ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7516

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.905/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding tot opheffing van derdenbeslag op zorgtoeslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat door [appellant] is ingesteld tegen de onderlinge waarborgmaatschappij O.W.M. De Friesland Zorgverzekeraar U.A. De zaak betreft de opheffing van een derdenbeslag dat door De Friesland is gelegd op de zorgtoeslag van [appellant]. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. De rechtbank had geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij volledig aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van het beslag.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld, en heeft geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor opheffing van het beslag. [appellant] had in zijn hoger beroep één grief ingediend, waarin hij stelde dat de voorzieningenrechter zijn vordering ten onrechte had afgewezen. Het hof oordeelde echter dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan. De Friesland had beslag gelegd op een bedrag dat hoger was dan wat [appellant] had betaald, en het hof oordeelde dat er geen reden was om het beslag op te heffen.

Uiteindelijk heeft het hof de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De beslissing van het hof werd uitgesproken op 11 oktober 2011, waarbij het hof de vordering van [appellant] afwees en het beslag handhaafde.

Uitspraak

Arrest d.d. 11 oktober 2011
Zaaknummer 200.083.905/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. H.A. de Boer, kantoorhoudende te Sneek,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
O.W.M. De Friesland Zorgverzekeraar U.A.,
gevestigd te Leeuwarden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: De Friesland,
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de kort geding vonnissen uitgesproken op 3 november 2010 en 5 januari 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, sector civiel recht (hierna: de voorzieningenrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 januari 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis van 5 januari 2011 met dagvaarding van De Friesland tegen de zitting van 12 april 2011.
De Friesland is in hoger beroep niet verschenen en tegen haar is verstek verleend.
[appellant] heeft van grieven gediend en producties in het geding gebracht. De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"(...) om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zonodig onder verbetering of aanvulling van gronden:
1. te vernietigen het vonnis d.d. 5 januari 2011 van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Leeuwarden tussen partijen gewezen.
2. De Friesland te veroordelen het ten laste van [appellant] onder de fiscus gelegd beslag op de zorgtoeslag van [appellant] binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest op te heffen op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat geïntimeerde in gebreke blijft aan het arrest te voldoen.
3. met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft één grief opgeworpen, inhoudende dat de voorzieningenrechter zijn vordering ten onrechte heeft afgewezen.
De beoordeling
de ontvankelijkheid
1 De eis van spoedeisend belang is relevant in verband met de absolute competentie van de kortgedingrechter en dient in zoverre ook in hoger beroep - zonodig ambtshalve - aan de orde te worden gesteld. In de aard van de door [appellant] gevorderde voorlopige voorziening ligt het spoedeisend belang besloten.
de feiten
2.1 Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof hiervan zal uitgaan. Deze feiten komen, samen met hetgeen overigens over de feiten is komen vast te staan, in het kort op het volgende neer.
2.2 [appellant] heeft een ziektekostenverzekering bij De Friesland. De Friesland heeft in verband met betalingsachterstanden van [appellant] een zestal vorderingen op [appellant] overgedragen aan haar incassogemachtigde Landelijke associatie van Gerechtsdeurwaarders te Zwolle (hierna: LAVG).
2.3 De rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Sneek (hierna: de kantonrechter), heeft [appellant] bij vonnis van 19 december 2007 (bij verstek) veroordeeld tot betaling aan De Friesland van € 420,07, vermeerderd met de wettelijke rente over € 296,60 vanaf 28 november 2007. Tevens is [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten voor in totaal € 234,31. Aan deze veroordeling is, na door De Friesland bij de fiscus gelegd executoriaal derdenbeslag op de zorgtoeslag van [appellant] en zijn partner, geheel voldaan.
2.4 De kantonrechter heeft [appellant] op 18 februari 2009, eveneens bij verstek, veroordeeld tot betaling aan De Friesland van € 962,14, vermeerderd met de wettelijke rente over € 753,60 vanaf 23 januari 2009 en met de proceskosten van totaal € 343,98.
2.5 Bij op tegenspraak gewezen vonnis van 3 maart 2010 heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan De Friesland van € 1.991,23, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.530,98 vanaf 29 juli 2009 en met de proceskosten van totaal € 653,98. Blijkens het vonnis heeft de veroordeling betrekking op achterstallige premie over de maanden september t/m december 2007, augustus t/m december 2008, januari t/m februari 2008, incassokosten en wettelijke rente.
het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1 [appellant] heeft in kort geding opheffing van het derdenbeslag op de zorgtoeslag gevorderd op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2 De Friesland is niet in rechte verschenen, zodat tegen haar verstek is verleend.
3.3 Bij vonnis van 3 november 2010 heeft de voorzieningenrechter De Friesland, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 5.000,00, veroordeeld tot het opheffen van het ten laste van [appellant] onder de fiscus gelegde beslag op de zorgtoeslag van [appellant].
3.4 De Friesland is op 26 november 2010 van voormeld vonnis in verzet gekomen.
3.5 In het aangevallen vonnis van 5 januari 2011 heeft de voorzieningenrechter het verstekvonnis van 3 november 2010 vernietigd en de vordering van [appellant] alsnog afgewezen.
met betrekking tot de grieven
4.1 Het hof leest in de grieven en in de daarop gegeven toelichting in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd, welke door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt hier het navolgende aan toe.
4.2 Het hof heeft bij de gedingstukken geen andere beslagexploten aangetroffen dan het in r.o. 2.3 genoemde exploot. Op grond van de stellingen van partijen moet het er echter voor worden gehouden dat De Friesland bij de fiscus ook executoriaal derdenbeslag heeft gelegd op de zorgtoeslag van [appellant] en zijn partner ter executie van de vonnissen van 18 februari 2009 en 3 maart 2010.
4.3 Tussen partijen is eveneens in confesso dat de veroordeling die is uitgesproken in het vonnis van 18 februari 2009 betrekking heeft op de vordering van De Friesland op [appellant] die bij LAVG is geregistreerd onder nummer [nummer]. Volgens de brief van LAVG van 13 juli 2010 (prod. 2 bij de inleidende dagvaarding) ziet deze vordering op de verschuldigde premie (plus eigen risico) over de maanden januari tot en met juli 2008, hetgeen door [appellant] niet is betwist.
4.4 Voor opheffing van een executoriaal beslag kan aanleiding zijn als het handhaven van het beslag misbruik van executiebevoegdheid oplevert en in het geval waarin de geëxecuteerde na de veroordelende uitspraak volledig aan het dictum heeft voldaan. Of een grond voor opheffing van het beslag bestaat, wordt beoordeeld naar het moment waarop de rechter over de vordering tot opheffing oordeelt (HR 18 februari 2000, LJN:AA4874).
4.5 Met zijn stelling dat De Friesland haar vordering(en) onvoldoende heeft aangetoond en inzichtelijk gemaakt, miskent [appellant] dat hij aannemelijk moet maken dat hij de blijkens de veroordelende vonnissen van 18 februari 2009 en
3 maart 2010 vaststaande vorderingen van De Friesland heeft voldaan.
4.6 [appellant] stelt in hoger beroep dat ter zake van de vordering met LAVG-nummer [nummer] (het hof begrijpt dat [appellant] hier het oog heeft op het vonnis van
18 februari 2009) beslag is gelegd voor een bedrag van € 1.306,12 te vermeerderen met rente en kosten, doch dat hij op deze vordering € 1.877,65 heeft voldaan. In totaal heeft hij wel € 4.797,44 betaald en daarmee heeft hij meer betaald dan alle vorderingen waarvoor beslag is gelegd, aldus [appellant]. [appellant] heeft echter nagelaten duidelijk aan te geven welke door hem gestelde betalingen niet door De Friesland in haar overzichten zijn verwerkt.
4.7 En zelfs indien het klopt dat [appellant] in totaal € 4.797,44 op de vorderingen van De Friesland heeft voldaan, hetgeen De Friesland betwist, ligt de vordering tot opheffing van het beslag voor afwijzing gereed. De Friesland heeft immers, gelijk ook door de voorziening¬enrechter is overwogen en waartegen door [appellant] niet is gegriefd, voor € 5.355,88 (inclusief later verschenen rente en executiekosten) beslag gelegd op de zorgtoeslag van [appellant]. Het hof dient er daarom vanuit te gaan dat dit het bedrag is dat [appellant] in totaal (en dus inclusief alle kosten) aan De Friesland verschuldigd is. Aangezien dit bedrag (€ 5.355,88) hoger is dan het bedrag dat [appellant] in totaal op de vorderingen stelt te hebben betaald (€ 4.797,44), is er geen grond voor het oordeel dat [appellant] volledig aan de veroordelende vonnissen heeft voldaan. De vraag of de vordering met LAVG-nummer [nummer] inmiddels geheel is voldaan - hetgeen De Friesland gemotiveerd heeft betwist - kan in dit licht beschouwd onbesproken blijven.
4.8 Reeds omdat voor (nadere) bewijslevering in kort geding geen plaats is, gaat het hof voorbij aan het ongespecificeerde bewijsaanbod van [appellant].
slotsom
5. De slotsom luidt dat de grief faalt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, welke tot op heden aan de zijde van De Friesland nihil bedragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van De Friesland tot aan deze uitspraak vast op nihil.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, H. de Hek en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 11 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.