4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals volgt uit het bepaalde in artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die per waardepeildatum 1 januari 2009 aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (hierna: de waarde in het economische verkeer). De met inachtneming van dit waarderingsvoorschrift bepaalde waarde leidt tot het bedrag dat gelijk is aan de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, kan de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen onder meer worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
4.3 Bij betwisting door belanghebbende van de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarde rust op de Heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de waarde naar het waardepeil van 1 januari 2009 niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per laatstgenoemde datum.
4.4 De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde in eerste aanleg een matrix overgelegd waarin de gegevens van zes referentie-objecten zijn verwerkt. De betreffende objecten zijn alle gelegen op de begane grond in hetzelfde appartementencomplex. De verkooptransacties hebben plaatsgevonden in de periode van 22 september 2008 tot 10 juni 2009. De prijzen fluctueren tussen € 42.000 tot € 62.500. In deze prijzen zijn blijkens aanvullende informatie bij de matrix en de overgelegde notariële akten, de overnameprijs van de inventaris (vijf maal) en het aandeel in het reservefonds van de VvE (een maal) begrepen. De voor de inventaris betaalde bedragen lopen uiteen van € 5.000 tot € 8.000. Het aandeel in het reservefonds van de VvE varieert tussen € 967 (matrix) en € 1.413 (notariële akte). Per saldo is voor een deel van de referentieobjecten een hoger bedrag betaald en voor een ander deel een lager bedrag betaald dan de vastgestelde waarde voor de onroerende zaak.
4.5 Naar het oordeel van het Hof, heeft de Heffingsambtenaar met de matrix en de daarop naderhand gegeven aanvullingen onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Niet in geschil is dat de matrix onjuistheden bevat. In eerste aanleg is door de Heffingsambtenaar gesteld dat de ligging van de appartementen afwijkt van de matrix. De Heffingsambtenaar heeft in deze omstandigheid evenwel geen aanleiding gezien in hoger beroep de matrix aan te passen. In hoger beroep deelde de Heffingsambtenaar mee dat de kwalificatie van de staat van onderhoud van de verschillende appartementen is afgeleid uit de gerealiseerde verkoopsommen. De Heffingsambtenaar heeft evenwel niet kunnen nagaan of de gerealiseerde koopsommen voldoende inzicht geven in de daadwerkelijke staat van onderhoud van de desbetreffende appartementen, nu, zoals ter zitting naar voren kwam, van inpandige opname geen sprake is geweest. Dit geldt mutatis mutandis evenzeer voor de in de appartementen aanwezige inventaris. De Heffingsambtenaar heeft hierover gesteld dat de inventaris in ieder appartement gelijk is, maar hij heeft hieraan toegevoegd dat het de eigenaren van de appartementen vrijstaat de appartementen naar eigen inzicht in te richten. Gelet op het feit dat verschillende bedragen worden gehanteerd voor de overgenomen inventaris heeft de Ambtenaar onvoldoende onderbouwd of en op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de overnameprijs van de inventaris die in de verkoopprijs is begrepen. De bewering dat een verschil in de gerealiseerde verkoopprijzen niet wordt bepaald door de ligging van de appartementen acht het Hof evenmin onderbouwd. Het vorenstaande leidt ertoe dat het Hof de Heffingsambtenaar niet volgt in de stelling dat sprake is van identieke appartementen, zodat bij de waardering aangesloten moet worden bij de hoogste gerealiseerde verkoopprijs. De verkoopprijzen van de referentie-objecten geven, met inachtneming van hetgeen daarover hiervoor is overwogen, onvoldoende inzicht in de waarde van de onroerende zaak omstreeks de peildatum, aangezien onvoldoende aannemelijk is geworden dat met de relevante verschillen van de referentie-objecten ten opzichte van de onroerende zaak voldoende rekening is gehouden.