ECLI:NL:GHLEE:2012:BW1656

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.090.854/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot voeging als partij prijsgegeven in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, betreft het een incidentele vordering tot voeging van partijen in een civiele procedure. De zaak is op 10 april 2012 behandeld, waarbij het hof zich heeft gebogen over de vraag of de incidentele eiser, aangeduid als [eiser in het incident], ontvankelijk is in zijn vordering. De eiser heeft in een eerdere procedure, die op 13 december 2011 is behandeld, de mogelijkheid gekregen om aan te geven of hij wil tussenkomen in het geschil tussen [appellant, verweerder in het incident] en de Staat der Nederlanden. In zijn akte heeft [eiser in het incident] echter aangegeven geen belang meer te hebben om tussen te komen en heeft hij zijn incidentele vordering gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot voeging of tussenkomst niet kan worden toegewezen, omdat [eiser in het incident] zijn status als partij in de procedure heeft prijsgegeven. Hierdoor is hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele vordering. Het hof heeft verder opgemerkt dat de procedures met de nummers 200.090.854 en 200.098.479 reeds op de rol zijn gevoegd, wat betekent dat het procesverloop in beide zaken op elkaar wordt afgestemd om tegenstrijdige beslissingen te voorkomen. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen. Tevens is [eiser in het incident] veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn vastgesteld op € 894,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat aan de zijde van [appellant, verweerder in het incident].

Uitspraak

Arrest d.d. 10 april 2012
Zaaknummer 200.090.854/01
(zaaknummer rechtbank: 81260 / HA ZA 10-602)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in het incident tot voeging of tussenkomst in de zaak van:
[eiser in het incident],
wonende te [woonplaats],
eiser in het incident,
hierna te noemen: [eiser in het incident],
advocaat: mr. P. Sipma, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[appellant, verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats], gemeente Borger-Odoorn,
appellant, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant, verweerder in het incident],
advocaat: mr. B. Nijman, kantoorhoudende te Wageningen,
en
de Staat der Nederlanden (ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie), zetelende te Den Haag,
hierna te noemen: de Staat,
geïntimeerde, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. E. Sportel, kantoorhoudende te Den Haag.
De inhoud van het tussenarrest van 13 december 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft [eiser in het incident] een akte genomen, waarbij hij tevens zijn eis heeft gewijzigd.
Vervolgens heeft [appellant, verweerder in het incident] een antwoordakte genomen. De Staat heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een antwoordakte te nemen.
Ten slotte heeft [appellant, verweerder in het incident] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
De verdere beoordeling
1 In het tussenarrest van 13 december 2011 heeft het hof [eiser in het incident] gevraagd om duidelijk aan te geven of hij wil tussenkomen in het geschil tussen [appellant, verweerder in het incident] en de Staat of zich aan de zijde van één van beide partijen wil voegen.
2 [eiser in het incident] stelt in zijn akte dat hij niet langer belang heeft om tussen te komen in deze procedure. In plaats daarvan wijzigt [eiser in het incident] zijn incidentele vordering, in die zin dat hij thans vordert dat de onderhavige procedure wordt gevoegd met de inmiddels aangebrachte procedure van [appellant, verweerder in het incident] en Roelof [appellant, verweerder in het incident] tegen [eiser in het incident] en de Staat (200.098.479).
3 Het hof constateert dat [eiser in het incident] zijn incidentele vordering tot voeging of tussenkomst als partij op grond van art. 217 Rv thans prijsgeeft in ruil voor een vordering tot voeging wegens connexiteit van zaken op grond van art. 222 Rv. Die vordering komt [eiser in het incident] evenwel eerst toe nadat hij de status van partij heeft verkregen. Daarvan heeft hij nu juist afstand gedaan in deze procedure. Derhalve is [eiser in het incident] in dit incident niet-ontvankelijk.
4 Wat hiervan ook zij, de procedures met de nummers 200.090.854 en 200.098.479 zijn reeds op de rol gevoegd. De rolvoeging heeft tot gevolg dat het procesverloop in beide zaken op elkaar wordt afgestemd, ook met de bedoeling om uiteenlopende beslissingen te vermijden. Een groot belang bij de formele voeging ex art. 222 Rv lijkt [eiser in het incident] dan ook niet te hebben.
5 Voor de volledigheid merkt het hof nog op dat de vorderingen in genoemde procedures hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, LJN: ZC2500) en dat de partij in de ene zaak niet automatisch partij wordt in de andere zaak (HR 21 mei 1999, LJN: ZC2904). Op dit punt verschilt de rolvoeging niet van de formele voeging.
6 [eiser in het incident] zal in de kosten van dit incident worden veroordeeld (1 punt, tarief II).
7 De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
De beslissing
Het gerechtshof:
in het incident:
verklaart [eiser in het incident] niet-ontvankelijk in zijn incidentele vordering;
veroordeelt [eiser in het incident] in de kosten van dit incident en stelt die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant, verweerder in het incident] vast op € 894,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat en aan de zijde van de Staat op nihil;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van dinsdag 1 mei 2012 voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant, verweerder in het incident].
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, L. Groefsema en B.J.H. Hofstee, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 april 2012 in bijzijn van de griffier.