ECLI:NL:GHLEE:2012:BV8272

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.088.631/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en minderjarige zoon na strafrechtelijke veroordelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 21 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om een omgangsregeling met haar minderjarige zoon, die bij de vader woont. De moeder is eerder strafrechtelijk vervolgd voor stalking en heeft twee veroordelingen op haar naam staan. De rechtbank Groningen had op 8 maart 2011 het verzoek van de moeder om een omgangsregeling afgewezen, omdat omgang in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de impact van de gedragingen van de moeder op de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de vader en zijn gezin, en dat dit heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen van de vader in de moeder. Het hof heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van het kind, die door zijn verleden en de huidige hulpverlening een goede ontwikkeling doormaakt in een veilige en stabiele omgeving bij de vader.

Het hof heeft besloten dat er eerst een slachtoffer-dader gesprek moet plaatsvinden tussen de ouders, begeleid door de organisatie Slachtoffer in Beeld, voordat er verdere stappen worden ondernomen met betrekking tot de omgangsregeling. Dit gesprek is bedoeld om de ouders te helpen bij het verwerken van hun verleden en om de communicatie tussen hen te verbeteren. Het hof heeft de ouders opgedragen zich binnen een week aan te melden voor dit gesprek en heeft verdere beslissingen aangehouden tot er meer duidelijkheid is over de uitkomsten van dit gesprek.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 februari 2012
Zaaknummer 200.088.631
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
domicilie gekozen hebbend te Veendam,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G. Meijer,
kantoorhoudende te Veendam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.B. Flooren,
kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 8 maart 2011 heeft de rechtbank Groningen het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en de minderjarige [kind], geboren [in 2001], afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 8 juni 2011, heeft de moeder verzocht de beschikking van 8 maart 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog een regeling vast te stellen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedings¬taken over [kind], inhoudende dat zij gerechtigd is om [kind] -na een nader te bepalen aantal proefcontacten en eventuele begeleide contacten- één weekend per 14 dagen bij zich te ontvangen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en de feestdagen.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2011, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 6 juli 2011 van mr. Meijer met bijlagen (opgevraagde stukken uit eerste aanleg) en een brief van 18 november 2011 van mr. Meijer met bijlage.
Ter zitting van 9 december 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten. Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen is er geen vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de raad) verschenen.
De beoordeling
1. Partijen zijn [in 1990] met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is de minderjarige [kind] geboren. In april 2004 zijn partijen feitelijk uit elkaar gegaan.
2. Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 30 november 2004 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 24 december 2004 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burger¬lijke stand waardoor het huwelijk is ontbonden. Partijen zijn het ouderlijk gezag over [kind] samen gaan uitoefenen.
3. Bij beschikking van de rechtbank van 26 mei 2005 is bepaald dat het hoofd¬verblijf van [kind] bij de moeder is en is een omgangsregeling vastgesteld tussen [kind] en de vader.
4. [kind] is feitelijk in augustus 2005 bij de vader gaan wonen. De vader woont samen met zijn nieuwe partner en haar twee kinderen. [kind] verbleef op dat moment bij de vader en zijn gezin, omdat de moeder in voorlopige hechtenis was gesteld ter zake van stalking/belaging van de vader. De vader heeft na de schorsing van deze voorlopige hechtenis geweigerd om [kind] terug te brengen naar de moeder en heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank betreffende het hoofdverblijf van [kind]. In een door de moeder gestarte procedure in kort geding heeft de voorzieningen¬rechter [kind] vervolgens voorlopig aan de vader toevertrouwd, in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
5. Bij beschikking van 7 juni 2006 heeft het hof, oordelende in het hoger beroep dat door de vader tegen de beschikking van 26 mei 2005 was ingesteld, die beschik¬king van de rechtbank vernietigd en bepaald dat [kind] voortaan zijn hoofd¬verblijf bij de vader zal hebben. In diezelfde procedure heeft het gerechtshof bij beschikking van 16 januari 2008 de omgangs¬regeling tussen de moeder en [kind] voor een jaar geschorst, om rust voor [kind] te bewerkstelligen en in afwachting van de resultaten van de hulpverlening aan de moeder.
6. Bij beschikking van 20 mei 2008 heeft de rechtbank met ingang van die datum het eenhoofdig gezag over [kind] toegekend aan de vader. Deze beschikking is door het hof in hoger beroep bij beschikking van 20 mei 2009 bekrachtigd.
7. Tijdens de procedure in hoger beroep betreffende het gezag over [kind] heeft de moeder zich op 15 december 2008 opnieuw gewend tot de rechtbank met het verzoek een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [kind], aanvankelijk onder begeleiding van Humanitas en met een opbouwend karakter tot een weekend per veertien dagen alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
8. Bij beschikking van 2 juni 2009 heeft de rechtbank, met de instemming van beide partijen, een deskundigenonderzoek bevolen naar -kort gezegd- de psychische gesteldheid van de vrouw en de (on)mogelijkheden voor omgang tussen haar en [kind], haar (on)mogelijkheden om op adequate wijze te communiceren met [kind] en aan te sluiten bij zijn behoeften en belevingswereld alsmede naar het risico dat de vrouw zal vervallen in gedrag vergelijkbaar met het gedrag dat tot detentie heeft geleid. Daarbij is [dokter] van het Universitair Centrum Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen tot deskundige benoemd.
9. In zijn rapport van 16 september 2009 heeft de deskundige met betrekking tot de gestelde vragen aangegeven dat er -kort gezegd- bij de moeder geen aanwijzingen zijn voor zodanige psychische stoornissen (in de vorm van psychiatrische ziekte of persoonlijk¬heids¬stoornis) dat een omgangsregeling onwenselijk is en dat haar psychische vermogen niet in de weg staan aan adequate omgang met [kind] en aansluiting bij zijn belevingswereld. Met betrekking tot het recidive-risico heeft de deskundige geconstateerd dat de moeder tot voldoende zelfcontrole in staat lijkt te zijn en heeft hij uitgesproken dat zijn verwachtingen daarover goed zijn wanneer (vooralsnog) sprake is van een stok achter de deur.
10. Bij beschikking van 1 december 2009 heeft de rechtbank op grond van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek geoordeeld dat thans onderzoek moet worden gedaan naar de draagkracht van [kind] en de vraag in hoeverre hij een omgangsregeling met de moeder aan zal kunnen. De rechtbank heeft de raad opdracht gegeven dit onderzoek te verrichten.
11. Uit het rapport van de raad van 20 mei 2010 blijkt dat bij [kind] door zijn belaste voorgeschiedenis sprake is van een ernstig verstoorde sociaal emotionele ontwikkeling. Sinds medio 2008 is er hulpverlening, zowel voor het gezin als voor [kind], en deze hulpverlening is vanaf de zomer van 2009 geïntensiveerd. [kind] maakt in dit hulpverleningstraject een positieve ontwikkeling door, mede door positieve en steunende rol van de vader en zijn huidige partner, en de veilige en stabiele thuissituatie. De raad geeft aan dat omgang met de moeder zeker invloed zal hebben op [kind], maar of dat "te" belastend zal zijn gezien zijn draagkracht, is voor de raad nog onduidelijk. Dit zal mede afhangen van de moeder en de vader en zijn partner. De raad is van mening dat nader bekeken moet worden hoe alle betrokken partijen reageren op het contact tussen [kind] en zijn moeder en de effecten daarvan. De raad heeft daarom geadviseerd om een drietal proefcontacten te organiseren tussen de moeder en [kind], te begeleiden door zijn behandelend psycholoog bij Accare.
12. Bij beschikking van 31 augustus 2010 heeft de rechtbank de raad verzocht om nadere informatie in te winnen bij de psycholoog die [kind] onder behandeling heeft en hem aanvullend de vraag te stellen of er, uitgaande van het belang van [kind], contra-indicaties zijn om drie proefcontacten tussen hem en zijn moeder op te starten onder begeleiding van Accare.
13. De raad heeft de rechtbank bij brief van 30 september 2010 bericht dat Accare heeft laten weten dat omgang van [kind] met de moeder schadelijk kan zijn voor zijn ontwikke¬ling en de vorderingen die hij maakt binnen zijn hulpverlenings¬traject. Door zijn kwetsbare identiteit zal omgang zonder meer invloed op [kind] hebben, vooral omdat een beroep zal worden gedaan op zijn loyaliteit naar beide ouders en het is de vraag of hij zich tussen beide ouders staande kan houden en met beide ouders afzonderlijke contacten kan houden. Ter zitting van 8 maart 2011 heeft de raad medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de directe hulpverlening van [kind] dat er thans rust dient te komen.
14. Bij beschikking van 8 maart 2011 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en [kind] afgewezen omdat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van [kind]. Daarbij heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de grote impact die een omgangsregeling, ook in de vorm van proefcontacten, zal hebben op de ontwikke¬ling van [kind] en de vorderingen die hij binnen zijn intensieve hulpverlenings¬traject maakt.
15. De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.
16. In het algemeen is het in het belang van een kind te achten dat het omgang heeft met de niet met het gezag belaste ouder. Dienovereenkomstig heeft de wetgever dan ook bepaald dat het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben. Dat recht kan slechts worden ontzegd dan wel worden afgewezen op de in artikel 1:377a lid 3 BW omschreven gronden, te weten,
- dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
- dat de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
- dat de minderjarige van twaalf jaar en ouder bij gelegenheid van zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
- dat omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
17. Tussen partijen is in geschil of omgangscontacten tussen de moeder en [kind] -ook wanneer deze eerst zullen plaatsvinden in de vorm van een aantal begeleide proefcontacten- al dan niet in strijd moet worden geacht met zwaarwegende belangen van [kind].
18. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord. Dit is het gevolg van gedragingen van de moeder jegens de vader en zijn gezin waarvoor zij strafrechtelijk is vervolgd en ook tweemaal strafrechtelijk is veroordeeld.
19. Bij onherroepelijk vonnis van 5 december 2005 is de moeder door de politie¬rechter strafrechtelijk veroordeeld wegens -kort gezegd- belaging, mishandeling en vernieling tot 240 uur werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis en drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Deze veroordeling heeft betrekking gehad op gedragingen van de vrouw in de periode van 1 april 2004 tot en met 21 september 2004 en de periode van 23 oktober 2004 tot en met 28 juli 2005.
20. Bij onherroepelijk vonnis van 2 januari 2007 is de moeder door een meervoudige strafkamer van de rechtbank Groningen wederom strafrechtelijk veroordeeld wegens -kort gezegd- (medeplegen van) belaging tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, onder aftrek van voorarrest. Daarbij is als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de moeder zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering die mede ambulante behandeling door de AFPNN (Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland) of medewerking aan een klinische opname en behandeling kan inhouden indien de Reclassering en/of de AFPNN dat nodig oordeelt/oordelen. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van het vonnis van de politierechter van 5 december 2005 voor zover het betreft de destijds voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De veroordeling bij vonnis van 2 januari 2007 heeft betrekking gehad op gedragingen van de vrouw in de periode van 1 september 2005 tot en met 19 juni 2006.
21. In de tweede strafrechtelijke procedure is de moeder ook vervolgd ter zake van kort gezegd- poging tot uitlokking van moord dan wel zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, ten opzichte van de vader. Hoewel haar gedragingen en handelingen door de rechtbank bewezen zijn geacht, is de moeder ontslagen van alle rechtsvervolging omdat deze feiten door een fout in de tenlastelegging niet gekwalificeerd konden worden als strafbaar feit.
22. Gezien de aard en de omvang van de gedragingen zoals deze uit de strafrechte¬lijke veroordelingen naar voren komt, heeft de moeder ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de vader en zijn gezin, waarvan ook [kind] deel uitmaakt. De moeder heeft gedurende een lange periode volhard in haar gedragingen richting de vader zonder oog te hebben gehad voor de impact die dit heeft gehad. Het hof heeft dan ook begrip voor het gebrek aan vertrouwen van de vader in de moeder, zijn vrees voor herhaling van haar gedrag en zijn wens om zichzelf, zijn gezin en ook [kind] daartegen te beschermen. Daarbij geldt dat [kind] door zijn ernstig verstoorde sociaal emotionele ontwikkeling een kwetsbare jongen is en op dit moment in zijn intensieve hulpverlenings¬traject een goede ontwikkeling doormaakt, mede door de veilige en stabiele opvoedings¬omgeving die de vader en zijn nieuwe partner hem kunnen bieden.
23. Dat uit het deskundigenonderzoek van [dokter] van 16 september 2009 blijkt dat er -kort gezegd- geen aanwijzingen zijn voor zodanige psychische stoornissen bij de moeder dat zij kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang met [kind], betekent niet dat thans zonder meer kan worden toegewerkt aan herstel van de omgangscontacten tussen de moeder en [kind]. Er kan immers niet worden voorbijgaan aan hetgeen in het verleden is gebeurd nu de gevolgen daarvan -begrijpelijkerwijs- nog altijd manifest zijn.
24. Uit de stukken en de behandeling ter zitting heeft het hof evenwel begrepen dat tot op heden tussen de ouders nog geen gesprek heeft plaatsgevonden waarbij zij als slachtoffer en dader met elkaar hebben gesproken over de strafbare feiten en samen naar de motieven en gevolgen hebben gekeken. Een dergelijk gesprek heeft niet plaatsgevonden in het kader van het reclasseringstoezicht dat aan de moeder is opgelegd. Evenmin is bij de vader (en zijn gezin) sprake geweest van enige (professionele) vorm van slachtofferhulp.
25. Een gesprek waarin de vader als slachtoffer erkenning krijgt voor wat hem (en zijn gezin) is aangedaan en de moeder als dader verantwoordelijkheid neemt voor haar gedrag, kan helpen bij het in perspectief zetten en verwerken van de gebeurtenissen uit het verleden. Dit kan een eerste aanzet zijn tot herstel van het vertrouwen tussen partijen en kan mogelijk ook ruimte doen ontstaan voor verbetering van de communicatie tussen partijen waardoor proefcontacten wellicht op enig moment (binnen het hulpverleningstraject van [kind]) wel binnen bereik komen. Het hof acht het echter niet alleen in het belang van [kind], maar (vooral) ook in het belang van de vader (en zijn verdere gezin) en de moeder dat partijen als slachtoffer en dader met elkaar in gesprek gaan over de strafbare feiten.
26. Zowel de vader als de moeder heeft ter zitting de bereidheid uitgesproken om een dergelijk gesprek aan te gaan. Het hof heeft hen in de gelegenheid gesteld om binnen een week na de mondelinge behandeling een deskundige te noemen die dit gesprek zou kunnen begeleiden. Bij faxbericht van 16 december 2011 heeft mr. Flooren namens de vader voorgesteld dat de begeleiding zal plaatsvinden door Slachtoffer in Beeld, een zusterorganisatie van Slachtofferhulp Nederland. Bij faxbericht van 23 december 2011 heeft mr. Meijer ingestemd met dit voorstel op voorwaarde dat deze instantie meerdere intensieve gesprekken tussen partijen zal kunnen begeleiden.
27. Het hof zal het voorstel van partijen volgen, ook al is het hof uit contacten met Slachtoffer in Beeld gebleken dat zij slechts eenmaal een gesprek tussen dader en slachtoffer begeleiden. Het hof onderkent dat herstel van de verstoorde verhouding tussen partijen mogelijk, zoals ook door de moeder aangegeven, meerdere gesprekken tussen de ouders zal vergen. Het hof acht het echter gewenst dat partijen in hun eerste stap daartoe worden begeleid door Slachtoffer in Beeld gezien hun werkwijze en hun kennis en ervaring op dit gebied.
28. Wat betreft de werkwijze van Slachtoffer in Beeld acht het hof van betekenis dat voorafgaand aan het bemiddelingsgesprek afzonderlijk met de dader en slacht¬offer in gesprek wordt gegaan om te bezien of er kort gezegd- voldoende basis is voor het bemiddelingsgesprek. In dit afzonderlijke gesprek zal bij de moeder als dader nagegaan moeten worden of zij voldoende verantwoordelijkheid voor haar gedragingen kan en wil nemen en of er voldoende probleembesef bij haar aanwezig is. Daarbij heeft Slachtoffer in Beeld de mogelijkheid om een voortraject te initiëren om -indien nodig- de moeder te begeleiden naar en voor te bereiden op het slachtoffer-dadergesprek. Hierbij is het doel haar meer bewust te maken van de gevolgen van haar daden voor het slachtoffer, en haar de situatie te laten bezien vanuit het perspectief van het slachtoffer en haar te laten oefenen met vaardigheden gericht op herstel van vertrouwen.
29. Het hof gaat er vanuit dat beide partijen hun medewerking zullen verlenen aan het door Slachtoffer in Beeld te begeleiden slachtoffer-dadergesprek en dat zij zich daartoe zullen aanmelden bij Slachtoffer in Beeld. Wat de moeder betreft zal deze aanmelding betrekking moeten hebben op het bemidde¬lingsgesprek en ook op het voortraject, indien dit nodig wordt geoordeeld door Slachtoffer in Beeld met het oog op het bemiddelingsgesprek. Wat de vader betreft zal deze aanmelding betrekking moeten hebben op het bemidde¬lingsgesprek. Voor de betreffende aanmeldingsformulieren kunnen partijen zich rechtstreeks wenden tot (de website van) de deskundige.
30. In beginsel is hetgeen wordt besproken tijdens een slachtoffer-dadergesprek en de voorbereidende gesprekken (waaronder het voortraject) vertrouwelijk en zal Slachtoffer in Beeld richting de rechter kunnen volstaan met een feitelijk verslag of er daadwerkelijk een gesprek heeft plaatsgevonden en zo ja op welke wijze dat is gebeurd. Echter om te kunnen beoordelen of en in zo ja in welke mate het hiervoor genoemde gesprek ruimte heeft doen ontstaan bij partijen om hun onderlinge communicatie (in de toekomst) te verbeteren, acht het hof meer informatie gewenst. Ook dit aspect is ter zitting aan de orde gesteld en in reactie hierop hebben partijen het hof in de hiervoor genoemde faxberichten van 16 en 23 december 2011 laten weten dat zij op voorhand instemmen met een meer inhoudelijke informatieverstrekking van Slachtoffer in Beeld aan het hof. In dat licht acht het hof gewenst dat door de bemiddelaar ook meer inhoudelijk verslag wordt gedaan van de voorbereiding, de begeleiding en de resultaten van het bemiddelings¬gesprek inclusief het eventuele voortraject, en zijn visie omtrent de houding van elk van partijen daarin.
31. Ter voorkoming van mogelijk verkeerde verwachtingen van de moeder wijst het hof er nadrukkelijk op dat het gesprek niet is bedoeld om te komen tot c.q. gericht zal zijn op (toewerking naar) herstel van de contacten tussen de moeder en [kind]. De vraag naar dit (mogelijke) herstel zal eerst later in de onderhavige procedure weer aan de orde zijn. Wel vraagt het hof bij Slachtoffer in Beeld aandacht voor het specifieke en afwijkende karakter van de onderhavige zaak. Een slachtoffer-dadergesprek zal doorgaans gericht zijn op een soort van afsluiting teneinde slachtoffer en dader ieder in staat te stellen zich beter te richten op hun eigen toekomst. Het onderhavige geval wijkt in die zin daarvan af dat partijen behalve slachtoffer en dader ook de ouders zijn van [kind] en als ouders met elkaar verbonden zijn en blijven.
32. Verder heeft de vader aangegeven dat hij de indruk heeft dat de moeder haar problemen nog onvoldoende onder controle heeft aangezien zij het gezin van de vader en in het bijzonder [kind] nog altijd lastig valt door onverwachte ontmoetingen tussen haar en [kind] dan wel tussen haar en de nieuwe partner te arrangeren en kaartjes te sturen met informatie over [kind] die er op duiden dat zij hem heeft gezien. Hoewel de moeder de ontmoetingen heeft ontkend, heeft zij wel erkend dat zij in verband met haar werk en/of familiebezoek soms in [woonplaats vader] is, ook nabij plaatsen waar [kind] redelijkerwijs kan zijn. Zij acht het niet uitgesloten dat [kind] haar op enig moment heeft gezien. Wat er ook zij van de vraag of deze ontmoetingen al dan niet hebben plaatsgevonden, naar het oordeel van het hof dient de moeder ook op dit punt in hoge althans grotere mate haar verant¬woorde¬lijkheid te nemen. Zij dient [kind], de vader en de overige gezins¬leden zoveel mogelijk rust te geven teneinde [kind] niet meer te (doen) belasten met haar wens tot contact dan door de onderhavige procedure onvermijdelijk reeds is gebeurd. Dit betekent ook dat zij de kans op een mogelijke ontmoeting tussen haar en [kind] dient te minimaliseren door niet te gaan naar of nabij plaatsen -zoals de school van [kind], zijn sportvereniging- waarvan zij weet dan wel zou moeten of kunnen weten dat [kind] daar mogelijk aanwezig is.
33. Voor de door de vader gestelde vernieling(en) aan de auto van zijn partner geldt dat er op dit moment onvoldoende aanwijzingen zijn dat de moeder dit heeft gedaan of heeft laten doen. Met betrekking tot de anonieme telefoontjes naar het huis van de vader en het kantoor van zijn advocaat stelt het hof vast dat de herkomst daarvan op dit moment nog onduidelijk is. Het hof merkt wel op dat de telefoontjes naar het kantoor van de advocaat, zoals de advocaat deze in het overzicht heeft aangegeven, opvallend samenvallen met feiten binnen de huidige procedure. Wat hier op dit moment ook van zij, indien en voor zover sprake mocht zijn van enige betrokkenheid van de moeder dan zal zij ook op dit punt haar verantwoordelijkheid moeten nemen. Het hof benadrukt nogmaals dat dergelijk gedrag niet bijdraagt aan het herstel van het vertrouwen van de vader in haar.
34. In afwachting van de resultaten van het bemiddelingsgesprek zal het hof de beslissing op de door de moeder verzochte omgangsregeling en de in dat kader door haar gewenste begeleide proefcontacten, aanhouden. De ouders krijgen gelegenheid om te reageren op het verslag c.q. rapport dat door de bemiddelaar van de organisatie Slachtoffer in Beeld zal worden opgemaakt. Hierbij kunnen zij aangeven of en zo ja en waarom zij een nadere mondelinge behandeling gewenst achten. Het hof zal mede naar aanleiding daarvan beslissen over de wijze van voortgang van de procedure.
35. Het hof zal beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verzoekt de ouders om zich, binnen een week na deze beschikking, aan te melden voor een slachtoffer-dadergesprek bij de organisatie Slachtoffer in Beeld, gevestigd te Utrecht, onder overlegging van deze beschikking;
verzoekt de moeder om zich, binnen een week nadat haar de noodzaak of wenselijkheid daartoe kenbaar is gemaakt, aan te melden voor een voortraject indien en voor zover uit de voorbereiding op het slachtoffer-dadergesprek mocht blijken dat een dergelijk voortraject nodig dan wel wenselijk is voor het welslagen van het slachtoffer-dadergesprek;
draagt de ouders op om Slachtoffer in Beeld alle informatie te verstrekken waarom deze zal verzoeken, waaronder ook de raadsrapporten uit de onderhavige procedure;
verzoekt Slachtoffer in Beeld om de ouders voor te bereiden op een slachtoffer-dadergesprek en dit gesprek tussen hen te begeleiden;
verzoekt Slachtoffer in Beeld uiterlijk op vrijdag 4 mei 2012 verslag c.q. rapport uit te brengen aan het hof en partijen als bedoeld in rechtsoverweging 30 dan wel het hof schriftelijk te informeren omtrent de stand van zaken met een inschatting van de nog te verwachten duur van het bemiddelingstraject;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer (voorzitter), R. Feunekes en E.H. Schijven-Bours en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 februari 2012 in bijzijn van de griffier.