingen waarvoor beslag is gelegd, aldus [appellant]. [appellant] heeft echter nagelaten duidelijk aan te geven welke door hem gestelde betalingen niet door De Friesland in haar overzichten zijn verwerkt.
4.7 En zelfs indien het klopt dat [appellant] in totaal € 4.797,44 op de vorderingen van De Friesland heeft voldaan, hetgeen De Friesland betwist, ligt de vordering tot opheffing van het beslag voor afwijzing gereed. De Friesland heeft immers, gelijk ook door de voorziening¬enrechter is overwogen en waartegen door [appellant] niet is gegriefd, voor € 5.355,88 (inclusief later verschenen rente en executiekosten) beslag gelegd op de zorgtoeslag van [appellant]. Het hof dient er daarom vanuit te gaan dat dit het bedrag is dat [appellant] in totaal (en dus inclusief alle kosten) aan De Friesland verschuldigd is. Aangezien dit bedrag (€ 5.355,88) hoger is dan het bedrag dat [appellant] in totaal op de vorderingen stelt te hebben betaald (€ 4.797,44), is er geen grond voor het oordeel dat [appellant] volledig aan de veroordelende vonnissen heeft voldaan. De vraag of de vordering met LAVG-nummer [nummer] inmiddels geheel is voldaan - hetgeen De Friesland gemotiveerd heeft betwist - kan in dit licht beschouwd onbesproken blijven.
4.8 Reeds omdat voor (nadere) bewijslevering in kort geding geen plaats is, gaat het hof voorbij aan het ongespecificeerde bewijsaanbod van [appellant].