4.1 Belanghebbende bepleit dat het resultaat uit de transacties aangemerkt moet worden als verlies uit onderneming of als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Voor beide geldt dat sprake moet zijn van een bron van inkomen. Voor het in aanmerking nemen van een bron van inkomen moet sprake zijn van deelname aan het economische verkeer en moet een voordeel worden beoogd, welk voordeel ook redelijkerwijs kan worden verwacht.
4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende werkzaamheden in het economische verkeer heeft verricht en dat hij met deze werkzaamheden een voordeel heeft beoogd, zodat aan het Hof enkel de vraag ter beantwoording voorligt of het voordeel ook redelijkerwijs te verwachten viel.
4.3 Belanghebbende gaat bij de beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting uit van de offerte zoals die aan hem is uitgebracht. Doordat in deze offerte is uitgegaan van een aankoop van bloembollen onder een gelijktijdige verkoop op termijn van de bloembollen tegen een vooraf vastgestelde prijs, is het rendement met name afhankelijk van de vermeerdering van de bollen. Het is dan volgens belanghebbende redelijkerwijs te verwachten dat bij een gemiddelde vermeerdering van de bloembollen een positief resultaat met de investering behaald zal worden.
4.4 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende heeft geïnvesteerd in bloembollen waarvoor hij aanzienlijk meer dan de waarde in het economische verkeer (hierna: de marktprijs) heeft betaald. Nu I geen verkoopovereenkomst heeft afgesloten en niet te verwachten valt dat belanghebbende de na het teeltjaar geoogste bloembollen voor een hogere prijs dan de marktprijs zal kunnen verkopen, valt redelijkerwijs voor belanghebbende geen voordeel te behalen.
4.5 Voor de beoordeling van de objectieve voordeelsverwachting zal het Hof uitgaan van de daadwerkelijke investering door belanghebbende (vgl. HR 27 april 1988, nr. 24 648, BNB 1988/253 en HR 9 december 1992, nr. 27 408, BNB 1993/94). Anders dan belanghebbende door zijn gevolmachtigde, I, is voorgespiegeld, heeft I in werkelijkheid voor rekening en risico van belanghebbende geïnvesteerd in bloembollen die tegen een aanzienlijke hogere prijs dan de marktprijs zijn aangekocht. De verkoopovereenkomst waarmee het prijsrisico zou worden afgedekt, ontbreekt. De aangekochte bloembollen zijn door telers gepoot en gekweekt, voor welke prestatie belanghebbende aan de telers nog een vergoeding verschuldigd is. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het moment van aankoop van de bloembollen objectief bezien redelijkerwijs te verwachten viel, dat de na het teeltjaar geoogste bloembollen tegen een zodanige prijs verkocht zouden kunnen worden dat daarbij voordeel behaald zou worden. Nu naar het oordeel van het Hof een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt, is er geen sprake van een bron van inkomen.
4.6 Uit het onder 4.5 gegeven oordeel volgt dat het verlies op de investering in bloembollen niet als een verlies uit onderneming of als een negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten laste van het inkomen van belanghebbende kan worden gebracht.
4.7 Tegen het door de Inspecteur bij zijn uitspraak op bezwaar vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en de verliesverrekeningsbeschikking heeft belanghebbende verder geen grieven aangedragen, noch is van de onjuistheid daarvan gebleken, zodat het Hof van deze bedragen uit zal gaan.
4.8 De Inspecteur heeft het inkomen uit aanmerkelijk belang verhoogd met het onder 2.17 genoemde voordeel. Belanghebbende heeft dit voordeel volgens de Inspecteur genoten doordat H tijdens werktijd werkzaamheden heeft verricht, waarvoor belanghebbende geen vergoeding heeft betaald aan de vennootschap waarbij H in dienstbetrekking is, in welke vennootschap belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft. Deze vennootschap heeft zich aldus een voordeel laten ontgaan ten gunste van belanghebbende in diens hoedanigheid van aandeelhouder, waarvan moet worden aangenomen dat zowel belanghebbende als de vennootschap zich daarvan bewust waren. Belanghebbende betwist dat de tijd die H heeft besteed aan de investering ten laste is gekomen van zijn werktijd bij de vennootschap. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangedragen aannemelijk gemaakt, dat H in 2003 veel tijd heeft besteed aan de investering in bloembollen en dat deze tijd deels ten laste is gekomen van de werktijd bij de vennootschap. Voor die situatie is tussen partijen niet meer in geschil dat het bedrag van de uitdeling € 12.500 bedraagt.
4.9 Gelet op het hiervoor overwogene dient het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang met € 12.500 te worden verlaagd.
4.10 Belanghebbende verzoekt, indien het Hof van oordeel is dat sprake is van een uitdeling, de vergoeding voor de werkzaamheden van H als kosten van de investering in bloembollen in aanmerking te nemen. Gelet op het oordeel van het Hof dat de investering geen bron van inkomen vormt, kan de vergoeding voor de werkzaamheden van H terzake van deze investering niet als kosten op het inkomen uit werk en woning in mindering worden gebracht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.