4.1 Gelet op belanghebbendes standpunt inhoudende dat hij geen eigenaar is van de recreatiewoningen, gaat het Hof ervan uit dat hij in wezen stelt niet belastingplichtig te zijn voor de OZB voor het jaar 2009. Het Hof gaat ervan uit dat zijn bezwaarschriften, gelet ook op het bepaalde in artikel 30, tweede lid van de Wet WOZ, tevens zijn gericht tegen deze OZB aanslagen. Op grond van proceseconomische redenen gaat het Hof er van uit dat de uitspraken op bezwaar en de uitspraak van de Rechtbank ook op deze aanslagen zien.
4.2 Nu belanghebbende heeft gesteld dat voor de onderwerpelijke WOZ-beschikkingen een rechtsgrond ontbreekt omdat hij geen eigenaar van de recreatiewoningen is, rust op de Ambtenaar de bewijslast van het tegenovergestelde. De Ambtenaar heeft daartoe verwezen naar de in 2.1 en 2.2 vermelde akten van levering en naar de inschrijvingen daarvan in het kadaster en de openbare registers.
4.3 Het Hof is van oordeel dat de Ambtenaar hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende eigenaar van de onderwerpelijke recreatiewoningen is (geworden). Uit de akten blijkt namelijk dat op 30 september 1992 de gemeente Vlagtwedde grond overdraagt aan R-meer BV en dat dit de grond betreft waarop de recreatiewoningen zijn gebouwd. Tevens blijkt uit de akte van 27 december 1995 dat R-meer BV de eigendom van de recreatiewoningen aan a-straat aan belanghebbende en zijn echtgenote heeft overgedragen. Gelet op de in 2.3 vermelde verklaring van belanghebbende trekt het Hof deze conclusie ook ten aanzien van de recreatiewoning aan de b-straat.
4.4 Met betrekking tot de recreatiewoningen aan De Vennen is het Hof van oordeel dat het in 4.3 overwogene wordt ondersteund door het feit dat belanghebbende en zijn echtgenote op deze onroerende zaken het in 2.5 bedoelde hypotheekrecht hebben gevestigd. Uitgangspunt is namelijk dat slechts degene die beschikkingsbevoegd is met betrekking tot een goed, daarop een hypotheek kan vestigen (naar huidig recht geregeld in artikel 3:84 juncto artikel 3:98 van het Burgerlijk Wetboek). De aanleiding van de hypotheekverlening doet aan de uit de hypotheekakte af te leiden beschikkingsbevoegdheid van belanghebbende en zijn echtgenote niet af.
4.5 Het Hof verwerpt belanghebbendes stelling dat het eigendomsrecht van de recreatie¬woningen niet kan zijn verkregen omdat R-meer BV een niet bestaande rechts¬persoon is en derhalve niet als beschikkingsbevoegde het eigendom kan leveren. Ten onrechte gaat belanghebbende ervan uit dat bij de oprichting van deze vennootschap geen verklaring van geen bezwaar is afgegeven. Uit productie A 11 bij het hoger beroepschrift blijkt namelijk dat op 8 oktober 2010 een kopie van de verklaring van geen bezwaar (door middel van een stempelaanduiding op het achterblad van de (concept)statuten) is afgegeven ten name van R-meer BV. Ook de stelling van belanghebbende dat het niet ingeschreven zijn in het handelsregister tot gevolg heeft dat een besloten vennootschap niet rechtsgeldig kan bestaan, is onjuist omdat daarmee er ten onrechte van wordt uitgegaan dat inschrijving in dat register daarvoor een constitutief vereiste is. Alle overige argumenten op grond waarvan belanghebbende stelt dat R-meer BV beschikkingsonbevoegd is, zoals de vermeende ongeldige oprichting dan wel van haar oprichtster of dier oprichtster, kunnen hem niet baten, omdat blijkbaar zonder juridische belemmeringen de recreatie¬woningen aan a-straat – ten laste van belanghebbende – executoriaal zijn verkocht en overgedragen, op grond waarvan het Hof aannemelijk acht dat belanghebbende de eigendom destijds rechtsgeldig heeft verkregen.
4.6 Nu blijkens het hiervoor overwogene belanghebbende op 1 januari 2009 als eigenaar van de recreatiewoningen dient te worden aangemerkt, is nog in geschil of de Ambtenaar de in 1.1 bedoelde waarden en aanslagen te hoog heeft vastgesteld.
4.7 Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een tot woning dienende onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44). In het onderhavige geval geldt daarbij als waardepeildatum en toestandsdatum 1 januari 2008.
4.8 Aangezien belanghebbende stelt dat de door de Ambtenaar vastgestelde waarden te hoog zijn, rust op de Ambtenaar de last aannemelijk te maken dat zulks niet het geval is. Ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast wijst hij op de in 2.8 bedoelde “waardematrices”, waarin de door hem verdedigde waarden van de recreatiewoningen op basis van de zogenoemde vergelijkingsmethode zijn bepaald. Op zichzelf is dit een werkwijze die een goede benadering kan geven van de gezochte waarde die in overeenstemming is met de Wet WOZ.
4.9 Het Hof is van oordeel dat de door de Ambtenaar in aanmerking genomen transactie¬gegevens van de vergelijkingspanden, die alle ook zijn gelegen op het R-meer, als onderbouwing voor de waarde van de recreatiewoningen kunnen dienen. Deze vergelijkingspanden zijn namelijk gezien hun aard (recreatiewoning) en uitstraling goed met de onderwerpelijke recreatiewoningen te vergelijken. Met de verschillen tussen de recreatiewoningen en de vergelijkingspanden, zoals ligging, grootte en onderhoudstoestand is naar het oordeel van het Hof door de Ambtenaar in voldoende mate rekening gehouden.
4.10 Belanghebbende stelt dat de Ambtenaar bij de bepaling van de gezochte waarden ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bijzondere omstandigheden, zoals de door hem gestelde illegaliteiten, welke – aldus belanghebbende – leiden tot waarden van nihil voor alle drie de recreatiewoningen. De door belanghebbende als zodanig aangeduide illegaliteiten kunnen, kort samengevat, als volgt worden omschreven: het recht van overpad wordt belemmerd, bewoning is niet mogelijk door illegale energielevering, voorgeschreven drink¬waterleidingen en watermeters ontbreken, er is geen geldige bouwvergunning afgegeven en de gemeente heeft ten onrechte geen gereedmelding afgegeven. Het Hof is van oordeel dat de Ambtenaar met deze zogenoemde illegaliteiten, voor zover ervan dient te worden uitgegaan dat deze een waardedrukkend effect hebben, in voldoende mate rekening heeft gehouden. Deze omstandigheden waren namelijk ook op de in aanmerking genomen vergelijkings¬panden van toepassing en het Hof acht, gelet op de aard ervan, het onaannemelijk dat deze bij de kopers van de vergelijkingspanden niet bekend zouden zijn geweest.
4.11 Met de persoonlijke omstandigheid dat de recreatiewoningen niet bewoonbaar zijn omdat de nutsvoorzieningen niet zijn aangesloten wegens het niet betalen van rekeningen van de energieleveranciers is bij de waardering terecht geen rekening gehouden. Bovendien heeft de Ambtenaar onweersproken gesteld, dat het in belanghebbendes macht ligt aan deze toestand een einde te maken door die rekeningen te betalen. Terecht heeft de Ambtenaar er wel rekening mee gehouden dat de recreatiewoningen feitelijk een lange tijd niet zijn bewoond. Een afwaardering van 10% van de oorspronkelijke waarde zonder die omstandig¬heid is in dat verband als voldoende te beschouwen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.