ECLI:NL:GHLEE:2012:BW6474
Gerechtshof Leeuwarden
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ongedaanmaking gedeeltelijke ontruiming in kort geding
In deze zaak gaat het om een vordering in kort geding tot ongedaanmaking van een gedeeltelijke ontruiming door Hol Investment B.V. De appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], hebben in eerste aanleg een kort geding aangespannen tegen Hol Investment, waarin zij vorderden dat hun huurrechten gerespecteerd zouden worden en dat het ontruimde gehuurde in de oorspronkelijke staat zou worden hersteld. De rechtbank Groningen had in eerste instantie de vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat Hol Investment niet langer eigenaar was van het grootste deel van het perceel en de huurrechten niet meer door hen konden worden geëist.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Leeuwarden de zaak behandeld. De appellanten hebben vijf grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat er geen (spoedeisend) belang was bij de vorderingen, aangezien Hol Investment geen eigenaar meer was van de ontruimde delen van het perceel. Het hof concludeerde dat de vorderingen van de appellanten niet toewijsbaar waren en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, met aanpassing van de gronden. De appellanten werden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.
De uitspraak benadrukt het belang van eigendom en huurrechten in het civiele recht, en hoe deze rechten overgaan bij verkoop van onroerend goed. De beslissing van het hof toont aan dat zonder een spoedeisend belang, vorderingen in kort geding niet kunnen worden toegewezen. De zaak illustreert ook de rol van de rechter in het beoordelen van de feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de toewijsbaarheid van vorderingen in kort geding.