ECLI:NL:GHLEE:2011:BU8239

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.854-01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging of tussenkomst in ruilverkavelingsgeschil Odoorn

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, betreft het een incident tot voeging of tussenkomst in een geschil over de ruilverkaveling 'Odoorn'. De appellant, wonende te [woonplaats], heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Assen, gewezen op 30 maart 2011. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld in een geschil tussen de geïntimeerde, [geïntimeerde], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. De appellant, die zich in het incident voegt, heeft niet duidelijk gemaakt wat zijn exacte wensen zijn: wil hij zich voegen of tussenkomen? Dit gebrek aan helderheid heeft geleid tot vragen bij het hof over de precieze rol van de appellant in deze procedure.

Het hof heeft vastgesteld dat het incident tijdig is ingeleid en dat de appellant een belang heeft in de zaak, gezien de betrokkenheid bij de ruilverkaveling. De appellant heeft in zijn incidentele memorie zowel termen als 'voegen' als 'tussenkomen' gebruikt, wat de verwarring vergroot. Het hof heeft de appellant de gelegenheid gegeven om zijn standpunt te verduidelijken, waarna de geïntimeerde en de Staat hun standpunten kunnen inbrengen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 10 januari 2012.

De uitspraak van het hof betreft de beoordeling van het incident en de verdere procedurele stappen die genomen moeten worden. Het hof heeft de appellant in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de onduidelijkheden die zijn opgeworpen, en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 december 2011
Zaaknummer 200.090.854/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot voeging of tussenkomst ex art. 217 Rv in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
appellant, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. B. Nijman, kantoorhoudende te Wageningen,
en
de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie), zetelende te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
geïntimeerde, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. E. Sportel, kantoorhoudende te Den Haag.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 30 maart 2011 (zaak-/rolnummer 81260 / HA ZA 10-602) van de rechtbank Assen, sector civiel recht (hierna: de rechtbank), gewezen tussen [geïntimeerde] en de Staat.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 juni 2011 is door [geïntimeerde] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van de Staat tegen de zitting van 26 juli 2011.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"(…) dat het gerechtshof te Leeuwarden, het vonnis met rolnummer: 81260/HA ZA 10-602, gewezen op 30 maart 2011 door de rechtbank Assen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat de Landinrichtingscommissie in de ruilverkaveling “Odoorn” jegens appellant, [geïntimeerde], onrechtmatig heeft gehandeld door bij akte van 24 februari 2010 de akte van toedeling in de ruilverkaveling “Odoorn” ten aanzien van [geïntimeerde] te wijzigen, in die zin dat het noordelijk deel van kavel 203.512 niet langer aan [geïntimeerde], maar aan [appellant] wordt toegedeeld;
2. de akte van 24 februari 2010, dan wel de rectificatie van 24 februari 2010, nietig zal verklaren, voor zover daarbij het noordelijk deel van kavel 203.512 niet langer is toegedeeld aan [geïntimeerde], maar aan [appellant], dan wel, subsidiair, de akte van 24 februari 2010, dan wel de rectificatie van 24 februari 2010 zal vernietigen, voor zover daarbij het noordelijk deel van kavel 203.512 niet langer is toegedeeld aan [geïntimeerde], maar aan [appellant]:
3. zal verklaren voor recht dat de toedeling zoals die ten aanzien van appellant was opgenomen in de akte van toedeling van 4 maart 2009 moet worden hersteld en de geïntimeerde zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis door de Landinrichtingscommissie notariële akte te doen inschrijven, waarbij de rectificatie van 24 februari 2010 ongedaan wordt gemaakt en kavel 203.512 in zijn geheel aan appellant wordt toegedeeld, met de bepaling dat de geïntimeerde aan appellant een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,-- per dag of dagdeel dat aan dit onderdeel van de veroordeling niet wordt voldaan;
4. de geïntimeerde zal veroordelen om alle schade die appellant als gevolg van de rectificatie van 24 februari 2010 heeft geleden en nog zal lijden, te vergoeden, deze schade op te maken bij staat en te vereffenen overeenkomstig de wettelijke bepalingen;
5. geïntimeerden zal veroordelen in de proceskosten en nakosten in beide instanties, voor zover deze noodzakelijk zijn, met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van deze uitspraak tot aan betaling."
Op de eerst dienende dag is de Staat niet verschenen, zodat tegen hem verstek is verleend. Op 6 september 2011 is het verstek gezuiverd.
Op laatstgenoemde roldatum heeft [appellant] een "incidentele memorie (akte) tot tussenkomst" genomen, waarvan de conclusie luidt:
"bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in bedoeld rechtsgeding toe te laten als gevoegde partij (tussenkomende partij)."
Bij memorie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De Staat heeft geen antwoordmemorie genomen.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
De beoordeling
in het incident
1. Het hier aan de orde zijnde incident, waarvan niet in geschil is dat het tijdig is ingeleid, moet worden beoordeeld aan de hand van art. 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierin is bepaald dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.
2. Dat [appellant] een belang heeft in vorenbedoelde zin, wil het hof vooralsnog wel aannemen. Uit de overgelegde stukken wordt duidelijk dat [geïntimeerde] en [appellant] in een conflict met de Staat zijn verwikkeld over de toedeling (in het kader van de ruilverkaveling Odoorn) van een aantal percelen en de inschrijving daarvan in de openbare registers.
3. Uit hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht, is vooralsnog niet duidelijk geworden wat hij nu wil in deze procedure: voegen of tussenkomen. In zijn incidentele memorie spreekt hij nu eens over voegen (randnummer 4) en dan weer over tussenkomen (randnummer14). Ook de conclusie van de memorie, zoals hierboven aangehaald, blinkt niet uit in helderheid.
4. Bij de stukken bevindt zich voorts een exploot van dagvaarding van 27 juni 2011, waarin [geïntimeerde] samen met [geïntimeerde] hoger beroep aantekent tegen een vonnis van de rechtbank van (eveneens) 30 maart 2011 in een geschil tussen [appellant] enerzijds en de Staat, [geïntimeerde] en [geïntimeerde] anderzijds (zaak-/rolnummer 81420 / HA ZA 10-627). De Staat en [appellant] worden in dat exploot gedagvaard tegen de zitting van 20 december 2011. Hoewel dit appel bij het hof nog niet is ingeschreven, vraagt het hof zich af, gelezen de aankondiging van [appellant] dat hij voeging van de appelprocedures zal vorderen, wat - ervan uitgaande dat beide appelprocedures gevoegd zullen worden behandeld - [appellant] in dit incident nu precies beoogt.
5. [appellant] zal in de gelegenheid worden gesteld om bij akte te reageren op hetgeen in rechtsoverwegingen 3 en 4 is overwogen, waarna [geïntimeerde] en de Staat een antwoordakte mogen nemen.
6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 10 januari 2012 voor het nemen van een akte door [appellant] als bedoeld in rechtsoverweging 5.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, L. Groefsema en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 13 december 2011 in bijzijn van de griffier.