met betrekking tot de grieven
4.1 Met grief I in het principaal appel komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst na in 2003 c.q. 2004 twee maal met een aantal maanden verlengd te zijn, daarna voor onbepaalde tijd is verlengd en dus in beginsel opzegbaar was.
4.2 Het standpunt van [appellanten] komt er op neer dat de overeenkomst gold voor bepaalde tijd en wel tot en met 31 december 2009.
[appellanten] stellen (samengevat) het volgende. De huisbankier van scheepswerf [geïntimeerde 2], ABN AMRO, besloot eind juni 2003 op basis van een door [appellant 1] uitgevoerde quick scan om de bevroren kredietlijnen in beginsel te heropenen, waarbij onder meer als voorwaarde is gesteld dat één van de zittende directeuren moest worden vervangen door een ervaren financiële man en turn around manager van buiten. Dat werd met ingang van 1 juli 2003 [appellant 1], op basis van een overeenkomst met een looptijd tot 1 oktober 2003. Op verzoek van Marpro is aan deze overeenkomst een optie op verlenging met minimaal twee maanden gekoppeld. Na afloop van de eerste contractsperiode wenste Marpro een verlenging met vijf maanden, derhalve tot en met februari 2004, waarbij het optierecht ten gunste van Marpro werd gecontinueerd. [appellant 1] heeft deze afspraken bij brief van 8 oktober 2003 (productie 2 bij de dagvaarding in eerste aanleg) bevestigd. De eenzijdige verlengingsoptie houdt in dat Marpro met het opnemen van het woord "minimaal" heeft bedongen dat zij de overeenkomst desgewenst voor een aanzienlijk langere periode dan twee maanden en/of meerdere keren kon verlengen. Dat wordt bevestigd door de eerste verlenging met vijf maanden. Dit optierecht is nadien op geen enkele wijze herroepen. Marpro heeft nog tweemaal gebruik gemaakt van haar verlengingsoptie en wel (a) door een mondeling overeengekomen verlenging over de periode van maart 2004 t/m december 2007 respectievelijk (b) over de periode van januari 2008 tot en met december 2009. Laatsbedoelde verlenging is door [appellant 1] schriftelijk bevestigd bij brief van 16 mei 2007 (productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg). De reden voor de hiervoor bij (a) bedoelde verlenging is dat het duurzaam rendementsherstel en de turn around meer tijd in beslag zouden nemen dan aanvankelijk ingeschat. Deze verlenging is tussen [bestuurder 2] en [bestuurder 1] enerzijds en [appellant 1] anderzijds expliciet besproken in diverse directie¬vergaderingen. De hiervoor onder (b) bedoelde verlenging had als reden dat de turn around nog langer zou gaan duren vanwege onvoorziene omstandigheden. In het voorjaar van 2007 (op 25 januari, 28 maart, 10 april en 14 mei 2007) hebben [bestuurder 1] en [bestuurder 2] verschillende gesprekken gevoerd met [appellant 1]. Deze besprekingen, waarbij Marpro wederom gebruik heeft gemaakt van haar voormelde optierecht, hebben geresulteerd in een verlenging van de overeenkomst tot en met december 2009. Uit een notitie van [appellant 1] van 5 december 2007 (productie 11 bij de dagvaarding in eerste aanleg) van een telefoongesprek met [medewerker [medewerker ABN AMRO] van ABN AMRO (hierna: [medewerker ABN AMRO]), blijkt dat het verzoek van Marpro aan [appellant 1] om tenminste tot en met 31 december 2009 aan te blijven, door [bestuurder 1] en [bestuurder 2], aan wie de notitie (onder anderen) is verstrekt, niet is weersproken. Aldus [appellanten]
4.3 Marpro c.s. hebben ter verwere (samengevat) het volgende aangevoerd.
De quick scan is door [Bedrijf X] & Partners uitgevoerd, die hiervoor [appellant 1] hebben ingeschakeld. Uit deze quick scan is voor [Bedrijf X] & Partners een opdracht van Marpro voortgevloeid, die hiervoor wederom [appellant 1] hebben ingeschakeld. [appellant 1] ontving van [Bedrijf X] & Partners voor zijn inzet een beloning door tussenkomst van [appellante 2]. Anders dan [appellanten] doen voorkomen, bestond er slechts een overeenkomst tussen Marpro en [Bedrijf X] & Partners. Voor de periode na februari 2004 zijn Marpro en [Bedrijf X] & Partners geen bepaalde termijn overeengekomen. Er werd juist afgesproken dat [Bedrijf X] & Partners de diensten van [appellant 1] zou blijven aanbieden zolang Marpro daar behoefte aan had. Vanaf 1 maart 2004 werd de overeenkomst derhalve voor onbepaalde tijd voortgezet. Marpro kon de overeenkomst steeds opzeggen, afhankelijk van de behoefte aan te verrichten werkzaamheden door [appellant 1]. Onjuist is ook dat eind 2006 zou zijn gebleken dat er een nieuwe verlenging van de overeenkomst nodig zou zijn en dat de beweerdelijke (mondelinge) verlenging tot eind 2007 zou moeten worden aangepast naar een verlening tot en met december 2009. Overleg hierover op de door [appellanten] genoemde data heeft dan ook nimmer plaatsgevonden. De brief van 16 mei 2007 waarop [appellanten] zich beroepen, kenden Marpro c.s. voor aanvang van deze procedure niet en zij betwisten de ontvangst hiervan. [appellanten] kunnen aan deze brief voorts geen bewijs ontlenen om reden dat [appellant 1] en/of [appellante 2] op dat moment geen contractuele relatie hadden met Marpro en omdat de beweerde afspraken door Marpro op geen enkele wijze zijn bevestigd. Bovendien valt aan de inhoud van deze brief, waarin [appellant 1] zich bereid verklaart om "tenminste" tot 31 december 2009 aan te blijven, geen bewijs te ontlenen dat de overeenkomst voor bepaalde tijd werd aangegaan c.q. verlengd tot een bepaalde datum. Van een verlenging van de overeenkomst na ultimo 2007 wordt in bedoelde brief evenmin gesproken, waar dit wel in de rede had gelegen. Indien wordt aangenomen dat het telefoongesprek van [appellant 1] met [medewerker ABN AMRO] heeft plaatsgevonden, hetgeen bij gebrek aan wetenschap wordt betwist, blijkt uit de notitie van 5 december 2007 slechts dat [medewerker ABN AMRO] heeft bevestigd wat [appellant 1] hem heeft verteld. Uit eigen wetenschap heeft [medewerker ABN AMRO] niets verklaard, zodat deze notitie niets bewijst. Marpro c.s. betwisten ook dat de notitie is voorgelegd aan en besproken in het management team van 6 december 2007 of enige andere vergadering. Daarvan bestaan ook geen notulen. Aldus Marpro c.s.
4.4 Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is namens Marpro c.s. nog aangevoerd dat [appellante 2] niet, op grond van contractoverneming, in de plaats is getreden van [Bedrijf X] & Partners als contractspartij van Marpro. [appellante 2] heeft vanaf september 2007 een contractuele relatie met Marpro. Tussen Marpro en [appellante 2] zijn geen afspraken gemaakt over de contractsduur, zodat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Indien vóór september 2007 al afspraken zouden zijn gemaakt tussen Marpro en ([appellant 1], handelend namens) [Bedrijf X] & Partners, zijn die afspraken niet van toepassing op de relatie tussen Marpro en [appellante 2]t, zo begrijpt het hof het (niet in een pleitnotitie vastge¬legde) betoog van Marpro c.s. Hieromtrent overweegt het hof als volgt.
4.5 De overeenkomst is inderdaad aanvankelijk aangegaan tussen [Bedrijf X] & Partners en Marpro, zoals Marpro c.s. hebben aangevoerd en zoals het hof hiervoor in rechtsoverweging (r.o.) 1.5 als vaststaand feit heeft aangemerkt. Op grond hiervan hebben Marpro c.s. geen belang bij een verdere bespreking van hun verholen grief tegen het door de rechtbank in r.o. 2.4 van het bestreden vonnis als vaststaand aangenomen feit dat de overeenkomst is aangegaan tussen [appellante 2] en Marpro. Ingevolge de tussen [Bedrijf X] & Partners en Marpro gemaakte afspraken, factureerde [Bedrijf X] & Partners voor de arbeid van [appellant 1] maandelijks aan [geïntimeerde 2] en werd door laatstgenoemde rechtspersoon ook betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat de maandelijkse factureren vanaf september 2007 rechtstreeks door [appellante 2] aan [geïntimeerde 2] werden verzonden en door de scheepswerf ook werden betaald.
4.6 Het in r.o. 4.4 weergegeven verweer staat haaks op hetgeen Marpro c.s. in de memorie van antwoord (randnr. 23), onder verwijzing naar het hiervoor in r.o. 4.5 weergegeven feitelijk substraat, hebben gesteld: "Op vorenstaande wijze is dus de duurovereenkomst die er tussen Marpro Group en [Bedrijf X] & Partners bestond na september 2007 voortgezet tussen Marpro Group en [appellante 2]". Bedoeld verweer vloeit ook niet voort uit een eerder ingenomen standpunt, zodat het hof het als een nieuw verweer aanmerkt, dat door Marpro c.s. evenwel in een te laat stadium van de procedure is aangevoerd. Uitgangspunt is immers dat ook voor verweren die door de geïntimeerde worden aangevoerd tegen de vordering van de oorspronkelijke eiser geldt dat uitbreiding daarvan dient plaats te vinden in de eerste conclusie in hoger beroep (HR 9 december 2011, LJN: BR2045). Uitzonderingen op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat het nieuwe verweer alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken, indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een verweer kan worden aangevoerd, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en het nieuwe verweer ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van het nieuwe verweer niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (HR 20 juni 2008, LJN: BC4959 en HR 19 juni 2009, LJN: BI8771). Door [appellanten] is met uitbreiding van het geschil in hoger beroep met het in r.o. 4.4 bedoelde verweer niet ondubbelzinnig ingestemd, noch doet zich één van de overige, hiervoor genoemde uitzonderingen voor. In dit verband overweegt het hof dat niet valt in te zien dat het verweer niet in een (veel) vroeger stadium van de procedure had kunnen worden gevoerd, nu het is gebaseerd op feiten en omstandigheden die vanaf het begin van de procedure bij Marpro c.s. bekend waren.
4.7 Het in r.o. 4.4 bedoelde verweer dient aldus buiten beschouwing te blijven. Dit betekent dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd, die laatstelijk is verlengd tot en met 31 december 2009, zoals [appellanten] stellen, alle relevante feiten en omstandigheden sedert het aangaan van de overeenkomst tussen [Bedrijf X] & Partners en Marpro in 2003 in aanmerking moeten worden genomen. Anders dan [appellanten] menen, rust op hen ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv de last hun stelling te bewijzen. Het hof acht deze stelling, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Marpro c.s., vooralsnog niet bewezen. [appellanten] zuller daarom, conform hun daartoe strekkende en voldoende gespecificeerde aanbod, op na te melden wijze tot (nadere) bewijs¬levering worden toegelaten.
4.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.